De Totok; een onbekend mens 6 HERINNERINGEN VAN HUIS Elk kontakt tussen volken en rassen brengt onver mijdelijk mengbloedgroepen voort. Men kan deze groepen een bestaan ontzeggen, men kan deze mengbloedgroepen als ongewenste balletjes over en weer gooien, men kan ze pogen te absorberen of te elimineren, men kan ze tot paria's bestem pelen en ergens heen uitstoten, maar ze BESTAAN. En evenals alle dingen die bestaan „voor het oog des Heren", blijven deze bestaande halfbloedgroe- pen zich manifesteren, aandacht vragen, proble men opwerpen. Hier in Nederland b.v. blijven ondanks alle leu zen van „Kinderen van één volk" en „Niet over praten, maar hup-twee-drie weg-assimileren" al lerlei wrijf- en geschilpunten bestaan. Gevallen van bestaansontkenning, van discriminatie, de Deta- jongens, de spijt-optanten, de aparte emigratie voor Indische Nederlanders, etc. etc. Desondanks blijft men koppig zeggen: „dat gaat wel over". Zulke dingen gaan evenmin over als b.v. protes tantse cellen in katholieke samenlevingen, als de Joden in elke natie, als het negerprobleem in de V.S., enz. enz. Ergens schijnen natuurlijke wetten te bestaan, die sterker zijn dan elke leer. Elke leer heeft zijn zwak ke punten. De leer t.a.v. Nederlandse mengbloeden heeft als zwakste punt, dat men er niet aan denkt de oorsprong van de Nederlandse (Europese) meng- bloed te onderzoeken, d.w.z.: de Totok. Op zijn hoogst bestaat zo'n laatdunkende professorale uit spraak dat het „niet het beste deel van een volk is, dat emigreert". En dat er zulke onverant woordelijke en onkiese gedachten bestaan dat „iemand die viriel is en in een ander land leeft, zich natuurlijk gaat afgeven met vrouwen uit het nieuwe land, enz. enz." Dat er onder de mensen, voor wie Nederland te nauw werd, figuren waren als Roggeveen, Tas man, Coen (de wereldkaart staat er nóg vol van!) dat over het algemeen de enorme beschavings- groei van Europa mogelijk is geweest door een betrekkelijk klein legertje van „uitzeilers" die let terlijk voor niets stonden, dat in de hele historie ko lonisatie-, expansie- en veroveringsplannen de gang der wereldgebeurtenissen sterk hebben gewij zigd en bestuurd, dat allemaal brengt zelfs geen professor aan het denken over een bepaalde psy chologische structuur, die „uitzeilers" moeten heb ben. Wij kennen de Totok in Indië al lang. Wij hebben pas nu in Nederland geleerd dat deze Indische To tok een ander soort Nederlander is, dan de Neder lander van hier. Ook de Totok heeft bij zijn uit eindelijke „thuiskomst" ontdekt dat hij ergens niet meer „tjotjokt" en vaak zelfs dat hij nooit ge- tjotjokt heeft (want anders was hij immers niet weggegaan?). En wij hebben beide in Nederland leren kennen een bepaald soort Nederlanders, dat nog steeds weg wil. Ergens heen. Het verschil tussen „uitzeiler" en „blijver" is een wezenlijk verschil. En om die reden is het positief verkeerd om het leven en het gedrag van de Ne derlander in den vreemde (en het sterkst in de Tropen) te meten met de maatstaven van de Ne- derlander-van-hier. Want dat draait er altijd weer op uit dat deze uitzeiler een avonturier is, een rare orang, die bijgeschaafd er. bljgecorrigeerd dient te worden, en wiens handel en wandel beoordeeld en veroordeeld moet worden met het maatstafje van thuis. Want op die manier wordt uiteraard de hele politiek en het hele leven geforceerd in een denk- en levenssysteem van kleinere orde. Kleiner hoeft niet minder te zijn. Aan kleiner ont breekt echter het begrip Ruimte. Het verschil tus sen Nederlander-blijver en Nederlander-uitzeiler is dat de laatste een begrip heeft van Ruimte en ER OOK IN WIL LEVEN. En dan ontstaat een leven dat niet meer meetbaar is met de maatsta ven van de kleinere orde. De ruimte heeft niet alleen te maken met tech nisch meetbare ruimte (dus afstanden), maar met geestelijke ruimte: zeden en gewoonten, adat, ge loof, klimaatsinstelling, eet. etc. etc. Op de een of andere manier hebben vele Nederlanders daar een aangeboren verlangen naar gekend. De ruim te heeft geroepen. Zij zijn gegaan. Er is ont staan een „Lebensraum" van Nederlands leven en denken, waarin Indo, Javaan, Indo-Chinees, al die „rare" mensen en levenssoorten, óók een be staan hadden. Maar ergens hebben deze toch nog altijd van heim wee vervulde Nederlanders zich willen schikken naar de maatstaven van de oorspronkelijke kleine re orde. De orde van bijv. de „verzuiling", de „baten uit Indië", de „Nederlandse cultuur". Men heeft bovendien