ONZE OOM, COEN PERSIJN
6
BRIEF VAN EEN
„THUIS-HOLLANDSE"
Goochelaar, hypnotiseur, hengelaar, taler,kenner, imker, etc.
In Tong Tong no. 9 lazen we een artikel van de
hand van de goochelaar Waldi, getiteld: „Het goo
chelen in de goede oude tijd", en we waren ver
baasd en verheugd tegelijk om daarin iets te lezen
over onze Oom Coen Persijn, de toen welbekende
goochelaar en hypnotiseur.
We kenden Oom Coen als een lange slanke vijfti
ger, gebrild en met reeds grijzende haren. Na de
oorlog met Japan kwam hij dikwijls bij ons loge
ren. Als hij kwam, dan waren we altijd verheugd.
Oom Coen kwam dan van Soerabaja naar Batavia
om enige tijd bij ons te logeren. Later werd hij voor
dienst naar Batavia overgeplaatst. Verder kenden
we hem van oude foto's en uit het familie album.
Daarin zagen we Oom Coen terug nog in z'n jonge
jaren samen met zijn (thans overleden) broer Johan
(die later onze vader werd) aan Java's Zuidkust,
Parangtritl?, kamperen of een bezoek brem ei: aan
de Prambanz-^empels bij Djokja. Omstreeks het
)car 1948 kwam hij bij ons logeren, fvlijn ouders,
zusje Yvonne, mijn broertje René en ik woonden
toen aan de VliegveUlaan (Djl. Garuda) bij Kema-
joran. René en ik "aren in die tijd respectievelijk
10 n 12 jaren oua. Mi|r. broer René stelde vooral
vee! belang in Ooi"> Coens goochelkunsten en pro
beerde hem na te apen, wat natuurlijk niet gelukte.
Oom deed alles met speelkaarten, goochelde bran
dende sigaretten uit zijn mouwen en mond en hij
stak vaak doodkalm een lange pin in zijn wang. Hij
moest vaak partijtjes of feestjes van vrienden of
kennissen opluisteren met zijn goocheltoeren. Be
halve goochelen kon hij ook nog hypnotiseren,
maar dat deed hij niet vaak meer. Mijn belangstel
ling ging meer uit naar Ooms kundigheid op het
gebied van moderne en oude talen. Hij sprak behal
ve Nederlands (natuurlijk!) ook vloeiend Engels,
Duits, Frans, Spaans, Japans, Arabisch, Maleis,
Javaans, Madoerees, Chinees, Siamees, Urdu en
Sanskriet. Bij de krijgsgevangenen in Manilla kon
hij als tolk optreden voor zijn kameraden en de
Spaans sprekende bevolking, wat natuurlijk overal
bewondering ontlokte.
In Batavia moest hij samen met mijn broertje Re
né naar de toko om rijst te kopen. Nadat de Baba
de beras had afgegeven, maakte Oom Coen nog een
babbeltje met hem: in het Chinees! Mijn broertje
snapte er natuurlijk niets van. Later zei de tokohou
der tegen René: „Oom-nja pandai benar, ja njo?"
(Je oom is werkelijk knap, hè jongeheer?) Dit
moest mijn broertje wel beamen.
's Zondags ging Oom Coen meestal naar het Mu
seum aan het Koningsplein om oude geschriften te
bestuderen. Ik ging natuurlijk mee om te helpen
copiëren. Ik tekende geduldig alle lettertekens en
krulletjes van de beelden en wandversieringen over,
want ik was een boon in het tekenen. (Al zeg ik het
zelf!)
Maar op het laatst ging het me vervelen. Elke zon
dag naar het Museum is ook niet alles!
