HET V. K.T.
7
NANNIE
Maart 1942 - Maart 1960
In februari 1940 kwam ik in Sibolga als tamme griffel en al gauw hoorde ik van de gezellige schiet-
club. Die kwam eens in de maand bij mekaar om een beetje te main pasang, daarna was het een geza
menlijk afzakken naar de soos, alwaar in bizarre hoeveelheden saté en bier werden genuttigd. Lidmaat
schap een gulden per maand en o ja, je kon vijf patronen verschieten en daarna kostte het seketip
extra Goedkoop, toch
Uiteraard ben ik nooit jager geweest in de ware
zin des woords, wel ontpopte ik bij voorko
mende gelegenheden tot enige verbazing van mijn
jachtgenoten als natuurliefhebber, fotograaf van
plaatjes „zonder met mensen derop" en scherp
schutter. Dus direkt lokte de main pasang-zijde
van die club me aan, om te zwijgen van de rest.
Voorzitter van de club was de heer Tolhoek, di
recteur van de Ambachtsschool en Rotterdammer in
hart en nieren. Bij de eerstvolgende schietmiddag
was ik present bij de politiekazerne, waar de an
dere leden successievelijk verschenen en daarbij
bleek, dat haast alle Setropianen lid waren. We
kregen elk een karabijn met een houder scherpe
patronen en de troep liep op eigen houtje naar
het schietterrein, even buiten de kotta gelegen tus
sen dichtbegroeide heuvels. Daar wachtte ons een
hoofdagent van politie als helper/instructeur en
in die kuil waren een paar agenten als bedienend
personeel. Onder de schutters was het een gemoe
delijke boel; de mcesten beschouwden het als een
inleiding tot de aanval op de ons wachtende saté.
Dus het was voornamelijk main pasang, ofschoon
enkelen echt hun best erop deden. Ondergeteken
de haalde per schot nooit hoger dan acht punten
(kapan bij de Marine geweest, waar je geen kara
bijnen had). Na deze enigszins vermoeiende inlei
ding liepen we weer op z'n zondagsjagers terug
naar de politiekazerne, leverden de karabijnen in
en togen naar de soos voor de rest. Leuk toch,
zo iets?
Ondertussen werd het maart en de voorzitter
schreef een ledenvergadering uit die door haast al
len werd bijgewoond. In alle ernst legde hij ons de
wezenlijke aard, bedoeling en status van de club
uit, aan de hand van gewichtige paperassen.
Om te beginnen heette onze club volledig: „Vrij-
willigers-Korps Tapanoeü". Dit korps was in 1916
opgericht met officiële toestemming van de G.G.,
en bedoeld als hulpkorps in noodgevallen. Aan het
V.K.T. was een octrooi verleend van zegge en
schrijve 25 jaar. Status: erkend onderdeel van
het K.N.I.L. De leden mochten zelf hun kader
kiezen, de commandant had de titel van veldkor-
net, gelijkstaande met tweede luitenant; dit moest
door de G.G. bekrachtigd worden. Uniform en uit
rusting als het K.N.I.L.karabijn en klewang; on
ze wapens (inclusief hoorn en trom) waren toe
reikend voor 50 man en lagen te wachten in de
politiekazerne. Natuurlijk keken we raar op, toen
de main pasang-club zich op deze manier ontpopte,
maar allen vonden we het iets aparts en stonden
als één man achter de heer Tolhoek, die unaniem
werd gekozen tot veldkornet. Later heeft hij inder
daad nog even voor zijn overlijden het genoegen
gesmaakt, om dit door de Landvoogd bekrachtigd
te zien. Geen van de leden trok zich terug, of
schoon we daarvoor de kans kregen. Toen volgde
de aanstelling van de onderofficieren, waarvoor
de keuze automatisch viel op enkele leden, die re
serve-officier waren. Meteen bleek, dat haast allen
van ons dienstplichtig waren. Deze kwestie zou
aan hogerhand worden voorgelegd en in die tussen
tijd besloten we ernstig te oefenen. Ondergetekende
werd meteen gestrikt voor tamboer-hoornblazer.
Zo kwam het, dat enige tijd later allerlei krijgs
haftige geluiden het middagdutje van de europese
wijk verstoorden. Een week of wat later was het
weer schieten. Op het kazerneterrein hielpen we
elkaar het leergoed omdoen en hier kregen de tot
dusver vrijgestelden het eerste voorproefje van hun
latere militaire carrière.
Tenslotte stonden er bij de veertig man aangetre
den, weliswaar in het wit, maar toch boleh, deh.
Natuurlijk hadden ze mij voorop neergezet en even
later werd een van mijn jongensdromen vervuld,
toen de groep de poort uitmarcheerde onder de
cadans, die ik aangaf. Van schrik bracht de schild
wacht poort ons het passende eerbewijs. In goede
orde ging het naar de schietbaan; onderweg aan
hoogst geinteresseerde en stomverbaasde nonton
ners geen gebrek.
Op de schietbaan aangekomen waren we uiterst
tevreden over deze geslaagde mars, alleen verbor
gen we onze innerlijke trots achter onverschillig
gepraat. Dit keer was er knielende, liggende schie
ten bij, zelfs ook „met sprongen voorwaarts'' en
de resultaten waren opmerkelijk goed. Zelfs opmer
kingen als: „Naar de voorste linie met zo'n schut
ter" weerklonken er. In even goede orde ging het
naar de kazerne terug en we hadden allen het ge
voel, iets effectiefs te hebben bijgedragen voor de
goede zaak, temeer omdat het volkomen vrijwillig
was. Nog een paar keer oefenden we in dezelfde
geest. Er was zelfs sprake van exercities, waarvoor
enkele leden zich spontaan opgaven als instructeur.