getracht de wetten van de kleine ruimte van toepassing te maken op de grote ruimte. De gevolgen zijn catastrofaal geweest en zullen catastrofaal BLIJVEN in alle soortgelijke contacten tussen volken. Zolang het koek-en-ei van thuis maatgevend blijft voor het koek-en-ei elders, wordt het nergens koek-en-ei. Nederland heeft zijn Friezen onderzocht en zijn Zeeuwen en zijn Kattenburgers en Mokummers, maar de Totok heeft hij nooit onderzocht. En aangezien ook deze Totok zich niet onderzoeken wil en alleen maar eindeloos als een hond in zijn mandje draait, omdat hij daar maar niet lekker meer in kan liggen (zoals vóór hij wegliep), zolang zullen zulke stupide overwegingen onrust en ellen de brengen als: „Als ze daar in Tanganyika maar eerst algemene verkiezingen houden, dan wordt alles goed." Of: „Als die Chinezen maar eerst al lemaal Christen werden, dan gaat alles beter." Of: Als de Papoea's ook maar eerst een boekenkast en een linnenkast hebben, dan zijn ze beschaafd." Indischgasten kunnen niet ontbreken op de HERDENKINGSTENTOONSTELLING, georganiseerd door de Indische Kunstkring TONG TONG van het werk van CHARLES SAYERS in Panorama Mesdag, Zeestraat 65 B, Den Haag Werkdagen 1015 uur, zondagei. 1215 uur. van 8—31 januari 1960. Entree 0,25. Kunstkringleden vrij. Het is niet alleen nodig dat de Indischman wat zelfbewuster wordt, maar ook de Totok. Omdat het Nederlandse volk totoks zal blijven voort brengen en Nederland er wéér wel bij zou kunnen varen, langduriger, intensiever en solider dan bij een toevallige hausse alleen. T.R. Kerstfeest, het grootste feest van het jaar was in voorbereiding. Grote drukte in het Meisjeshuis. Reeds maanden tevoren werden nieuwe kleren ge maakt, jurken voor de meisjes, pyama's voor de grote jongens in het jongenshuis en hansoppen voor de Lagere-school jongens. Kerstfeest was in de inrichting bij uitstek het feest voor nieuwe kleren. Buiten de pyama's kregen de grote jongens nog een handdoek met geknoopte franje en een grote zakdoek (wit voor de studerende jongens en rood met zwarte opdruk voor de werk- en genie jongens): de L.S. jongens kregen nog een zakje met knikkers toe. Na het naaien kwam het merken van de kleren. De nieuwe kleren van de Lagere school-jongens werden van nummers voorzien door middel van stempels gedrukt in Oost-Indische inkt, ~z?r de kleren van de grote jongens moesten gemerkt (ge- Schets van een amateur van een sadootje in de Westmoesson. En toch, hoe raak is de sfeer getrof fen: de rukkende windvlagen aan de klapperende zeitltjes van „ver lak", het plensnatte asfalt, het briesende paardjewat een tijd, toen een regenbui verfrissend was en niet koud-en-kleum zoals borduurd) worden. Dat was een evenement voor de grote meisjes. Nu konden ze laten zien hoe goed ze met de naald waren. Begin december kwamen de lijsten met namen en nummers van de betref fende Mulo- en andere studerende- en werk-jon- gens bij Moe. De meisjes mochten om de beurt de lijsten inkijken en de nummers van hun vrien den uitkiezen. Ze kregen dan het pakket nieuwe kleren om daarop de voorletters en nummers in kruissteek te borduren. En wat een lettersl De prachtigste Duitse hoofdletters of mooie scha duwlef ters (in twee kleuren) waren bestemd voor de speciale vriendjes (plagend: vrijers). De kle ren van jongens, die geen vriendinnetjes hadden werden verdeeid over aiie grote meisjes, want ja, er waren wel 4 of 5 maal zoveel grote jongens als grote meisjes. Daar maakten de meisjes zich maar van af met, nou ja, geen moeilijke letters. Stijve grote letters of met hier en daar een krulletje in halve kruisjes of diamant-letters waren goed ge noeg. In de weken voor Kerstmis zag je alle grote meis jes in hun vrije tijd met D.M.C. merkboekjes voor zich of schriften, waarin de letters uit die merk boekjes waren overgenomen, zitten (kruisjes) tel len en borduren. De handdoeken baarden geen zorg, het tellen van de draden daarvan ging ge makkelijk, maar de zakdoeken!! Oei, oei, ogenwerk was dat, elk kruisje over twee draadjes schering en inslag. Maar wat heb je niet over voor je vriend?! Je geneheneid borduurde je mede in die letters. Als het Kerstfeest voorbij was en je „vriend" je een pluimpje gaf voor de mooie letters op zijn kleren, nou, dan was al de moeite ruimschoots beloond. Herinner je je dat nog „meisjes" Steurtjes? Bor duur je nu nog met zoveel overgave de handdoe ken en ander linnengoed van je gezin? M.B.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 6