a
„Ah'Bagoes, Piloot"
„KRAH" EN NOG WAT
8
EERBEWIJS
De dromen
8 maart 1942. Zwarte dag in de geschiedenis van
het voormalige Indië. Die dag ronkten zware bom
menwerpers met rode bol (de Japanse vlag) bo-
van Bandoeng, dat krioelde als een mierenhoop
van de uit alle streken van Java geëvacueerde
Europeanen. Zou het capitiulatieverdrag niet gete
kend worden, dan zouden de bommenwerpers hun
bommen laten vallen en zou Bandoeng het voor
beeld volgen van Rotterdam op 10 mei 1940. door
de as-genoot Duitsland. Om een bloedbad van
niet alleen de hele Europeese gemeenschap maar
ook van de Inheemse bevolking te voorkomen,
besloot na kort overleg met zijn staf de Legercom
mandant het besluit van overgave te tekenen.
De radio riep om: Onvoorwaardelijk hadden we
ons overgegeven. Onvoorwaardelijk, dat wil zeg
gen: op genade of ongenade. Als vuile hongerige
ratten trokken de Japanners de steden van Java
binnen. Zo moeten de horden van Attila Europa
overstroomd hebben.
Eerst meende men dat het nog wel los zou lopen,
maar langzamerhand werd het duidelijk dat on
danks de proclamatie dat het edelmoedige Japan
se leger kwaad met goed zou vergelden en ons
zou beschermen als we ons maar strikt aan de
orders hielden, dat we steeds dieper in de put raak
ten.
De registratie was het voorspel van de algemene
internering in de z.g. beschermingskampen (tempat
perlingdoengan).
Een gebrilde Japanner zat achter een berg van lijs
ten en vroeg in krom maleis je naam, beroep,
familie enz.
Dat bij de registratie wel eens ongewild komische
misverstanden voorkwamen is begrijpenlijk, gezien
de totaal verschillende levensopvattingen van dat
ras. Zo was een pastoor aan de beurt. Wat zijn
werk was? Het antwoord „priester" werd genoteerd.
Of hij getrouwd was? Neen. Waarom hij niet ge
trouwd was. Hulpeloos gebaar van de ondervraag
de „Dat verbood de kerk" was ten slotte het
antwoord.
Nu snauwde de Japanner in zijn stotend Maleis:
Kort voor de slag in de Javazee voeren we om
5 uur 's middags weer uit. De bemanning van Hr.
Ms. Patrouilleboot P 12 bestond uit acht man en
we hadden dienst in het Westervaarwater vanaf
Menari tot aan Oedjoeng Pangka. Toevalligerwijs
waren we allen Indische jongens, vanaf onze
bootsman-commandant.
In de afgelopen dagen hadden we heel wat
K.P.M.-schepen van de buitengewesten zien binnen
lopen, beladen met evacué s die ons altijd geestdrif
tig toejuichten bij het passeren. Zoiets deed je toch
wel goed in die donkere dagen na de val van het
„onneembare" Singapore. Je besefte tenminste,
dat de Koninklijke Marine nog in staat was, om
rake klappen uit te delen. Hadden we soms niet
met eigen ogen gezien, hoe de gehavende TROMP
als het ware voor onze ogen in de recordtempo
werd hersteld? En wisten we niet, dat onze bond
genoten stonden te kijken van de uitstekende outil
lage van het Marine Etablissement?
Het was mijn roertorn en we waren Grisee al ge
passeerd, toen we in de verte de HOUSTON zagen
binnenlopen. Wat een kolos! Weinig vermoedden
we, dat niet lang daarna de golven van de Java
zee zich boven de oorlogsbodem zouden slui
ten. We waren elkaar al zo dicht genaderd, dat
we de Jannen konden onderscheiden. De meesten
lagen lui in de middagzon uit te rusten van de ver
moeiende oorlogstaak. Onze bootsman zei: „Lui,
denk eraan, model eerbewijs sekali-kali". Alle zeven
behalve ik, schaarden zich aan stuurboordzijde. Op
de brug van de HOUSTON hadden ze ons natuur
lijk waargenomen. De afstand verkortte zich snel;
daar riep boots: „Halt en front maken naar stuur
boord, met de vlag salueren!" Model sprongen allen
in de houding, brachten de militaire groet, het man
netje bij de vlag salueerde ermee, temidden van
loud cheers van de Yankee-sailors. Onverwachte
beroering op de brug van de HOUSTON; er rende
een mannetje naar het achterschip en op zijn beurt
salueerde boeng besar met de Stars and Stripes
voor de kleine boeng
Ships that passed in the afternoon.
V. N. M.
„Nippon bilang boleh. Sekarang semoea Nippon
poenja, Kawin lekas Bagero! Ada banjak peroem-
poean diloear. (Van Japan mag het wel. Nu is al
les van Japan. Ga als detrouwen. Er zijn ge
noeg vrouwen daar buiten).
De volgende was een non die het er beter af
bracht. Want op dezelfde vraag liet ze zwijgend
haar trouwring zien wat een grijns van voldoe
ning op de tronie van de Japanner bracht. Oh,
bagoes. Op de vraag wat de naam was van de
echtgenoot zei ze: Jezus Christus, wat woordelijk
in de betreffende kolom van het register werd inge
boekt. Bij de vraag naar het beroep en woon
plaats van de echtgenoot sloeg de non de blik
naar boven en wees met een wijds gebaar naar de
hemel. De Japanner knikte goedkeurend, beschreef
met de hand cirkels in de lucht, bootste het ge
ronk van een vliegtuigmotor na en zei: „Ah ba
goes, piloot". En getrouwelijk schreef hij dit in het
register op.
