4 Vervolg: Eerste Kamer (Leesverder pag. 13) U begrijpt het niet, mevrouw, ik ook niet, maar dat komt, omdat wij beiden geen begrip hebben van hetgeen de chrislelijk-sociale politiek eigenlijk in houdt." Laat de Minister dan nu eens inhoud trachten te geven aan deze politiek en laat hij niet denken: de volgende week is mijn begroting aangenomen en dan kan niemand mij meer iets maken, want even tuele moties leg ik naast mij neer. De Minister heeft verruiming van het aantal toe te laten perso nen afgewezen, maar het gaat niet om een hon derd meer of minder. Ons worden in deze dagen biljetten voorgehouden met de leuze ,,Red een kind". Dat betreft Algerijnse of Hongaarse kinderen. Hier gaat het om het redden van een aantal onge- lukkigen, kinderen, vrouwen en ook mannen, op wie de Indonesische Regering de meest discrimi nerende bepalingen toepast en voor wie geen uit komst meer bestaat. Allereerst zouden de alleen staande vrouwen met kinderen en de ouden van da gen moeten worden toegelaten om herstelbare ge beurlijkheden te voorkomen en dan de jongeman nen, die vrezen voor de dienstplicht te worden opgeroepen en tegen Nieuw-Guinea te worden in gezet. En laat de Minister toch aan de kinderen denken en eens goed naar de biljetten kijken, die tegenwoor dig overal zijn opgehangen: Red een kind. MR. J. v. BRUGGEN (C.H.U.): Ons standpunt is, dat wij met kracht ondersteu nen de wens, op de ruimste wijze deze mensen, die in bittere ellende verkeren, in ons land toe te la ten. Het gestelde richtgetal achten wij onvoldoen de. Aangezien inderijd de heer Lamping, spre kende in zijn kwaliteit van vertegenwoordiger van de Nederlandse Regering, in een radiorede heeft aangedrongen om velen, die aarzelden, over te halen de Indonesische nationaliteit te kiezen en de Nederlandse op te geven, draagt Nederland voor de gedane keuze een zeer grote verantwoordelijk heid. Nakaarten acht ik een onvruchtbaar bedrijf. De realiteit leert, dat de schone wensdroom ener inni ge samenwerking van Nederland met Indonesië on der diens nieuwe soevereine Regering een droom- bedrog is gebleken. Ons vertrouwen is misplaatst geweest. Van dit vermetel vertrouwen mogen ech ter geen mensen van Nederlandse afstamming, die oorspronkelijk de Nederlandse nationaliteit had den, slachtoffer worden. Dit zijn zij thans, en wel onder vernederende verhoudingen en gebukt gaan de onder armoede en ellende in een land, dat zowel economisch, hygiënisch als bestuurlijk naar een chaos tendeert. Daarom geen numerus clausus ten aanzien der spijtoptanten, maar onbeperkte toelating, al zal dit voor ons land veel moeiten en lasten meebren gen. Toch moeten wij bereid zijn deze extrazorgen op ons te nemen. De afwijzende houding van de Regering, op ruime schaal spijtoptanten toe te laten, achten wij dan ook al erkennen wij de moeilijkheden volko men onbevredigend. Reeds hierom, omdat ook de Minister zelf in de memorie van antwoord im pliciet erkent, dat uit een juridisch gezichtspunt de positie der spijtoptanten abnormaal is. Immers, wij lezen op blz. 4, linkerkolom, onderaan, het vol gende: ,,Het als staatloos beschouwen door de Indo- ABONNEMENTEN BUITENLAND (Per jaar) Nw. Zeeland, Australië, Zd. Afrika, Brazilië: Per Luchtpost: 30,Per Zeepost: 12, Nw. Guinea, Canada, U.S.A.: Per Luchtpost: 24,Per Zeepost 12, Suriname, Antillen: Per Luchtpost: 18,Per Zeepost: 12, West Europese Landen; Per Luchtpost: f 12, Agent voor de Ver. Staten: Chris Deyker- hoff, 210 Heckelstreet, Belleville, New Jer sey, U.S.A. Agente voor Canada: Mevr. E. Ie Seur- Zimmer, 1 Richviewside Road, Weston, Ontario, Canada. nesische administratie van optanten, die door het aanvragen van een visum voor vertek naar Ne derland blijk geven onvoldoende prijs te stellen op het bezit van de Indonesische nationaliteit, berust op geen enkel bekend wettelijk voorschrift. De Nederlandse Regering kan dan ook niet an ders doen dan ten aanzien van deze personen aan nemen, dat zij de Indonesische nationaliteit de jure nog bezitten.". Aan deze in dit geval platonische, hoewel juiste verklaring hebben deze mensen in Indonesië