Dus ging Oom Coen over tot een andere hobby
van hem: vissen! Gewapend met een grote hengel
ging hij dan met mijn vader en ons tweetjes naar
de grote empangs van Antjol. Ook kwamen we vaak
in het bos en zochten dan een rustig beekje op,
waar glinsterende vissen in rondzwommen. Terwijl
de apen in de omringende bomen krijsend rond
dansten, zaten we aan de waterkant op onze dobbers
te turen. Tijdens één van deze hengelpartijtjes had
den we een avontuurtje beleefd, dat gelukkig goed
afliep. In het dagelijks leven was Oom Coen, toen
dit zich afspeelde, sergeant bij de NEFIS, te Bata
via, waar hij na de oorlog geplaatst werd.
Oom had tijdens bovengenoemd hengelavontuur
slechts het bovenste deel van zijn sergeants-uniform
aan.
Verder droeg hij een korte witte broek. Dat mocht
natuurlijk niet, maar enfin Oom ging met een
stel vrienden, Pa en wij naar de viswateren op Ant
jol. Tegen een uur of zeven 's avonds rolden we
Oom Coen Persijn, een merkwaardig en toch ook
typisch indischman, met zijn gezin. Door het gebrek
aan wetenschappelijke instituten in Indië sloeg
menig ernstig jongmens maar op eigen houtje aan
het grasduinen in de meest uiteenlopende weten
schappen. Omdat zij door onze pientere bollen van
de Nederlandse universiteiten niet au serieux ge
nomen werden, ging menig uitvoerig studiewerk
helaas verloren. Wij hebben veel uit Indië gehaald,
maar we hebben méér moedwillig weggesmeten!
onze hengelspullen op en reden in een geleende
vrachtauto naar de stad terug. Maar onderweg op
de Antjolweg werden we aangehouden door een pa
trouille van de Kon. Landmacht, die dacht dat
we extremisten waren gewapend met de zo beruchte
„bamboe roentjingOom Coen had zich vanwege
z'n halve uniform zo lang mogelijk schuil gehou
den, maar toen het te lang duurde, stond hij plotse
ling op en vertoonde het bovenste gedeelte van
zijn lichaam aan de verblufte korporaal, die prompt
in de houding sprong. Gelukkig konden we toen
doorrijden.
Kort daarna ging Oom Coen naar Soerabaia terug,
naar zijn vrouw en kinderen. In Soerabaia maakte
hij toen nog een broedmachine voor zijn kippen
fokkerij en legde zich toe op het kweken van bijen.
Of er wat van geworden is, weet ik niet.
Omstreeks het jaar 1954 stierf Oom Coenraad M.
Persijn, de goochelaar-hynotiseur-hengelaar-talen-
kenner-imker enz. temidden van zijn vrouw en kin
deren te Soerabaia. We zijn blij, dat Oom Coen niet
vergeten is en zijn reputatie niet verloren is gegaan.
Herinneringen uit wegglijdende jaren blijven on
danks alles toch we! bestaan.
M. P. PERSIJN.
Met heel veel genoegen nemen wij de volgende
alleraardigste brief van een „totokvrouw" zoals
ze zichzelf betitelt, in TongTong op. Er spreekt
iets uit, dat ons, lieden uit de oude Oost, met
grote sympathie vervult.
H. B.
Misschien interesseert het u om nu ook eens een
briefje van een doodgewone, door-en-door Hol
landse vrouw te krijgen. Ik ben zelfs niet verder
buiten ons kikkerlandje geweest dan Frankrijk.
Maar ik lees nu bijna een jaar lang iedere Tong-
Tong, die door mijn brievenbus komt en ik sla
er geen regel van over. Op deze manier probeer
ik zo goed mogelijk jullie mentaliteit en levensop
vatting te leren kennen. Ik heb ontzettend veel
kennissen, vooral veel Indo's en hoe dat verder
heet, weet ik niet. Maar laat ik voor het gemak
maar zeggen: landgenoten met Indisch bloed, de
een iets meer, de ander iets minder. Ik kan reuze-
goed met ze opschieten en we doen gewoon. Soms
dacht ik wel eens dat ze me als een rariteit be
schouwden, maar nu ik hulp nodig had waren zij
de eersten maar ook de enigen die direct
bereid waren me te helpen.
