MODDEREN
Tjampoer adoek uit het landgevecht
DRINGEND VERZOEK
Schrijf voortaan bij ALLE betalingen
(briefkaart, giro, postwissel, enz.) „Oud
Abonné" als U reeds abonné bent, en
„Nieuw Abonné" als U Uw eerste
betaling doet Dit betekent enorme ver
lichting van onze administratie. Dank U.
Melantjoeng didalam kampoeng,
Betdoedoek didalam waroeng;
Goena apa mentjari oentoeng?
Orang berdagang biar di gantoeng.
Fo:o HEIN BUITENWEG
Laat me U één slag vóór zijn: ik weet drommels
goed dat ik af en toe lelijk zit te modderen in
TONG-TONG.
Modderen. Zoiets doet ieder mens eigenlijk zijn leven
lang op het een of andere terrein. Je kan het
letterlijk doen op een galangan na een regenbui.
Je kan het figuurlijk doen met een werkje dat je
eigenlijk helemaal niet lust, maar moet doen. Apa
boleh boewat, we hebben om het leven niet ge
vraagd en vaak zit je toch maar voor een akefietje,
waar je bij de gedachte eraan alleen al grijs van
wordt. Maar waarbij de stok om de deur al staat te
wachten als je het niet doet of slecht doet.
Net als kaarttekenen vroeger op de lagere school.
Op de lagere school in Indië. Waar zelfs de goed
moedigste en vers-ste onderwijzer uit Holland ake
lig precies kon zijn. En waarbij je een schrikba
rende concurrentie had van Javaanse of Indische
leerlingen met een onfeilbare copieer-hand! Die
schiepen dan een criterium waar je met twee lin
kerhanden mijlen ver beneden bleef. En ik wil U
eerlijk vertellen: bij dat kaarttekenen had ik vaak
een gevoel alsof ik tekende met twee linkervoe
ten!
Al dat andere tekenen, dat was „lèsker" wat je
noemt, „lekker" in goed Hollands en „emmes" in
nóg beter Hollands. Vrij tekenen bij voorbeeld of
zelfs het natekenen van die stijve wandplaten met
slijpstenen, puthaken, hooischuren en zo.
Maar kaarttekenen!
Het kaarttekenschrift was nota bene al in pret
tige vakjes verdeeld net als het atlasje. Je hoefde al
leen maar te „djiplak". Niet échjes natuurlijk met
dun papier want meneer liep met een liniaal
rond. Onderwijzers in die tijd geloofden onvoor
waardelijk in „genezing door handoplegging". En
vele meesters hadden van die heerlijk grote flinke
Hollandse handen, zo groot als mattenkloppers en
met ongeveer dezelfde functie vaak. Na één zo'n
handoplegging vroeg ik mijn bankgenootje Winar-
ja eens: „Tèt-tèt, rasa-nja hoe dese?" (Tèt
afleiding van kontèt peuter: tèt-tèt klinkt liefko
zend. Winarja was een kort knuppeltje). En Wi-
narja zei zuchtend: „Kaja bolsak." Ja ja, over mat
tenkloppers gesproken. En over onderwijzers. En
kaarttekenen.
Ter zake: niet „djiplakken" met dunne papiertjes.
Alleen maar net als in de atlas een streepje in vier
kantje nummer drie. Van de rechterbovenhoek naar
de linkerbenedenhoek. En dat lijntje hoefde niet
eens recht te zijn. Dat mócht bibberen. Net als de
échte kust van Oedjoengkoelon. Maar gek, je te
kende altijd een verkeerde bibberatie, zodat je
eindeloos moest stieven om eindelijk de goeie
bibberatie te krijgen. En als je 'm er eindelijk op
had, stond hij in het verkeerde vierkantje. En dan
ontsnapte je tegen wil en dank een uitdrukking,
die alleen met arang op bijgebouwmuurtjes mocht
staan. (Of eigenlijk ook niet eens.) En was je
maar blij dat de onderwijzer deze woorden tóch
niet kende. (Eigenlijk wel goed, dat onze onderwij
zers zich zo weinig bemoeiden met het maatschap
pelijk leven. Ze bleven zo heerlijk maagdelijk onbe
dorven.).
