DE PASANGGRAHAN VAN TAMPAKSIRING f 1956 8 Balisch uitzicht van een pasanggrahan, Euro-tropisch'" vastgelegd met vaardige schildershand door Auke Sonnega. Wc hebben hier de sierlijk gestyleerde Balische „stijl" en toch ook weer een Europese opvatting van compositie, vlak- en lichtverdelingHet is een schilderij dat je even het idee geeft je ook een beetje Baliër te vóélen en düs een schilderij dat uitstekend past bij onze pasanggrahan-herinnerin- gen. Als een juweel ingezet in het landschap fonkelde het complex van Tirta Empul temidden der sa- wahterrassen. Sierlijker combinatie van tempels, godenhuisjes, oprijzende poorten, palmenkronen en sawahspiegels was moeilijk denkbaar. Men kon dit juweel zo goed van een afstand bekijken door de hoge stenen trap te bestijgen die naar de pas- sanggrahan op de hoogte leidde en dan plaats te nemen in een der overdekte bale's, aan de rand van het ravijn. Men blikte van daar een dertig meter naar beneden en overzag het gehele tempel complex, mannen en vrouwenbaden en het vorsten- bad waar de grote het complex overkoepelende waringin dwars door de muren heen wortelde. Op deze hoge zitplaats kon men genieten van de rust van dit landschap en luisteren naar de mu ziek van de wind door de palmenkronen. Intussen blikte men in de verte naar de heuvel met sawahs die aan de overkant van het ravijn in grillig landschappelijk schoon oprees. Aan uw voeten lag dan het juweel Tirta Empul, Bron der Goden! Tirta Empul op Bali! Wonderlijke plaats op aarde, plaats van wijding, heiligheid en mysterie, woon plaats van goden en demonen. Het ligt zeer centraal in Zuid-Bali aan de voet van het hooggebergte ongeveer 15 km van Gia- njar naar het noorden. Het klimaat is er zeer gematigd op een hoogte van circa 500 m. boven zeeniveau. Het gezicht op het tempelcomplex vanuit die veran da's aan de rand van het ravijn voor de pasang grahan gelegen, is uniek. Op de hoogtijdagen biedt het gewoel der mensen beneden en de naar de tempel optrekkende kleurige stoeten een feno menaal schouwspel. Dan vervult de drens der bek kens de lucht en spelen gamelan-orkesten, die aan lange stokken in de stoet worden mecgetorst, klok kende muziek. Vanuit de diepte waar de tempel is en de grote waringin in haar muren wortelt, ziet men de ste nen trap recht naar omhoog komen en de klapper- stammen en pinusbomen oprijzen totdat ze de top brengen bijna op gelijke hoogte als de veranda. In de veranda verankerd in een gemakkelijke stoel kan men uren genieten van de sfeer en het landschap. Men kan ook zwarte koffie of limonade thee of bier bestellen bij de mandoer. Mas Su- manto, een Javaan, was de mandoer en hij was dit lange lange jaren achtereen. De oude pasang- granan was er echter nog veel langer dan Mas- Manto, was niet mooi, een ouderwets en stijf bouwsel, voor de eisen van die tijd echter vrij doelmatig. Ze was het eigendom van de vorsten van Gia- njar. Boven het roodbruin geverfd dok van gegolfd zink huifden allerlei soorten hoge bomen, pal men, waringins, waroe- en manggabomen. Onder die bomen was het licht gedempt en de lucht enigs zins vochtig. Men naderde met de auto steeds het gebouw van de achterkant en vandaar liep er een brede rijweg met dik kiezel rechthoekig door tot aan de voorkant en vandaar weer de hoek om naar het paviljoen dat voor 1949 achteraan naast het hoofdgebouw stond. Aan weerszijden ging de berm steil naar beneden het ravijn in en aan de voorkant waren dan de bales of veranda's die het verrukkelijke uitzicht boden. Er was veel trap en terras ver rond het hoofdgebouw, de grond echter waar het zelf op stond was zo pro zaïsch en plat als een schol. Er zat niet veel mu ziek in haar exterieur maar des te meer in het omringende landschap. Het interieur van deze oude stolp van steen, hout en zink was ook typisch oud Indisch, een uitzon dering maakte echter de grote zitkamer. Hier had een artistieke ziel in de jaren twintig waarschijn lijk de zaak heringericht, want het meubilair van zwaar djatihout was in de stijl van die tijd. Grote brede vierkante armstoelen met kapokkussens voor rug en zitting hadden toen het oudere stelletje meubels vervangen. De galerij die vroeger geopend moet zijn geweest was nu dicht gemaakt met een ononderbroken rij openslaande ramen, in het mid den was de toegangsdeur. Voor de ramen in de kamer waren eenvoudige zitbanken aangebracht en een royale schrijftafel in de hoek. Er hing vitrage en er waren gestreepte overgordijnen van z.g. hand weefstof. De brede zware djatifauteuils noodden tot zitten, op de lange lage moderne tafels ston den altijd verse bloemen. Deze stoelen en tafels waren gemaakt door Tjokorde Rai Manuaba de oudste broer van Tjokorde Agung van het huis Soekawati. Tjokorde Rai, die nu nog in Ubud van zijn pensioen leeft in zijn puri in Ubud was toen in functie als hoofdopzichter van