niets. Zij worden daar als staatlozen behandeld met al de rechtsgevolgen, hieraan verbonden. Er is geen enkele internationale instantie, welke voor hen in de bres springt, terwijl in Indonesië blijkbaar in ternationale rechtsregelen als niet geschreven be schouwd worden. Daarom is het een Nederlandse plicht hen door evacuatie uit hun huidige ellen de te bevrijden. Mr. I. A. DIEPENHORST (A.R.): Ik ben tot mijn laatste punt genaderd, dat onge twijfeld het beleid van Minister Beerman raakt, dat vóór alles kabinetsbeleid is en dus voor reke ning komt van alle Ministers, de premier prof. De Quay voorop. Ik bedoel de spijtoptanten, de maatschappelijke Nederlanders, sommige gelijkge- stelden na 1893. Na alles, wat hierover aan de overzijde van het Binnenhof betoond is wel merkwaardig was de redevoering van mr. Van Doorn en de motie, welke deze daarop indiende zonder dat zij waterdicht bij zijn betoog aansloot -en na alles, wat ook in deze taal herhaaldelijk is ter sprake gebracht, niemand heeft zich daarbij meer onderscheiden dan de heer De Vos van Steenwijk, die ook nu wederom met deskundigheid, evenwel ook met naar mijn smaak iets te felle emotionaliteit zich weerde wil ik nog het vol gende te berde brengeng. Ik betreur, dat het Kabi net, evenals zijn voorganger, mensenlevens heeft la ten verloren gaan, die gespaard hadden kunnen blijven. Dat lijkt men een verschrikkelijke schuld. De van kracht zijnde richtlijnen maken het soms onmogelijk verplichtingen jegens de nabestaanden van hen, die bij het Koninklijk Nederlands-Indi sche Leger dienden, te honoreren. Zo overleed aan boord van „De Waterman" in december 1957 een jongeman, die, had hij eerder zijn visum gekre gen, niet had behoeven te sterven. Zo is aanvan kelijk afgewezen de visumaanvrage van een wedu we (en van haar zoon), wier man drager was van de bronzen, de zilveren en de gouden medaille voor trouwe dienst en die in een Japans concentra tiekamp overleed. Om zulke dingen laak ik de ach tereenvolgende Kabinetten scherp evenzeer als van wege het feit, dat zij door te geringe soepelheid meisjes en jonge vrouwen aan verkrachting en prostitutie prijsgeven. Houd ik deze Minister per soonlijk niets na? Ik meen, dat hij, waar het in zijn verdediging past, te lichtvaardig aanneemt, dat assimilatie van spijtoptanten in Nederland bijzon der lastig is. Er zijn immers gegevens, die in een to taal andere richting wijzen. Gaarne zou ik eens van het rapport van prof. Van der Veur kennis nemen over de opvarenden van ,,De Waterman", die in november/december 1959 de overtocht maakten. De bewindsman betuigt in de Tweede Kamer zijn bewogenheid. Daarvan getuigende daden blijven uit. Ik begrijp, dat de Minister niet alles vermag bij weigerachtigheid van een Kabinet. Prof. Samkal- den werd ook door zijn medebewindslieden naar ik de indruk heb, door dr. Drees voorop geremd. Deswege val ik mr. Beerman niet, val ik de Regering wel hard. Haar standpunt acht ik te eng, te straf, te egoïstisch. Het is het standpunt, dat de vreemdelingendienst ik geloof, dat men het daar moeilijker heeft dan in de Ministerraad - noopt om aanvragen af te wijzen, die een mense lijk leed vaak verraden, dat hartverscheurend is. Wat te denken van een gezin, vader, moeder en vijf kinderen, levend in een lekke kamer van 5 bij 6 meter. De meisjes waren 15, 14 en 12, de jongens 11 en 10 jaar. De visumaanvrage werd voorshands afgewezen. Wat te denken van een gezin, vader, moeder en zes kinderen, die leven in een kamer van 4 bij 5 meter. De kinderen zijn resp. 21 jaar, een meisje, en 19, 13, 11, 9. 