VAN HART TOT HART TJITJAKREEKS Na overmaking van f 2.50 op giro nummer 6685, ontvangt U het eerste boek van onze TJITJAKREEKS (Deel I) „ADAM, WAAR ZIJT GIJ?" nl. „Piekerans van een Straatslijper" Ook verkrijgbaar bij „TONG TONG" Prins Mauritslaan 36 - Den Haag De inlegger in ons blad „Lezer Saluut heeft een enorme stapel correspondentie opgeleverd met na tuurlijk ook een massa suggesties en critiek. Wat de suggesties betreft: men bedenke dat Tja- lie een oude rot is in dit vak: 25 jaren journalist, zelfstandige functies bij Leger- en Regerings Voor- lichtings Dienst, zelfstandig redacteur van ver scheidene bladen, jarenlange ervaring in het ad vertentie- en reclamevak. Men kan er dus van op aan dat ALLE mogelijkheden zijn uitgeprobeerd en uit den treure toegepast zullen blijven worden. Als de resultaten slecht zijn, ligt het dus niet aan het gebrek aan kennis, gebrek aan tenaga, ge brek aan organisatievermogen. De critiek verandert niet, d.w.z. de pro's en contra's houden elkaar in evenwicht: er zijn evenveel mensen b.v. pro „petjo als anti, even veel pro „historie' als anti: het moet dus gaan om de som van beide. Wij moeten leren eikaars mening zo niet te respecteren, dan toch te dulden, omdat al die meningen zeer duidelijk levende elementen zijn van ons aller leven. Maar, waarde lezers, het gaat er niet om of er door óns niet genoeg of niet goed genoeg gedaan wordt, het gaat erom dat wij héél duidelijk voelen, dat bij de honderdduizenden repatrianten ergens een maatschappelijke instelling ontbreekt, n.l. het ver langen van een bepaald soort mensen om met zijn bijzondere ervaring de nieuwe Nederlandse maat schappij te dienen. Het gaat erom dat de doorsnee Indischman er nog maar steeds geen begrip van heeft, dat buiten zijn positie als werkend lid van de maatschappij nog iets extra's opgebracht moet worden van algemeen nut. Vele suggesties en critieken dragen min of meer het karakter van die brief die we vandaag ont vingen: „Als u mijn stuk niet plaatst, stuur het terug en ik bedank als abonnee." Anderen zeggen schouderophalend: „Ik bén al nuttig burger, want ik heb een goede job." De laatste categorie is het gevaarlijkst. Zij leeft ook door in onze kinderen, die opgroeien alsof ze nog steeds in Indië waren: vroeger een Indische H.B.S., nu een Hollandse H.B.S., daarna eventueel Universiteit, maar any way: dan een job en verder: habis perkara. Dat intussen het aantal maatschappelijke aspecten aan merkelijk is verruimd, daar hebben nóch ouders, nóch kinderen blijkbaar idee van. Een enkel voorbeeld: in Indië is er altijd weinig ambitie geweest voor de journalistiek. Die is er nu nog steeds niet, óók bij de opgroeiende generatie niet. Hollandse jongens en meisjes hebben véél meer begrip en liefhebberij voor journalistiek. Wat betekent journalistiek? Niet een job hebben; dat is maar secundair. Journalistiek betekent: het ver langen om een privé, soort- of groepsmening hel pen uit te dragen. Dat idee schijnen jongens en meisjes uit Indië te missen, want bij de Nederland se pers in het geheel is geen animo uit ex-Indische kringen te bespeuren. Een Hollandse jongen zal, als hij van zijn ouders 20 mille kan krijgen, die steken in een zaak of be drijf om er zelf wat van te maken. De jongen uit Indië brengt het naar een bank of koopt er een huis voor, maar daarna kachelt hij koppig naar „een job" verder. Het aantal Indische of Indisch geleide zaken en zaakjes in Nederland is schrikba rend klein. Het heeft eigenlijk weinig zin, hierover verder uit te weiden, want de aangevoerde excuses zijn wérkelijk van geen waarde. Het verlangen moet sterker zijn dan alle excuses of moeilijkhe den. Elke andere groep van „displaced persons" (Polen in Australië; Duitsers in Brazilië, Hollan ders in Indonesië, etc.) heeft dat verlangen wél en ontwikkelt zóveel „tenaga" dat zelfs de grootste moeilijkheden worden overwonnen. Hier is wérkelijk lauwheid. En om de lauwheid te „verklaren", komt men met verontschuldigingen of critiek. TONG-TONG heeft twee essenties: 1. Er zijn meer waarden uit Indië dan de loem pia alleen, die in de Nederlandse (Europese) samenleving een rijk bestaansrecht kunnen ontwikkelen. Wij willen die uitdragen. 2. Nederland zal nieuwe interessen moeten ont wikkelen voor de Tropen (waarvoor reist Prins Bernhard anders?). Onze toekomst ligt dus ten dele wéér in de tropen. Historie is een spring plank naar de tropen. Aan ONS ligt het dus om die nieuwe toekomst te helpen maken, want ONZE historie is tropisch, (Attentie: niet terug naar Indonesië, maar: op nieuw naar de Tropen!) Al dat gekatjau over petjo en assimilatie enz. enz. is dus waardeloos, zolang wij ons niet bewust wor den van onze belangrijke TAAK in het Nederland van de toekomst. Alleen maar een job hebben en óók haring eten? Mijn God, zulke mensen zijn er in Nederland al méér dan teveel. Nederland heeft mensen nodig die wat in Brazilië kunnen zien of Nw. Guinea of Centraal Afrika of wéér Indonesië. Geen mensen met