Hiermee wil ik de thuis-Nederlanders natuurlijk
niet in een zwart boekje zetten. Maar wel wilde
ik u het volgende onder ogen brengen. Onze
thuis-Nederlanders zijn erg stug; ze geven zich
niet gauw omdat ze bang zijn, bang om door hun
soortgenoten uitgelachen of bespot te worden.
Of omdat ze bang zijn, dat hun vriendelijkheid
niet goed begrepen wordt of geaccepteerd. Maar
als je geduld met ze hebt en je hebt hun hart ge
wonnen, zullen het je beste vrienden worden.
Wij kijken nu eenmaal eerst de kat uit de boom
en als we zien dat het goed gaat, welnu, dan ook
eens proberen of het lukt, maar heel voorzichtig.
Laat uw persoontjes gewoon hun gang gaan, zoals
ze dat zelf het beste vinden. Zodra de andere par
tij in de gaten krijgt dat ze het zonder die anderen
ook wel kunnen, misschien zelfs nog beter, dan
draait ze wel bij.
Het doet me goed te ontdekken, dat jullie steeds
meer je oude veerkracht terug vinden. Er komen
nu steeds meer van jullie op de voorgrond. Hier
in mijn omgeving zijn al verschillende zeer goede
clubjes met een eigen bandje. De muziek is boven
alle verwachting prachtig en de feestavondjes, com
pleet met „gado-gado" en loempia zijn reuzege-
zellig. Er heerst een sfeer, waarbij je alle zorgen
en moeilijkheden op slag vergeet. Er komen nu ook
steeds meer thuis-Nederlanders, aangetrokken
door de allesoverheersende gezelligheid, en zo gaat
het de goede kant op. Ga je eigen weg en dan volgt
de rest vanzelf.
Blijf het gezellige, vrolijke en onbezorgde volk dat
jullie van je geboorte af zijn geweest. Een zonni
ge en opgeruimde kijk op het leven, hoe zwaar
het ook is, werkt aanstekelijk, dit heb ik zelf al
vaak ondervonden. Ik weet hest dat het voor jullie
heus niet altijd meevalt. Maar je hebt een herinne
ring, die steeds mooier wordt, omdat de tijd alle
nare scherpe kantjes er af schuurt, en die mede
dank zij Tong-Tong levend blijft en die zoals ik ze
heb leren kennen door Uw verhalen en foto's, heel
mooi is.
Ga door en je zult je volkje er een grote dienst
mee bewijzen, want het is en blijft een deel van hun
leven. Ik hoop niet dat u het mij kwalijk neemt
dat ik mijn neus in Tong-Tong heb gestoken. Als
u liever hebt dat het alleen door uw mensen
wordt gelezen, dan hoor ik dat wel. En ik zal er
echt niet boos om zijn. Hou vol, de aanhouder wint.
Met hartelijke groeten van,
Mevrouw I. F.
Naschrift van de Redactie.
Lieve Ida F., zouden wij het U kwalijk nemen, dat
U Uw Hollandse neus in onze Indische TongTong
hebt gestokenAls U eens wist hoe écht blij we
zijn met zoveel Hollandse hartelijkheid.
„Die schone Bajadere und die
Schweine", zouden we onder deze
dramatische jacht-pose kunnen
schrijven van omstreeks een halve
eeuw geleden. Maar mijnheer
C. W. A. van Maanen vond het
toentertijd een heel normale foto,
want hij wordt trots aan het week
blad „De Prins" ter plaatsing
aangeboden. Zoals U ziet. heeft
onze jager helemaal geen geweldig Nimrod-gezicht, en ook de pathetische blote voetjes geven helemaal
geen indruk van groot jagersgeweld. Maar wat wil je, jagen was in die tijd helemaal geen „sport van
de upper-ten"maar een zaterdags ontspanninkje na de vervelende kantooruren. Iedereen kon het doen,
en de meesten déden het ook. Denk nochtans niet. brave huisvader, dat het gemakkelijk slachterswerk
was. De sinjeur links met zijn forse tjalings zal het meneer van Maanen niet gemakkelijk gemaakt
hebben!