„TUSSEN TWEE VADERLANDEN
11
Rob Nieuwenhuys:
P. A. DAUM
„Tussen Twee Vaderlanden"
PAAGMAN BOlKHANDEL
INNERLIKE BESCHAVING
Van Rob Nieuwenhuys, wiens onder pseudo
niem Breton de Nijs geschreven Vergeelde por
tretten uit een Indisch familiealbum wel geen van
onze lezers onbekend zal zijn, verscheen dezer da
gen bij van Oorschot te Amsterdam onder de titel
„Tussen twee vaderlanden een werk, dat mi.
grote aandacht verdient. Niet alleen van elke
oud-Indischgast voor wie dat oude Indië en per
sonen die daarin van grote betekenis zijn geweest
nog léven, maar zeker niet minder van de vele
Nederlanders, die nooit in de tropen leefden en
voor wie ons Indisch verleden vrijwel een geslo
ten boek is gebleven.
Zoals de schrijver in zijn Verantwoording mede
deelt, heeft hij met deze titel tot uitdrukking wil
len brengen de tweeslachtige culturele positie,
waarin zijn levensomstandigheden hem gebracht
hebben. Immers, in Indië geboren als zoon van een
Nederlandse vader en een moeder van „gemeng-
den bloede", ging hij eerst op zijn 19e jaar naar
Holland om daar te studeren. Ik meen, dat de
titel van zijn boek door het bovenstaande wel
voldoende is verklaard. Dit dualisme heeft overi
gens niets vreemds; het komt ook in de dicht
bundels van Willem Brandt tot vaak smartelij
ke uitdrukking en hoevelen van ons verkeren
niet in eenzelfde situatie?
Het met kennis van zaken en grote levendigheid
geschreven werk bevat vijf hoofdstukken, waarin
respectievelijk worden behandeld (de) Tempo Doe-
loe 1870- 1900 de bekende romancier Mau-
rits (P. A. Daum)de taalgeleerde en „zonderling"
van der Tuuk, de „Zaak Lebak" en tenslotte wat
naar de mening van de schrijver m.b.t. de bekende
regentsdochter Raden Adjeng Kartini als Wahr-
heit en als Dichtung moet worden beschouwd.
De achter Tempo Doeloe vermelde tijdsaandui
ding 1870- 1900 is, zoals Nieuwenhuys zelf reeds
toegeeft, min of meer willekeurig, in die zin, dat
een precieze begrenzing eigenlijk niet is te geven.
Immers.' waar precies wil men deze periode aan
vangen, wanneer vindt zij definitief haar einde?
Kan zij voor iedereen gelijk zijn? Een nieuwe tijd
wordt uiteraard gekenmerkt door bepaalde mar
kante veranderingen op velerlei gebied, die een
duidelijke wijziging brengen, hier: in het Indische
leven. Inderdaad voltrekken zich in het begin van
onze bewogen eeuw in het oude Indië op velerlei
gebied talrijke ingrijpende veranderingen, die in
zekere zin een afsluiting van Tempo Doeloe bete
kenen.
De geïsoleerdheid van vooral de kleinere binnen
plaatsen en vele eilanden met hun rustige, bijna
aartsvaderlijke maar in feite toch wel zeer cultuur-
arme samenlevingen werd gaandeweg opgeheven
door de uitbreiding van het verkeer, door betere
en snellere communicatiemiddelen. Omstreeks 1900
verschenen op Java's wegen de eerste auto's. De
ruime oud-Indische behuizingen werden hoe lan
ger hoe meer vervangen door meer Europees aan
doende woningen en villatjes. Het hotelwezen
onderging grote verbeteringen, vergeleken bij de
tijd waarover Bas Veth zijn banvloek slingerde.
Electrisch licht verving de suizende gaslamp en het
ouderwetse petroleumlicht. Het stadsbeeld wijzig
de zich helaas niet altijd ten goede als gevolg
van de toenemende vertechnisering en hygiëne.
Tegen de groene berghellingen verrees het ene mo
dern ingerichte vakantieoord na het andere. Kunst
kringen brachten artisten van wereldnaam naar
het Oosten. De betere hotelaccomodatie, uitbrei
ding en verbetering van spoor- en wegennet be
vorderden het tourisme. Zonder veel overdrij
ving zouden we kunnen zeggen dat het oude Indië
hoe langer hoe meer vereuropeeste.
Wij, die uit dat oude Indië kwamen, hebben nu
eenmaal vaak de volkomen menselijke neiging die
Tempo Doeloe te idealiseren en vergeten zo graag
de schaduwkanten ervan. Wij zijn geneigd, zegt
Nieuwenhuis, en m.i. terecht, vele lichtschuwe toe
standen uit die dagen te vergeten, ook de vaak
voorkomende vale verveling, het zo dikwijls doel
loos voortvegeteren, dat we in Indische romans
vaak lijfelijk ondergaan. Wanneer de schrijver tem
po doeloe men lette echter op de door hem
gegeven begrenzing een medaille met een keer
zijde noemt, moet ik hem, hoezeer ik de neiging
tot idealiseren van de oude Oost in mijzelf on
derken grotendeels gelijk geven. Het beruchte
boek van Bas Veth „Het leven in Nederlandsch-
Indië" mogen we rustig volkomen negatief noe
men waar het de schoonheid van het oude Indië
volkomen negeert, de scherpe kritiek op vele toe
standen en verhoudingen in die dagen kunnen we
eerlijkheidshalve moeilijk naast ons neerleggen.