7 en 5 jaar oud, allen jongens. De visumaanvrage werd voorshands afgewezen. Nog eens, dit is niet het beleid van één Minister, maar van achtereenvolgende Ministers, niet van één Kabinet, maar van achtereenvolgende Kabinetten. Ik geef geen commentaar; de feiten spreken. Moge de Regering een passend antwoord geven. Barmhartigheid kan gerechtigheid, barm hartigheid kan recht zijn. Mr. Beerman bedenke, dat het recht wel sluimert, maar dat het recht nooit slaapt. Mr. G. J. P. CAMMELBEECK (PvdA): Ik wil over het beleid in het algemeen wat zeggen en dan heb ik kritiek op het beleid van deze Mi nister. Het beleid van deze Minister is, geloof ik, niet alleen onjuist; het buigt een beleid van zijn ambtsvoorgangers en van vorige Regeringen om. Dit zal misschien de geachte afgevaardigde de heer De Vos van Steenwijk wat vreemd uit mijn mond in de oren klinken. Ik dacht, dat het standpunt van 's Ministers ambtsvoorganger ter zake van de spijtoptanten en andere maatschappelijke Nederlan ders het volgende was: een zo ruim mogelijk toe latingsbeleid, hetgeen onder omstandigheden van tijd en plaats toen, waaronder dat beleid werd uitgestippeld, een gestadige verruiming impliceerde naarmate aan een aantal voorwaarden zou zijn vol daan. In de eerste plaats naar de mate, waarin de enorme toevloed van repatrianten uit Indonesië en voor een gedeelte ook toevloed van Hongaren zou zijn verwerkt, als ik dit akelige woord mag gebrui ken, en naar de mate, waarin het financieel en anderszins ik denk b.v. aan de huisvesting mogelijk zou worden in verband met het overwin nen van de bestedingsbeperking. Ik dacht, dat dit betekende, nogmaals onder de omstandigheden van tijd en plaats, nl. in december 1958, dat reeds toen het aantal, dat per jaar zou worden toegela ten, was bepaald op bijna 2000. Nu is de enorme toevloed van repatrianten uit Indonesië verwerkt. Nu zijn in verband met het overwinnen van de bestedingsbeperking de financiële mogelijkheden zeer verruimd. Nu komen er steeds meer lege plaatsen in de con tractpensions. Nu worden de omstandigheden, waaronder de spijtoptanten en andere maatschap pelijke Nederlanders in Indonesië moeten leven, geestelijk zowel als materieel, steeds moeilijker. Nu is opnieuw tijdens de behandeling van dit begro tingshoofdstuk in de Tweede Kamer gebleken, dat in feite de gehele Kamer het standpunt van de C.C.K.P., ruimer toelating op groter schaal, deelt. Voor al deze omstandigheden sluit de Minister de ogen en weigert hij een belangrijke verruiming van het toelatingsbeleid, tegen een door alle partijen onderschreven juridische en morele verantwoorde lijkheid voor de spijtoptanten en (of) andere maat schappelijke Nederlanders in, te realiseren. Ik dacht, dat dit politiek onaanvaardbaar is. Nu kan de Minister stellen en hij heeft het gedaan in de memorie van antwoord dat er in Indonesië voor de hierbedoelde personen geen levensgevaar aanwezig is, welke opvatting de Mi nister dan doet steunen op hem medegedeelde wetenschap van personen, die uit eigen ervaring van de situatie van de Nederlanders in Indonesië op de hoogte zijn. Dan een vraag. Wanneer men zich nu op het standpunt stelt, dat men eigenlijk dit toelatingsbe leid, zij het met enige versoepeling, bevriest op de toelating van 2000 mensen per jaar, waarachter staat het uitgangspunt, dat men toch uiteindelijk de mensen, om wie het gaat, zal toelaten, waarom kunnen deze mensen dan niet onmiddellijk, in zeer versneld tempo, in Nederland worden toegelaten! Het ontgaat mij ten enenmale welk zinnig argu ment er, gezien die situatie, zoals ik die uiteenzette, dan nog is. Ik hoop, dat in onze Kamer zich niet zal herhalen wat aan de overzijde is geschied, nl. dat het vraag stuk van de spijtoptanten op een bijzonder onver kwikkelijke wijze in de politieke strijd is terecht gekomen, waar wij een betoog van de heer Van Doorn kregen, met daarna een motie, die in het geheel niet sloeg op de inhoud van zijn rede, waar na er dan een motie van de heer Daams komt ik ga op de motieven niet in; ik heb geen behoefte aan partijpolitieke beschouwingen die eenvou dig niet werd aanvaard. Ik hoop en vertrouw en ik weet eigenlijk zeker bij voorbaat, dat wij in dit op zicht in deze Kamer volkomen eensgezind zullen zijn endat het ons gewoon, dood-menselijk, om de zaak zelf gaat, en om niets anders, en dat dit uiteindelijk ertoe zal k,unnen leiden, in overleg met de Minister en in de persoon van de Minister met de Regering, dat wij toch de toezegging krijgen, dat het toelatingsbeleid op aanzienlijke wijze zal worden verruimd.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 4