Burma krijgsgevangen perikelen
Iets over het toneel en muziek in de kampen
9
FUKUOKA 14
Nagasaki. Het gebeurde in de Lente van 1945.
Wij waren tewerk gesteld op de Mitsibushi
scheepswerven. Ik had toen, evenals tientallen an
dere krijgsgevangenen de „eer" om in de functie
van plaatbewerker mijn „ingenieuze" capaciteiten
nuttig te maken bij de bouw van een tanker van
Dai Nippon's handelsvloot. Zoals gewoonlijk wer
den wij ingedeeld bij een ploeg Japanse werkers,
waaronder ook Japanse studenten. Een van de stu
denten kwam met een uitgave van de „Mainichi
Shimbun" naar me toe en vertelde opgetogen, dat
de Kaigoen (Jap. Marine) de stad San Francisco
had bezet en dat de Amerikaanse meisjes nu met
Japanse Mariniers door de stad wandelden. Verder
wist hij te vertellen, dat de Amerikaanse President
(Roosevelt) overleden was. Vermoedelijk wilde de
ze student hiermede trachten ons moraal te bre
ken. Ik feliciteerde hem echter met de verovering
van de stad San Francisco maar prompt daarop
vroeg ik de student hoe het zat met de Solomons
eilanden (uit illegaal binnengekomen berichten wis
ten wij, dat de Jap een behoorlijke opdonder had
moeten incasseren bij de Solomons eilanden).
De reactie van mijn vraag was niet te overzien
De student liep naar de Hantjo (Japanse ploeg
baas) en ongeveer een kwartiertje later werd ik
vereerd met een bezoek van twee leden van de
Kaigoen, die daar op de werf patrouilleerden. Dit
bezoek betekende de start van het oude liedje:
„Tsoetskee"! („Geef acht") en daarna zonder vorm
van proces een paar fikse draaien om de oren.
Met het geluid in mijn oren als vlogen er tien B-
29 bommenwerpers over me heen, toog ik daarna
weer aan het werk. Niet gebroken doch integen
deel, gelukkig. Want de reactie op mijn vraag be
treffende de Solomons eilanden was voor mij het be
wijs, dat de binnengekomen berichten juist waren.
W. A. AALBRECHT
Het ware bezit van de mens wordt gevormd door
zijn herinneringen. In niets anders is hij rijk, in
niets anders is hij arm.
Alexander Smith
Wat wij achter de ka wat van het toneel gezien en
van de muziek gehoord hebben is in één woord:
djempol. We hadden niet alleen goede toneelspe
lers waaronder de bekende Wim Kan, maar de
medewerkers als grimeurs, musici, decor-tekenaars,
ontwerpers van kleding, pruikenmakers etc. waren
geweldig! Met al die gebrekkige middelen deden ze
„wonderen".
Zelfs de Nip stond vaak versteld. „Vrouwen" als
„Mientje Brambang" (lopenja kêh met kleine pas
jes), in het Tjimahikamp en „Miss Lily" (bloody
hell, what a girl) bouwnja kaja Spaanse guitaar,
in Tamarkan-Siam, speelden hun rol subliem, zó
zelfs, dat de Nip met eigen ogen wilden zien, dat
het werkelijk mannen waren en dus b.v. niet bin
nengesmokkelde vrouwen. (Hoe die kén? Tjobah,
ada ada adje die Nip). Elk kamp dus ook in
de jungle had zijn eigen „company of players".
Bijzonder goed waren de „shows" in Chungkai-re-
convalescent-camp. De cantine stond er vlak bij en
gedurende de pauze kon je warme koffie, goela
ampjang, „kèt-per-doks" (kroket lamper, en-
dog), koeweh-apem a la Birma (moebla's), rokok,
etc. kopen. Het was daar helemaal niet gek.
Als verlichting dienden in de kampen vooral in de
jungle slechts hoog-oplaaiende kampvuren, waar
van het hout tevoren bijeengebracht werd door onze
jongens (vrijwillig hout- of bamboe-corvée). De sa
menwerking was altijd prima. De keuken maakte
altijd voor de artisten extra hot-black-water (kof
fie) met suiker en doufers (koekjes gemaakt van
rijst, gebraden en gevuld met jam of een soort
ragout van vlees). Soms waren er ook bloemen!