een lekker jop- pie, want als met dit stijgend geboorte-overschot er alleen maar joppieseters bij komen, waarde le zers, dan zullen we het in de zeer nabije toekomst allemaal steenberoerd krijgen. Help Nederland wakker te maken voor een nieuwe en even wijde toekomst als voorheen, in het be lang van Uw kinderen. Dat kunt U met TONG TONG doen. Dat is veel méér waard dan de door ons terecht - in leven gehouden historie van de Nederlander in de Tropen. En dat is nu zo jammer van zelfs de warmste aanhangers van TONG TONG: zij zien alleen de historie en (nog) niet, dat TONG TONG HET BLAD IS VAN DE TOE KOMST! TfALIE ROBINSON. Ik was toen nog maar een jongen van een jaar of 8-9 oud. We hadden catechisatie-les onder juffrouw Meel- huyzen. In feite was het een „mevrouw", want zij was reeds op leeftijd, had grijze haren, en had ook reeds grote, werkende kinderen. Maar hoe dan ook, we noemden haar juffrouw Meelhuyzen. Juffrouw Meelhuyzen was een aardige vrouw. We hielden veel van haar. Zij woonde niet ver van on ze school, in een hoekhuis, in het stadje Blitar, Oost-Java. Het was een ouderwets huis met een heel groot erf, waar veel vruchtbomen groeiden. Als wij, jon gens, bij haar thuis kwamen, dan mochten we in haar djamboe-bomen klimmen, en rijpe djamboes plukken. Dat vonden we altijd fijn. Op een dag hadden we weer catechisatie-les. We kregen dit eens in de week. Ik zat in de achterste bank. Vol ernst vertelde de juffrouw over de eerste dagen der schepping Gods. De meeste kinderen hingen aan haar lippen. Gewoonlijk hing ik ook aan haar lippen, maar die dag werd mijn aandacht in beslag genomen door een vreemd torretje, dat op de grond, onder de bank kroop. Zo n vreemd beestje had ik niet eerder gezien. Ik dook onder de bank om het diertje van dichtbij te bekijken. De hele catechisatie-les was ik totaal vergeten. De juffrouw, de kinderen, enfin, de gehele klas be stond voor me niet meer. Totdatopeens hoorde ik de strenge stem van de zachtaardige juffrouw Meelhuyzen. Nooit eerder heb ik haar met zo'n stem horen roepen: „Adam, waar zijt gij?" Hevig geschrokken dat ik betrapt werd, riep ik van onder de bank; „Hier juffrouwen keek toen als een dief, die op heterdaad betrapt werd, met schuldige ogen en met mijn hoofd even boven de rand van de bank, naar de juffrouw. De gehele klas keek verbaasd naar mij. Toen volg de een onbedaarlijk gelach. Ook de juffrouw lachte. De hele klas lachte zich slap. Ik begreep er niets van. Verbaasd keek ik al die lachende mensen aan, en die lachende mensen ke ken telkens mij weer aan, om telkens weer in la chen uit te barsten, als zij mijn nog steeds verbaasd gezicht zagen. Later kreeg ik alles te horen. De juffrouw was bezig met over Adam uit de Bij bel te vertellen, die iets heel slechts had gedaan en zich toen verstopte voor God. God zocht naar hem, maar kon hem nergens vinden en riep met boze stem: „Adam, waar zijt gij?" Dit gedeelte uit de Bijbel was juffrouw Meelhuyzen aan het vertel len. Nog lang daarna werd ik geplaagd met „Adam, waar zijt gij?' door de jongens en meisjes van onze school. ADAM BOYD. INDONESISCHE SPREEKWOORDEN. Katjang lupakan kulit. De olienoot vergeet de schil. Wordt gezegd van iemand, die zijn armoedige afkomst vergeet als het hem goed gaat in het leven. Rebun tiada djauh dari rumpunnja. De spruit staat niet ver van de bamboe. De appel valt niet ver van de boom. A. N. BINKHUIZEN. Het spoorbaanrijwiel omstreeks het begin van deze eeuw in Atjeh. Met dit vehikel, een soort dubbele tandem gebouwd op treinwielen en lopend op de spoorbaan, werden inspectietochten en patrouilles ge maakt. Rechts een kleine pa trouille, links een inspectiegroep. In de heerlijke harde fauteuil zit ten de heren C. A. A. Dudok de Wit en kapitein J. W. van Ben- nekom. Kijk eens naar de fietser geheel links met zijn cavalerie- karabijn en zijn prachtige M.W.O.! En hoe hij demonstratief speurt naar sluipschutters in de kampong- rand! Alleen Hollanders, die tij dens de politionele acties convooi hebben gereden, weten dat deze gezellig lijkende fietstochtjes eigen lijk helemaal niet zo leuk waren. Uit het vreedzaamste kampong- huisje, het vredigste bamboebosje, kon plotseling het dodende schot komen! Die jongelui in blauwe attila hebben heel wat af gepeddeld. En in de tijd dat Jaap Eden op de wieler banen medaille na medaille won, fietsten daar in Atjeh onder de felle tropenzon, in zware wapenrusting, onder voortdurend tevensgevaar, deze Kromo's en Saridins. Ander soort fietsen, ja? Moet je de com binatie zien van helmhoed, zwartzijden paraplu van de verlofjes en het Rembrandt plein!) en lege r- karabijn. Meesterlijk! Onder de beschermende hand van deze groepjes (beschermend voor blank én bruin) kon een welvaart rijk opbloeien en het zijn de profiteurs van deze welvaart die thans niet ophouden deze bescher mende hand te bezoedelen. Wonderlijke loop van de ondank, die eeuwig 's werelds loon blijft

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 6