DE DIEF IN DE NACHT MIJN OMA, EEN STUKJE VAN VROEGER 5 AMBONSCHE KINDERLIEDJES De Papoéa-lummels smullen buiten het gehucht Stiekem van de bittere papari-vrucht. De eerste maal gaat dat nog goed De tweede maal doen zij al mal Dan begint het lieve leven al De derde maal slaan zij elkander op hun snoet. De maan hangt in een paraplu. De zeeschildpad legt eieren nu. Lieve meisjes die van Ambon komen. Trouwen met de jongens van heur dromen. Hoor, men slaat de trommels, hoor! De paren trouwen op 't Bestuurskantoor. Zij komen in een lange rij. Zilveren bloemen dragen zij. Jonge mannen wagen graag hun leven. Jonge vrouwen sterven op den voorsteven. MERAC. UITSPRAAKMOEILIJKHEDEN Van v.d.P., een goeroe amat besar, die altijd met een zonnige lach door ons zonnig Indië is gegaan, kregen we dit oude en ondeugende mopje toege stuurd, vertellende van een jonge njonja baroe in Indië, nog altijd overhoop liggend met al die rare dikke g's en andere spraakmoeilijkheden. Als ze een paar gasten al de schone zaken in haar pas ingerichte huis laat zien, besluit ze op een ge geven moment met de mededeling: „En dan zal ik jullie straks nog laten zien wat voor moois ik in m'n koetang heb. (voor hen die alweer heel wat woorden vergeten zijn: en U weet ook toch nog wel wat een goedang is, ja?). In een groot huis in Lawang woonde mijn Oma. Het huis had een enorme voor- en achtertuin. Als kinderen brachten wij de grote vakantie elk jaar bij haar door. Om een koude neus te halen, zei den mijn ouders, die in Soerabaia bleven en alleen zaterdag en zondag de koude neus haalden. Wij, dat zijn mijn broers en ik, vonden het logeren bij Oma erg prettig, alhoewel Oma soms streng kon zijn. Opa hadden we nooit gekend; die was gestor ven toen mijn oudste broer een paar maanden oud was. Wat ons het meest aantrok van de logeerpartij was de enorme achtertuin. Wat een zalige tuin was dat! Wij verbeeldden ons een expeditie te zijn op jacht naar verborgen schatten of wilde dieren in de wildernis van Afrika. De voortuin was griezelig netjes; goed onderhou den met kiezelsteentjes, paadjes, grote witte bloempotten, perkjes en zo. Dat was niets voor onverschrokken expeditieleiders. Neem nou de achtertuin eens. Er stonden talloze hoge klapper bomen, ook waren er mangga-, ramboetan-, doe koe-, langsep-, djeroek bali-, djeroek keprök-, dje roek manis-, kedondong-, blimbing-, delima- en pisangbomen. Hier en daar stonden wat struikjes. Aan de linkerkant was een groot kippenhok met tientallen kippen en eenden. Aan de andere kant stond een groot hok voor de ganzen. Van Oma mochten we naar hartelust in dit eldorado spelen. We bouwden zelf een tent van oud zeildoek. Een tent die elke keer ineen zakte, als er een beetje wind stond. We probeerden ons eigen potje nassi te koken op een houtvuurtje, wat meestal eindigde met „gosong". Maar toch smaakte het ons best. En zelfs de „intip" werd opgegeten, gosong of niet. Het is stil in huis, alles ligt in diepe rust verzonken. Alles behalve ik, die met de handen onder het hoofd lig te peinzen over het aardrijkskundeproef- werk dat me morgen te wachten staat. Morgen? Een klok slaat net twee galmende slagen. In de verte „teng-tengt de ronda-malem met zijn stok tegen één van de lantaarnpalen. Ik blik op de naast mij liggende gestalte, ook Opa slaapt. Als kind van acht jaar vond ik het heerlijk bij hem te mogen sla pen, hij kon zulke prachtige verhalen doen over geesten en spoken, wat ik tóen machtig vond. Voor één keer in de week mocht dat slapen bij Opa wel, Ma vond, dat de oude man z'n nachtrust veel te hard nodig had, en met zon woelend kind naast zich, kwam er niet veel van terecht. Plotseling, zit ik rechtop in bed, vaag klinkt ge rucht tot me door uit de afgelegen bijgebouwen. Ademloos luister ik't Zou Matjan (onze jachthond) kunnen zijn, stel ik mezelf gerust maar neen, Matjan ligt vast. Plotseling klettert een piring-kaleng op de stenen, gevolgd door een ge smoorde vloek t Is een dief! Ik begrijp niet waarom Matjan zich zo stil houdt, 't beest is anders galak genoeg „Opa, Opa!", ik por de slapende man in zijn zij, „Opa, er is een dief in de achtergalerij!" Opa is klaarwakker, even luistert hij gespannen toe, dan schuift hij kalm het bed uit, knoopt z'n pyamajasje dicht, doet z'n sloffen aan en slaat een halsdoek om. ('t Kan in de tropen 's nachts kil zijn). Dan loopt hij zacht de kamer uit. Ik zie nog net, dat hij van achter de djatihouten klerenkast iets weghaalt. Ik spring ook het bed uit en sluip achter hem aan. „Blijf in bed jij", sist Opa me toe. „Ik wil mee! fluister ik terug. Opa kijkt geërgerd om, maar zegt niets meer. Met de grote golok (waarmee na de jacht, 't zwijnevlees in stukken wordt gesneden) in de rechter en een centerlamp in de linkerhand, zoekt hij zich rustig zijn weg naar de bijgebouwen. Het is aardedonker en 't