(Say it with flowers!) De muziek was in vele
gevallen van zeer goede kwaliteit. Goede muziek
hoorde ik in Tjimahi, Changi, (18th division),
TammanyChungkai, Tamarkan, Nakompathou, Kan-
chanaburi.
Ergens in Burma aan de Burma-Railroad, is het
Kamp 62. Onze Kamp Commandant was de dap
pere K.N.I.L. Overste Platte, ik zie hem nog met
eens zijn welvarende buik, mogelijk als grootste
aandeelhouder en consument van de ons zo be
kende Bierbrouwerij „Heinekens, Klosterbier,
Tjap Koentji," of noem nog meer van die aan
trekkelijke merken van „Kaki Tiga". Aan de „hang
buik" kon je toen aan de „krijgsgevangene" mer
ken of hij de „goede tijd" had doorgemaakt
of tot de „slappe was" behoorde.
Ik hoorde eens een Ds Mak zeggen: „Onze Overste
vloekt als een ketter, maar toch komt hij in de
Hemel" en inderdaad, wij mogen wel blij zijn, dat
wij toen zo n Commandant hadden, liefst een Genie
Officier van het beste tjap.
Daar zie ik nog dat genoemde commandant géén
zieken wil afleveren om aan de dijk te werken. Het
was in kamp 108, dat hij zijn eigen officieren liet
aantreden om voor de zieke soldaten te werken en
zelf door de Jap bij de wacht moest staan 3 x 24
uur vanwege zijn koppigheid op last van de kamp
commandant, maar de Japse soldaat die in het
diepst van zijn hart nog diep respect voor de
Overste Platte had) wachtende totdat de Kamp
commandant van de Jap zijn „saké" (Japanse gene-
ver) naar binnen had en als een stuk varken sliep,
onze Kamp Commandant op zijn beurt een „klei
ne Jasmé" mocht nemen en van de Japse soldaat
een „Japse pot" eten kreeg, in die tijd voor hoog
en laag niet te versmaden, op die manier nog lan
ger kon uithouden dan van hem gevergd werd.
Voor zulke commandanten zou je je hoogstens wil
len doodwerken (doodvechten mocht niet, want zei
de Nip „het is een grote eer om voor de Tenno
Heika te werken").
Neen, wij die gezond wilden blijven, werkten eigen
lijk om gezond te blijven, zolang het kon, eerstens
de tijd ging beter om, je had honger en je had
goede eetlust en als je gezond was dan kon je be
ter voor de zieken zorgen en bij de zieken daar
hoort een dokter bij en één van de doktoren was
onze overbekende dokter van het KNIL In 't Veldt.
Over deze dokter ga ik wat vertellen, niet over
de moeilijkheden die hij in zijn practijk had onder
vonden van pilletjes zus of zo, niet over die opera
tie die hij bij een Engels soldaat had toegepast
(blindedarm) met de meest primitieve middelen
in een hel van een krijgsgevangenkamp, neen,
De jungle-kampen hadden meestal een eenvoudige
band, bestaande uit de volgende muziek-instrumen-
ten: guitaren, ook hawaiian, ukelele's en een ken-
dang meestal allemaal zelf gemaakt terwijl
een „kreuner" sentimentele liedjes zong. In Singa
pore waren het de Eurasians (Brits-Indishce jon
gens), die veel succes oogstten met hun mondorgel
band.
In de kampen op Java was Nederlands de voer
taal, maar in Malaya, Birma en Siam natuurlijk
Engels. Al met al sloegen de Dutchies beslist geen
gek figuur t.o.v. de Yanks, Mexicans, Aussies,
Tommies, Maories, New Sealanders, en Eurasians.
E. R. POUBLON
Noot: doufers (of doevers, of douvers) is een Engels
„slang" woord, afgeleid van „hors d'oeuvres".
Advertentie
Gaskolectra (sedert 1931)
Keizersgracht 486
Amsterdam, tel. 43772 en 32716, levert U franco
uit de ruime keuze van goederen, zo als meu
belen, woningtextiel, kleding, alle soorten haar
den en kachels, stofzuigers, geijsers, wasmachines,
koelkasten, radio, televisie, huishoudelijke art.
glas- en servieswerk, enz. enz.
Prima service, betaling in overleg, Wij lichten
U gaarne nader in-
alleen over de manier, hoe hij een Japs soldaat
letterlijk tuk had.