gemeente werken te Gianjar! Deze stoelen waren niet te til len. ze waren echter heerlijk om in te zitten. Dat de brede zitkamer vroeger open voorgalerij geweest was kon men duidelijk zien aan de vensters die nog in de binnenmuur zaten en die ge meenlijk aan de buitenkant van een huis plegen te komen. Door deze vensters met tralies, zag men in de slaapkamers de hangklamboes boven de bedden zacht heen en weer wiegen. Wanneer er gasten waren dan waren de luiken erachter gesloten. In het midden tussen de slaapkamers door liep een donkere gang naar de achterzijde. Later in 1948 1949 zijn hier nog enkele nieuwe slaapkamers bij gebouwd, in die tijd ook werd het oude paviljoen gesloopt en rees er op die plek naast de hoge boom met vervaarlijke wortels, aan de kant van het ravijn de nieuwe eetzaal, die maar zo kort nog dienst heeft gedaan alvorens de hele goede oude passanggrahan kreunend stierf onder de moker slagen van een nieuwe tijd. Geheel volgens de oude traditie en indeling be vond zich achter in de bijgebouwen een grote ruime mandikamer, een ideaal van een echte ouderwetse badkamer, toevluchtsoord van hete en bezwete lichamen, die uit de broeiende hitte beneden verlangden naar een echt „koud" en ver kwikkend bad met kristalhelder water uit de bron beneden. Dit badwater werd iedere dag van bene den uit de bron naar boven gepikoeld de lange trap op. Ik herinner me nog best de man die hier speciaal voor was aangewezen, een z.g. ,,ket- tingbeereveneens tukang kebon, I. Tandu! De passanggrahan kreeg haar naam van de desa Tampaksiring die ongeveer 2 km. naar het zuiden lag. Waarom zij niet de passangrahan van Manu- kaja heette is me niet duidelijk, daar toch het dorp Manukaja de meest nabij gelegen desa was. De perbekal van Manukaja, een gamelan expert en Anak Agung woonde vlak achter de passanggra han. Ik woonde lange tijd in de passanggrahan omdat de plaats mij steeds erg aantrok, ik hield van haar sfeer. Er hing een stemming van eeuwen. Ik werkte veel op de voorgalerij van het paviljoentje. Ik maakte deze merkwaardige plaats mee in de ver kwikkende vroege morgens, wanneer de zilveren dauw in het dal doorbroken werd door gouden banen zonlicht. Ik stond dan vroeg op, voordat de zon opging. om niets te missen van de wondere tro pische dag. Het was dan nog koud op de veran da's aan de rand van het ravijn, ik tuurde lang naar beneden om de figuratie van bizarre boom kruinen en palmen en de decoratie der sawah spiegels ver beneden me te zien in dat donker paarse morgenlicht met de zilveren dauwsluier. Even later brak dan het zonlicht door over de heuvel aan de overkant, de van dauw glinste rende palmkronen met het filigrain van haar bla dertekening kregen dan een sproeiend bad van fel blinkend goudpoeder. Even later verwarmde de zon de zitkamer aan de voorkant, de pelajan van de pasanggrahan kwam de tuan roepen voor de morgenkoffie die geurig, zwart en zoet stond te dampen. Dan begon de dag! Deze ochtenden waren het schoonst in.Tampaksiring, verder waren de namiddagen prachtig, wanneer de zon onderging en voor donker vele tientallen bruine lichamen beneden in de bron kwamen ba den. Na de arbeid zat ik dan weer op de veranda met de thee. Wanneer de duisternis viel brandden de olielampen in het paviljoen en de slaapkamers en een grote sissende gasdruklamp in de zitkamer. Tegen half zeven gingen de deuren en ramen dicht, buiten werd het stikkeduister. Dan was men geheel aangewezen op de salon met de brede djatistoelen! De gasdruklamp was niet van het allerlaatste mo del en leverde wel eens moeilijkheden op, ze raak ten herhaaldelijk in brand, tenminste op mij maakte het die indruk, echter niet op de mandoer, die steeds weer vol goede moed repareerde en pompte aan het ding. We hadden dan soms weer een uurtje licht. Het kwam echter niet zelden voor dat de la waaierige lamp de dienst hardnekkig weigerde en dan waren we aangewezen op het schijnsel van enkele lampoe templeks. Ik herinner me die prachtige heldere maannachten, wanneer de tempel beneden beschenen werd door heldere zilveren manestralen, dan was het of men de demonen wereld daar beneden levend waande, het leek dan alles te bewegen in de donkere spleten en gangetjes bij de tempel. Soms brandden er en kele oliepitjes bij kleine verkoopstalletjes beneden aan de ingang van de tempel, er bewogen dan enkele figuren, late baders of mensen die een of andere godsdienstplicht in de tempel hadden te ver vullen in die nacht van volle maan. De schaduwen van de palmenkronen geleken op grote reuze spin nen die zwart over de grond bewogen. Ook was er de regentijd op Tampaksiring, dan leefden we we ken in een stolp van regenstralen, de vochtigheid werd verschrikkelijk en het geraas op het zinken dak stompte het gehoor bijna af. Wanneer het zo

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 8