RB'6o
Kepala sama berbulu, pendapat berlain-lain.
De hoofden hebben hetzelfde soort haar, maar de
meningen kunnen verschillen.
Gigi dengan iidah ada kala bergigit djuga.
De tanden en de tong bijten elkaar ook wel eens.
Echtgenoten, familieleden en mensen die van elkaar
houden hebben ook wel eens ruzie.
In het Theatre Eternite in het 4de en 9de Bat.
werd dit lied geboren, dat onvergetelijk zal blij
ven voor een ieder die het ooit meegezongen heeft.
Met mijn verlof naar Holland, den Haag en
Scheveningen
De bollenvelden en tuintjes met seringen;
Een dineetje bij Centraal.
Heerlijk Amsterdam, Rembrandt plein en
Tuschinsky,
Het Damrak, de Kroon, Schiller Bar en
Kempinsky
Een revue-tje en ballet in 't Centraal
Referin:
Dat zijn de dromen,
Waar geen ander aan kan komen.
Dat is 't verleden.
Bij dag gemeden.
Maar in gedachten,
In duist're nachten.
Dan kan ik leven met deze schat!
Dat zijn de dromen.
Waar de Jap niet aan kan komen;
Dat zijn de beelden.
Die nooit verveelden.
Bij 't ogen sluiten,
blijft het heden buiten;
Dan kan ik leven met deze schat!
Paris, Chouchou, l'amour en een dineetje,
Tour d'Eiffel, Champs Elysées, een sépa-
reet je
Dat leven was een paradijs!
Piccadilly Circus, Leicester Square, dat 's
Londen.
Whiskey, mist, en een flirt heb 'k daar ge
vonden.
Oh my London, mon Paris!
Refrein:
Na mijn verlof het afscheid, dan Marseille,
De trossen los, de reis, Indië et mon travaille.
De taak, die ons hier wacht.
Maar d'oorlog kwam ook hier, dus mobili
satie.
Na drie maanden spanning capitulatie.
Het kampde toekomst is als een duistere
nacht!
10 Januari 1943. In lange colonne's vrachtauto's werden wij afgevoerd van Changi naar de haven Sin
gapore waar wij zouden worden ingescheept in een van de beruchte Maru-boten met bestemming Burma.
We waren blij want in Changi was 't eten rijst met palmolie en af en toe terie.
De eerste dagen verliepen voorspoedig, de zee
was kalm. Voor ons voer een kleine Japanse kor
vet en achter ons nog een Maru-boot met
krijgsgevangenen. Zoals we later te weten kwamen
waren de boten volgestouwd met gereedschappen
en zelfs locomotieven die door de Jap op Java
waren buitgemaakt, 't Eten aan boord beviel me
niet best. Het was iedere dag vissoep, waar ik
kotsmisselijk van werd, zodat ik dan ook iedere
middag om drie uur bij de keuken in de rij stond
voor een stukje „krah", dat aan liefhebbers werd
uitgedeeld.
Op 15 januari waren we al dicht in de buurt van
Moulmein en bevonden ons in de Golf van
Martaban. Doch juist die middag zat ik zo te
soezen op mijn tampatje in het voorruim in plaats
van zoals gewoonlijk naar de keuken te gaan. Een
fluitend gehuil klonk opeens, gevolgd door een
ontploffing, en nog eens en nog eens. Het schip
trilde onder de bominslagen. Amerikaanse bom
menwerpers op weg naar hun doelen hadden en
passant een paar bommen geworpen. En met suc
ces want in een minimum van tijd maakte het
schip slagzij en door de vele gaten stroomde het wa
ter de ruimen in. Ik als een haas naar boven en
toen weer naar beneden om mijn zwemvest te ha
len. Niet gevonden. Weer naar boven. Ik keek
rond naar iets wat kon drijven. En samen met
Mansfeit, mijn kameraad (die later helaas in kamp
100 aan malaria is overleden) gooiden wij een
kist in 't water die gevuld was met rubberschoe
nen. Toen wij het water in. Met de kist tus
sen ons, ieder aan een kant, dreven wij langs het
zinkende schip. Overal om je heen zag je onze
jongens en Jappen zich vastklampende aan alles
wat maar drijven kon. In de verte zagen wij het
korvet en ook de andere boot, die gelukkig niet
getroffen was een grote boog maken.
De mensen in de reddingsboten probeerden de drij-
venden op te vissen. En Mansfeit en ik zaten el
kaar op te beuren en grapjes te maken. Grote vis
sen dreven op 't water gedood door de luchtdruk
en gelukkig waren de haaien ook verdwenen, an
ders was het voor deze vraatzuchtigen een para
dijs geweest in die Golf van Martaban. Ons zin
kend schip zagen wij hoe langer hoe meer in de
golven verdwijnen. Eerst het voorschip en helemaal
op het achterschip, dat hoog uitstak, zat een Jap,
waarschijnlijk de kapitein, die tot het laatste ogen
blik met vlaggen zat te seinen en zo de diepte in
ging. De andere boot streek ook een paar sloepen
en de Jappen werden er 't eerst uitgevist. Daarna
kwamen wij aan de beurt maar we hebben nog
drie uur rondgezwalkt voordat we eindelijk op de
andere boot zaten, die met zijn thans dubbele last
prop en propvol was. Daar ontmoetten we onze
andere vrienden, ook al even verkleumd.
De Jappen hadden heel wat mensenlevens te be
treuren. Een voltreffer was midden in het ruim te
rechtgekomen waar de z.g. „economen" waren ge
huisvest, doch wat mij 't meest trof was, dat er
ook een bom gevallen was op de keuken, waar ik
altijd zo netjes in de rij stond voor mijn portie
„krah".
WAT.