Aan goede geest ontbrak het ons heus niet.
Langzamerhand begon het V.K.T. af te smelten.
Onze veldkornet, die toch al lijdende was aan een
of andere ziekte, trok zich het bombardement op
zijn vaderstad zó erg aan, dat hij enige tijd later
in het ziekenhuis kwam te overlijden. Van het
Korps bleven tenslotte alleen de leden, die vrijge
steld waren en de lui van de noodformatie. De
rest kwam voor herhaling op. Ook de vrijgestelden
kwamen aan de beurt als landstormer, maar de
meesten van ons troffen elkaar toch weer in de la
ter geïnstalleerde Stadswacht.
GRIFFEL
Onze kongsi zat ditmaal boven op de weer opge
bouwde brug, de rails aan de dwarsliggers te
spijkeren. Een van mijn kongsigenoten werkte
met mij samen. Een van de Japanse engineers
kwam aangelopen. Zijn bijnaam bij ons was „Do
nald Duck". Nu moet u weten, dat als u een
Jap wat vraagt en hij zegt, „wat zeg je", of „wat
blief" dan zegt hij dit: „Nannie?". Dat wisten
we wel, maar niemand dacht er op dat ogenblik
aan. Die kongsigenoot van me, die met me sa
menwerkte zei, toen hij Donald zag aankomen:
„Zeg Maus, deze Donald heeft een aardig zusje in
Tokio. Zij heet Nannie". En wij natuurlijk: „Ach
Rob," (hij heette Robbie Schif, Militie sergeant),
„hoe weet je dat nou. Heb je met hem staan ngo-
brol. Ja dat zal wel hoor. Hij wel". En Robbie:
„Lo wacht maar ik zal hem vragen". De Jap kwam
en Robbie vraagt in het Nederlands: „He Nippon,
hoe heet jouw zusje?". Prompt zegt de Jap „Nan
nie?". E: Robbie, krom van de lach: „Hoor je
hoor je? !k zeg je toch". Donald kende toevallig
tegen een grapje en zei alleen maar: „Nannie omai,
Scippo. Bagero, do. Atama bagga, konero!"
(COPY ONGESIGNEERD)
Over enkele dagen zal het precies achttien jaren
geleden zijn dat de tropenzon voor het laatst
'•ct.een over een vrij en onverscheurd Indië. Sinds-
oien is het leed ons hardnekkig blijven achter
volgen ja krijgsgevangenkampen, concentratiekam
pen, nerslaptijd, politionele oorlogen, een algeheel
verlies van het T and van Herkomst en nu nog
als laatste wred- :cho: de spijtoptanten.
Wij Indische Nederlanders, hebben eigenlijk geen
V-day, geen bevrijdingsdag. Wel in het nieuwe
vaderland vieren we de victoriedagen hier mee.
We maken ook vooral geen „show" van ons ver
driet. Maar in dit eigen blad van ons, menen wij
de De Laatste Dag nooit ongemerkt voorbij te
mogen laten gaan.
Daarom ook dit jaar weer verscheidene „Ta-
wanan-stukjes De lezer zal merken: al deze stuk
jes dragen een stempel van rustige waarneming
en zelfs van humor (de humor van de werkelijke
wijsgerigheid, die durft te lachen om het eens ge
leden leed). Ja werkelijk, wij hebben er onze dikke
„Tawanan-copy-mappen" helemaal voor doorge
bladerd, maar jammerstukjes hebben we niet ge
vonden.
Pet af voor onze lezers! Juist ómdat we weten hoe
verschrikkelijk er ge.tden 's. Hoeveel duizenden
kruisen van ovcledp- familieleden liggen van Flo-
res tot Burma .ot s-.casaki. Hoe verschrikkelijk
geslc iKen de oude Armee ran de laatste Indi
sche gardel Hoe trots is de Redactie van Tong-
Tong op de geslaagde massa-assimilatie van de
tienduizenden verjaagden naar Nederland, Canada,
Nieuw Zeeland, Casta Rica, Brazilië, Liberia, Zuid
Afrika, Singapore, Hongkong, enz. enz. enz., ja,
overal op de wereld zitten zij, die eens mei een
blikje dunne „cha" zaten achter prikkeldraad en
nu samen één blad lezen: Tong-Tong!
Niemand kent ons leed. Overal klinkt de roep:
vergeten, vergeten, vergeten!
Hoe kunnen wij?
Hoe kunnen wij zelfs verbitterd zijn op de mensen
die ons toeroepen om te vergeten? Zij weten niet
wat het Leven was zoals wij het kenden. Zij weten
niet wat de Dood was, zoals wij die kenden. Daar
om zijn wij nu, na achttien jaren, in Maart nog
even bij elkaar om te vertellen van die dagen als
mensen die Weten aan mensen die Weten.
T. R.
Op de schietbaan. Dat was vroeger een picnic voor de hete familie, waarbij Opa en de tjoetjoeks even
hard mee knalden als Ma en Pa. Nasi goreng ging mee en ajam panggang en temper, alsmede natuur-
lijk de nodige kistjes bier en limoen. De jasjes uit of de bovenste knoop van de toetoep open, de kinde
ren schoenen uit, de Destiny Waltz op de Polydor grammofoon, de geur van alang-alang en buskruit.
What a life!