Hoe dan ook: dat ging zo zwoegend en zwetend
door van vierkantje naar vierkantje tot je achter
stand zó groot werd, dat je maar „direk met ink"
ging werken. En dan had je pas goed de poppen
aan het dansen. Laat ons zwijgen over een ver
keerde kustlijn. Als scheepskapiteins hadden moe
ten varen op mijn kaartjes, kon je van de KPM-
wrakken al lang Java's schone stranden niet meer
zien! Maar zelfs bij het overtrekken van de pot
loodlijnen gebeurden al de hartverlammendste
ongelukken door haartjes aan de pen.
Ik begrijp nog steeds niet waarom zoveel mensen
zich zo druk maken met psycho-analytisch onder
zoek en atoomproeven. Eén mysterie is nog nooit
opgelost: Hoe komen haren in inktpotten? En
stukjes krijt? En veertjes van perkoetoets? En eind-
jes glasan (goed Hollands: glastouw nee, dat
bestaat niet eens in het Hollands, te deksel!)?
En stukjes film van Eddie Polo? En katjang arab?
Enz. enz.? Is de magnetische werking van inkt t.a.
v. kleine voorwerpen al wetenschappelijk onder
zocht? Hoe dan ook, je zat dan met je pen in de
inktpot te wroeten alsof het het „Gat van Wormer"
was. En dan kwam Kontèt er ook nog even aan met
zijn „vurige tengels" zoals meester zei. En als je
dan met scheefgehouden hoofd en één oog als een
blekok in je inktpot loerde, ging het opeens:
„djatét!" en explodeerde er een tjeplèkan („bij
aanraking met vocht springen de zaadhuisjes open")
en had je behalve zwarte kijkers ook nog zwarte
sproeten. Dan wreef je je ogen uit en kreeg zwarte
handen. „All the perfumes of Arabia do not wash
the ink from my hands"! O Shakespeare, negentig
procent van Mac Beth en Hamlet is gegrepen uit
het hart van Indische schooljongetjes.
Kleine kloppartij. Grote bultzakuitklopperij. Door
gaan met kaarttekenen. O die spoorlijnen, die al
tijd naar beneden toe uitliepen als ballonnen die je
met water vult, de bergketens als illustraties van
een standaardwerk over harige rupsen. De straat
wegen, die zo dapper op weg togen van Batavia
naar Bekasie en dan naar Krawang, maar dan niet
bij Tjikampek terecht kwamen, maar bij Waroeng-
djengkol, waar geen straatweg was, immers jacht
gebied voor Nono en Pèngkie en Maus en ikke
ikke stop maar. Nou nog, als dat kaarttekenen in
een droom terug komt, ,,I wake up screaming"
zogezegd.
Maar modderen met TONG-TONG? Niks hoor!
Dit is werken in de School van Rembrandt!
En toch als ik denk aan die tjeplekkan en aan
Si Kontèt en zo ik wou dat ik weer een potje
modderen kon!
TJAL1E ROBINSON.
DE GROOTE EED
,,'t Wordt nu een lastig geval. De getuigen zijn
alle drie door den panghoeloe beëedigd en de ver
klaringen van den eersten getuige, aanklager, zijn
in lijnrechten strijd met die van beide anderen,
die nog wel zijn zuster en zwager zijn. De eerste
getuige zegd, dat de beklaagde hem zijn sarong
met geweld ontrukt heeft, dat hij ook geen schuld
meer bij beklaagde had uitstaan, en de beide an
deren verklaren, met den beklaagden mee, dat hij
die vrijwillig heeft gegeven om zijn schuld te be
talen. Of de één óf de twee anderen hebben dus
gelogen en feitelijk is er dus meineed gepleegd.