grimmist een beetje, wat de situatie nog spannender maakt. Ik volg rillend de lange gestalte voor me, in m'n kleumende handen houd ik krampachtig de rujung vast, die ik nog tijdig van onder Opa's bantal heb weggegrist net of een kind van acht jaar met zo'n loodzwaar ding overweg kan, als de nood aan de man komt! We zijn intussen aan 't begin van de bijgebouwen gekomen, die uit een reeks kamertjes bestaan waaronder de goedangs, 't bediendenkamertje, de dapoer, de mandikamer en W.C. Plotseling houdt Opa stil en floept het licht uit z'n center aan. In de lichtstraal zien we een haveloze gestalte, gehurkt op de grond zitten, voor hem ligt een tampat go- rengan met daarin het laatste restje nassi goreng, waaraan de man zich te goed had gedaan. Schichtig keek hij op. Toen Opa hem bars vroeg wat hij hier zocht, kwam het zielig uit z'n mond: „Lapar be- toèl, toean besar!" Groot was mijn verbazing toen Opa daarop zei: „Nah, makan maar" en terwijl wij toekeken liet de man 't laatste restje gulzig in zijn nog hongerige maag verdwijnen, waarna hij de boel netjes opruimde, om na een beleefd „Terima kasih banjak toean besar een een „God zegene u" in de achter ons huis liggende kampong te ver dwijnen. En Si-Matjan? Al die tijd had hij naast de man op de grond gelegen, terwijl hij hem geen seconde uit het oog verloor, waarschijnlijk had ook het dier begrepen, dat de man geen kwade bedoelingen had. MEI TL Dit waren heerlijke dagen uit mijn jeugd. Oma was altijd in sarong-kabaja, behalve zondangs als ze naar het kerkhof ging. Dan had ze een lange jurk aan met lange mouwen en zwarte schoenen. Haar parasol vergat ze nooit. Als het regende speelden we binnen, in de voorga lerij, en 's avonds zaten we meestal in de eetkamer om Oma heen, die altijd bezig was met verstel werk. Dan vroegen we haar om een verhaal. Meestal werd het een spookverhaal en dan knopen we dichter om Oma heen en kregen af en toe kippe- vel. Maar toch vonden we het heerlijk griezelig. Voor we naar bed gingen moesten we altijd eerst voeten wassen in de badkamer. Na zo'n spookver haal leek de achtergalerij, die uitzag op de achter tuin, griezelig donker. Op onze klompen en in onze tjelana monjet maakten we dan op weg naar de badkamer zoveel mogelijk lawaai, wat ons een berisping van Oma bezorgde. En in bed dachten we altijd door spoken omringd te zijn en daarom deden we altijd direct onze ogen dicht als we in bed duikelden. We sliepen in een groot bed met z'n drieën en mijn broer en ik benijdden ons broertje, dat in 't midden sliep. Oma had ons verteld, dat het huis een „djaga" had. Je hoorde vaak het geluid van het dichtslaan van een deur in de nacht, terwijl er toch niemand op was. Ook had Oma eens een hele grote zwarte hond met gloeiende ogen in de donkere tuin ge zien in de nacht. Oma was niet bang voor deze verschijningen. Wij vonden het maar griezelig en vonden Oma heel dapper. Aan de kebon vroegen wij of hij deze verschijningen ook had meegemaakt. Hij deed ons nóg griezeliger verhalen, zodat we nog meer kippevel kregen. Ja, 's avonds waren we helden op sokken en ver meden het de donkere tuin in te zien, als we door de achtergalerij moesten. Maar overdag als de zon scheen, leek de tuin helemaal niet griezelig. Integendeel, heel mooi groen en dan vergaten we alle spoken. Dan waren we weer dappere expedi tieleiders, die voor niets terugdeinsden. Bang? Poeh, wie is er nou bang?! Mijn Oma is nu niet meer en met haar is ook de bekoring van de achtertuin verdwenen. Doch als ik ergens een hangklok hoor tikken en een gong hoor slaan, als ik ganzen hoor gaggelen, als ik met kraaltjes geborduurde sloffen zie, als ik een marmeren tafelblad zie, als ik zo'n oud vrouwtje met spierwit haar, een witte kabaja en zo'n blauwachtige met bloemen of dieren versierde sarong zie, dan denk ik aan Oma. Oma was een stukje van de „goeie ouwe tijd". In Oma s huis wonen nu een Oom en Tante van ons met hun zeven kinderen. Er is altijd lawaai, ruzie en kindergeschrei. De tuinen zijn verwaar loosd. Mijn eerste en tevens laatste vakantie in Lawang na de dood van Oma werd een ontgoocheling. Ik voelde me er niet thuis en was teleurgesteld. De sfeer van vroeger kon ik niet meer terugvinden. Met het heengaan van Oma is ook een stukje van vroeger uit mijn leven gegaan. Alleen de herinne ring blijft. A. B. NAGEL. Wat een rare tijd toen je verlang- de naar een KOEL bed! De frisse lakens, de onvergeetlijke goeling, het frou-frou van de klamboes en het gezang van de muskieten bui ten, En als ze binnen de klamboe zaten kon je toch even keboet? Lichten uit, de stille windloze tro pennacht, het gesjirp van de kre kels, het tjiktjik van de tjitjaks, de geur van de tandjoengbloe- semsdit alles vergeten? Nooit! Het was het mooiste wat God ons in ons leven schonk.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 5