Ja, het was weer „Jasmédag" aan de Burma Road,
ongeveer om de 10 dagen, het is meestal woensdag,
zondagsrust is er bij de Nip geheel niet, elke dag is
het „singgótó" werken, wat de klok slaat en
Kéré (groeten) het salueren met hoofddeksel op
(hand aan de bivakmuts of hoed) licht buigen bij
het horen van Kéré, totdat er Na-oré (op de plaats
rust) is geroepen. Wee, de knaap die niet groette of
boog voor de Nip, bij deze rustgelegenheid mocht
je ook eens „voetballen" om een stukje gezouten
vis, of suiker, die je hard en hard nodig had en als
je met je blote poten, want het waren geen „voe
ten" meer met wijdgesperde sawahtenen, kan je
ook niet meer van „sportief" spreken, want hoe
hard het moge klinken, het ging toen in de Burma
sportdagen „eerst man, en dan de bal" en menig
Japse tegenstander weet dat in krijgsgevangenkui
ten, behoorlijk veel spier vastzat.
Op dat genoemd „sawahveldje" waar wij moesten
voetballen, liep de dokter in de avondschemering
met een van de officieren te wandelen, ik denk
van de dokter Mrijen, te herkennen met zijn eeuwi
ge stethoscoop om zijn hals en de Japse wacht
die toevallig de ronde deed schreeuwde de dokter
toe, Soko Doktero-wai not Kéré, en de Jap begon
met heel het Keizerlijk Huis te ontleden, van Damai-
No Kéré, Motukoi (Kom hier). Dokter ook niet
van gisteren deed of hij de mop niet begreep,
stapte naar de Nip toe, haalde de stethoscoop van
zijn borst af en plantte het op de Nips zijn borst
met de laconieke vraag: You Biokir?" (Ben je
ziek?) Ik hoorde slechts een bekende uitdrukking
„BAKERO" de Nip maakte een kruisteken op zijn
karkas m.a.w. „Dokter je bent niet lekker" en de
dokter ging zonder pak slaag.
SPM
HET JAPANSE BOMBARDEMENT
Tijdens het bekende Jasumee-kwartiertje aan de
railroad, waarbij dus Engelsen, Aussies en Hol
landers moeite hadden om even te bekomen van
het zware werk, meende een gewichtige hantjou
ons het laatste nieuws te moeten melden.
Hieronder een weergave van het gesprek:
Hantjou: He horio London, Washington
boem-boem Skokki Nippon een en ander
vergezeld van de nodige gebaren waaruit moest
blijken dat beide steden toch wat te verduren had
den van het bombardement.
Aussie: Aah bullshit!!!
Hantjou: Bakero Bullshit boem-boem!
Verder commentaar overbodig.
(Skokki vliegtuig)
W. F. P.
HOOG BEZOEK
't Gebeurde in een van de kampen in 1945. 't
Liep tegen Pasen. Gedurende bijna een jaar hadden
wij geen stukje vlees gezien, of 't moest van ge
vangen honden, sawah-slangen of agaathslakken
zijn geweest. De Kampcommandant deed wel zijn
best, maar ons kamp stond onder de Kempé Thay
en dan viel er wel, na elke slacht, een verslech
tering maar geen verbetering in de voeding te ver
wachten.
Nu lag tegenover ons kamp, zo als trouwens bij
de meeste kampen, de kazerne van de Jap en de
Hayho's; daar kwam natuurlijk wel voldoende vlees
etc. binnen. Door de slechte betaling die de be
trokken leveranciers voor het geleverde ontvingen,
verwisselden die zeer sterk en raakten wel eens
de kluts kwijt.
Zo kwam er op die bewuste dag, vermoedelijk
omdat de Kampcommandant niet aanwezig was,
een zevental karbouwen de verkeerde (dus bij ons)
poort binnen. Plotseling hoorden wij iemand roe
pen „Jotsky" (de roep als er hoog bezoek kwam).
Ieder, die in de buurt was, stond in de houding.
„Kiré" en iedereen boog diep: toen de karbou
wen gepasseerd waren, volgde „Noré" en ieder ver
volgde zijn weg, zo niet uitbundig dan toch in
wendig proestend van 't lachen.
De gebeurtenis bleef natuurlijk niet geheim, daar
zorgden de „ballenjongens" wel voor en kwam de
volgende dag de Kempé met de straf „geen eten".
G. W.