Nieuwenhuys' beschouwing over Tempo Doeloe
vormt m.i. een belangrijke, interessante en vooral
eerlijke bijdrage tot de kennis van het Indische
leven in die tijd. Niet alleen omdat ze berust op een
gedegen bronnenstudie, maar ook omdat de schrij
ver, zoals reeds eerder is gebleken uit zijn prachti-
ge „Vergeelde portretten' de bijzondere sfeer van
die dagen zo bijzonder goed heeft aangevoeld en
weergegeven.
Volkomen aansluitend bij het vorige hoofdstuk
is de behandeling van Maurits, de romanschrij
ver van Tempo Doeloe, wiens feuilletons, die later
in romanvorm verschenen, immers een waarheids
getrouwe weergave waren van zijn Indische tijd.
Maurits leefde van 1878- 1898 in Indië en heeft
als journalist met een scherpe kijk op mensen en
toestanden alle gelegenheid gehad het leven te le
ren kennen en kon dan ook worden wat hij is
geweest: de kroniekschrijver bij uitstek van Tem
po Doeloe. Ook dit hoofdstuk kan in belangrijke
mate bijdragen tot een betere kennis en een beter
begrip van ons Indisch verleden, en tot erkenning
van de bijzondere figuur, die Maurits geweest is
en nog is in de Nederlandse literatuur over het
oude Indië.
Minder bekend en dat is stellig te betreuren
is de taalgeleerde Dr Herman Neubronner van der
Tuuk en het is zeker een verdienste van Nieuwen
huys in zijn boek ook aan deze Nederlander een
hoofdstuk te wijden. Aan een man, die reeds bij
zijn leven een legendarische figuur was door
zijn enorme kennis van zeer vele talen en zijn
vaak zonderling gedrag. Nu is het vaak zó, dat
dit „zonderlinge" men denke slechts aan de
(vaak verrukkelijk) zonderlinge invallen en gedra
gingen van „Stien" (Stein Callenfels) b.v. lees
„Iwan de Verschrikkelijke" door B. D. Swanen-
burg, uitgave N.V. Leiter Nypels, Maastricht het
sterkst en het langst in de herinnering blijft en de
bijzondere betekenis die dergelijke „zonderlingen"
voor de wetenschap hebben gehad, op de achter
grond raakt. Wij vragen ons wel eens af of de
gemiddelde oud-Indischgast zich de moeite heeft
getroost kennis te nemen van het waarlijk „groot
se" dat in Indië verricht is door mannen als Rum-
phius, Junghuhn, Treub, Snouck Hurgronje,
Krom, P. J. Veth, om maar enkele geleerden te
noemen, waarop we, terugziende op ons „kolo
niaal verledenin onze dagen zo vaak gesmaad,
trots mogen zijn. Ook in dit hoofdstuk over de
studie, zonder welke geen wetenschappelijke be
handeling van een Indonesische taal mogelijk zou
zijn geweest, doet de schrijver ons bijzonder interes
sante mededelingen.
Over Multatuli en dit heeft hij dan met Goethe
gemeen zijn zoal geen bibliotheken dan toch
zeker boekenkasten volgeschreven. Ook de „Zaak
Lebak" heeft vele pennen versleten doen raken.
In het hierop betrekking hebbende hoofdstuk be
handelt de auteur o.m. het bekende conflict tus
sen Douwes Dekker en zijn superieuren, in eerste
instantie met zijn onmiddellijke chef de resident
Brest van Kempen, in de Havelaar ten tonele ge
voerd als Slijmering. In tegenstelling met Du Per
ron, die van D.D. nu eenmaal geen kwaad kon
horen, en met Prof. Stuiveling, die het gelijk van
Douwes Dekker in deze perkara met vuur beplei
ten, meent Nieuwenhuys o.i. terecht, dat door
hem als ambtenaar wel degelijk grote beleidsfouten
zijn gemaakt, die hem, ofschoon onder moeilijke
omstandigheden, als bestuurder, i.e. als A.R. van
Lebak hebben doen falen. De figuur van Brest
van Kempen komt hierdoor wel in een heel ander
licht te staan dan Multatuli op hem als „Slijme
ring" heeft doen schijnen. Als resident heeft hij
stellig niet anders kunnen handelen dan hij deed.
Ook om de toenmalige Regent van Lebak zuiverder
te kunnen beoordelen dient men kennis te hebben
van de ambtelijke verhoudingen en toestanden en
gewoonten van die dagen. Hoe juist de grote
betekenis van Multatuli voor de Nederlandse let
terkunde wordt gezien en hoe hij als baanbreker
voor een „ethischer" bestuur onze waardering ver
dient, het is bepaald onjuist zijn falen en zijn men
selijke gebreken met de mantel der adoratie te
bedekken.
Ook de zo sympathieke figuur van Kartini, om
welke zich de legende heeft gesponnen, dat zij zou
zijn opgetreden als het symbool van samenwer
king tussen twee volken, wordt in Nieuwen
huys' boek behandeld. Plaatsgebrek belet mij na
der op dit laatste, met grote sympathie en begrip
voor Kartini geschreven hoofdstuk in te gaan. Ik
kan U slechts aanraden dit interessante boek zelf
te lezen. U zult daar zeker geen spijt van hebben.
H. BUITENWEG.
Verkrijgbaar bij t
Fred. Hendriklaan 217 b - Tel. 543.700
Den Haag
Op het spitsuur in Amsterdam was een tram zó
vol, dat zelfs de conducteur zich vrijwel geen weg
kon banen om zijn plicht te doen. Vanuit een cen
traal punt wees hij de passagiers aan om hen te
vragen of deze reeds een kaartje hadden. Zo wees
hij op zeker ogenblik ook op een kleine Indisch
man, die ergens weggedrukt stond. Deze ant
woordde: „Aaaal!"
Conducteur: „Heb je niet geleerd om met twee
woorden te spreken?"
Indischman: „Heb aaaal!"
WAGENER.