Maar ik vind den kleinen eed te zwak om daar
op alleen een vervolging in te stellen. Hoe denkt
u er over, fiscaal, als wij ze eens den grooten eed
(soempah potjong) in de moskee lieten doen?
Maar dan eerst den aanklager, want ik vertrouw
dien brutalen gast niet erg!"
„Ja mijnheer, ik vind het ook raadzaam om hen
in de massigit te beëedigen".
„Hebt u het al eens meer bij de hand gehad?"
„Neen, mijnheer, nog nooit".
„Nu, ik ook niet; maar dat is niets. En ik vind 't
wel interessant om 't eens bij te wonen".
Aan de getuigen wordt nu nóg eens nadrukkelijk
gevraagd, of ze bij hun verklaringen blijven vol
harden en of ze brani zijn om den „soempah pot
jong" in de massigit te doen. Ze antwoorden be
vestigend; vooral de aanklager toont zich een
heele piet! Op last van de panghoeloe moet de
man zich ruggelings rechtuit op den grond uit
strekken op een matje, vóór de nis, die de richting
van het graf van de Profeet aangeeft (Khiblat),
zooals die in elke moskee is te vinden; de armen
stijf langs het lichaam, de beenen en voeten vast
aaneengesloten.
't Wordt doodstil in de moskee. De panghoeloe en
zijn twee helpers bedekken den man met een
stuk wit katoen, dat nieuw en nog niet gebruikt
mag zijn. Over het hoofd en de voeten wordt het
katoen stevig aangetrokken, vervolgens worden
de kanten stijf onder het lichaam gestoken, zoodat
alles strak zit en de mensenvorm dus duidelijk is
waar te nemen. De beide helpers gaan zitten, één
aan het hoofd- één aan het voeten-einde. De pang
hoeloe zelf plaatst zich ook aan het hoofdeinde,
doch terzijde en staande, met een grooten koran,
die, geopend, boven de op den grond uitgestrekte
gedaante wordt gehouden. Het is een luguber ge
zicht, die lange onbewegelijke gedaante, in het wit
gehuld, zooals hier op Java de dooden worden in-
gehuld om begraven te worden! De sombere ruim
de doodse stilte en de ernstige gezichten van de
omstanders grijpen aan!
Daar begint de panghoeloe het lange eedsformu
lier voor te lezen, dat voor 't grootste gedeelte
uit arabisch bestaat langzaam, woord voor
woord. Het bevat een bedreiging met de ongenade
van Allah en de Profeet en de vloek van de Ko
ran als onwaarheid wordt gesproken: „en moge
mij dan nimmer de zaligheid van het Paradijs ge
worden, als ik eenmaal gestorven zal zijn, zoals ik
nu in schijn dood ter neder lig!"
Van onder de lijkwade klinkt, eveneens woord
voor woord, op gedempten toon, de herhaling.
In 't begin is de stem vast, maar van lieverlede
wordt zij onzekerder.
Als het formulier is afgelopen, en na een korte
pauze, zegt de priester het dodengebed op (donga
koeboer), waarbij de twee helpers en enkelen der
omstanders hun „amèn" laten horen, telkens als
de naam Allah of van de Profeet wordt genoemd.
Roerloos ligt de witte gedaante al die tijd; hoor
baar is de stilte in de omgeving! Nu wordt de
man van zijn omhulsel ontdaan, en mag hij op
staan; hij is doodsbleek! De Fiscaal vraagt hem of
hij nog bij zijn verklaring blijft volharden. Gedwee
zegt de man: „Neen, ik heb zoeven onwaarheid
gesproken; de beklaagde en de twee andere ge
tuigen hebben gelijk". Van zijn braniheid is niets
meer over; hij zal het zich zijn leven lang wel her
inneren.
Een zucht van verlichting slaak ik. Gelukkig! de
vervolging wegens mein-eed is niet meer nodig.
Maar dagen daarna nog blijft mij het beeld bij
van die „groten eed in de moskee!"
KOT A DINGIN.