De Minister en de Spijtoptanten
GRATIE EN ERBARMEN
3
!!&üi
Lloijdkade, Maandag 29 Februari: eindelijk zijn ze er!
In ons vorige nummer hebben wij uitvoerig melding gemaakt van de mening van de Eerste Kamer over
de spijtoptanten (zonder één uitzondering: gunstig). Hier laten wij Minister A. C. W. Beerman (van
Justitie) aan het woord. Slechts in zoverre bekort dat wij weglieten de passages over de ingewikkeldheid
van afkomst van onze groep (onze lezers kennen deze ingewikkeldheid beter dan Z. Exc.), en de passa
ges waarin de minister gevallen noemt die het standpunt van de Regering moeten rechtvaardigen en
die helaas het karakter hebben van (in Z. Exc.'s eigen woorden): „het bestoken met gevallen". Het is
dubbel tragisch dat in deze stijgende nood van levensgevaar met „gevallen contra gevallen" gewerkt
moet worden, om aan die enkele gevallen het lot van tienduizenden op te hangen! In dit blad zoeken
wij in alle ernst naar een zo snel mogelijke en zo menselijk mogelijke oplossing.
Het lijkt mij dienstig om, voordat ik op de rede
voeringen inga, toch nog iets te zeggen over de
contouren van dit probleem, want men spreekt
wel erg gemakkelijk over spijtoptanten, over
maatschappelijke Nederlanders en maatschappe
lijk gelijkgestelden, maar wanneer men gehouden
zou zijn die begrippen te definiëren, zou het niet
meevallen. Ten tijde van de soevereiniteitsover
dracht bestond de bevolking van Nederlandsch-In-
dië grosso modo uit vier grote groepen: de autoch
tonen, de uit Nederland afkomstige Nederland
se bevolking, de afstammelingen van Europeanen,
voornamelijk Nederlanders, geboren uit samenle
vingen, al dan niet echtelijk, met autochtone vrou
wen, en ten slotte nog als vierde groep een grote
groep van niet-autochtonen, niet Indo-Europeanen,
niet-Nedelanders, nl. de grote groep van Chine
zen, Arabieren, andere Europeanen, Duitsers, Bel
gen en Fransen. Wanneer men, zoals ik, tientallen
en tientallen dossiers heeft ingezien, begrijpt men
pas hoe deze bevolkingsgroepen door elkaar lig
gen. Er zijn Chinezen, die met volbloed Nederland
se vrouwen zijn getrouwd en anderen weer met
half Nederlandse vrouwen.
Men had dus twee soorten van optie in de toe-
scheidingsovereenkomst: van het Nederlanderschap
af b.v. voor de Indo-Europeanen en naar het Ne
derlanderschap toe voor b.v. Chinezen en maat
schappelijk gelijkgestelden, die nog enige binding
hadden. De groep van Indo-Europeanen was zeer
verschillend samengesteld; dit blijkt ook uit de
dossiers; sommigen zijn volgens Mohammedaanse
ritus getrouwd, sommigen zijn zeer sterk op In
donesië georiënteerd; zij hebben twee of drie gene
raties aldaar gewoond, kennis van de Nederland
se taal is of afwezig of zeer gebrekkig. Onge
veer de helft van deze groep heeft voor het warga
negaraschap geopteerd. Een gedeelte van die helft
dit zijn dus de spijtoptanten in de technische
zin van het woord heeft het moeilijk in Indo
nesië en vraagt om teruggelaten te worden in
Nederland.
Deze groep van warga negara's staat in moreel
opzicht precies gelijk met de zeer grote groep van
degenen, die hadden kunnen opteren naar het
Nederlanderschap en dit, gezien hun verwachtin
gen van Indonesië, niet hebben gedaan. Bij die
groep zijn er ten minste evenveel, die een even grote
mate van affiniteit met Nederland hebben.
Beziet men het sine ira et studio, dan tendeert die
grote groep, waarover wij spreken, in het algemeen
meer naar Indonesië. Volgens mijn inlichtingen
hebben van deze mensen nog geen 5 pet. geïn
terneerd gezeten gedurende de Japanse bezetting;
zij bleven normaal verbonden met de samenleving
in Indonesië. Alleen wanneer er sprake was van
K.N.I.L.-militairen, werden zij wel geïnterneerd,
maar als regel niet hun familie.
Nu moet de Regering uit die groep, die misschien
in haar geheel 50.000 groot is en waarvan er
naar schatting op het ogenblik 13.500 spijt hebben,
haar standpunt bepalen ten aanzien van de toe
lating in Nederland.
Nu zegt men, dat de groep, die geopteerd heeft
voor Indonesië, ondergaan heeft „undue influen
ce". Ik moet dit wat de Regering betreft werke
lijk naar het rijk der fabelen verwijzen. Wanneer
de geachte afgevaardigden er prijs op stellen,
wil ik nog weieens. de rede van de heer Lamping
voorlezen; dan zult u zien, dat daarin in de verste
verte niet iets voorkomt, dat als een morele pres
sie kan worden beschouwd, integendeel; wat de
heer Lamping zegt, is, dat het voor diegenen, die
nauw met Indonesië verbonden zijn en zich met
dat land verweven gevoelen, niet laakbaar is de
Nederlandse nationaliteit prijs te geven.1).
Nu is het zo, dat de loop van zaken in Indonesië
het economisch voor velen zeer moeilijk maakt.
Dat probleem, dat zich hier voordoet, zal zich bij
elke Mogendheid, die koloniaal bestuurd is ge
weest, veelal voordoen. In zijn geweldige drang
naar een eigen nationale Staat verbreekt men ab
rupt de oude banden. Daarna leert men eerst, dat
het niet zo eenvoudig is op eigen benen te staan.
Het probleem, dat wij met Indonesië hebben, doet
zich voor Frankrijk voor ten aanzien van Tunis
en wellicht ook ten aanzien van Marokko.
De Nederlandse Regering staat hier voor een
uiterst moeilijke keuze. Er word enorm veel agi
tatie om deze zaak gevoerd. Onlangs is er nog een
betoging geweest in de Dierentuin te 's-Gravenha-
ge; een van de sprekers, die zich het felst tegen
de Regering kantten, was een man, die, toen de
moeilijkheden voor de Nederlanders in Indonesië op
zijn hoogst waren, in Australië persinterviews weg
gaf, waarin hij Nederland bijzonder laakte ten aan
zien van het standpunt, dat het innam betreffende
Nieuw-Guinea en de Indonesische Regering loofde
en steunde in haar actie voor Irian. Deze man
roert nu de trom tegen de Nederlandse Regering,
daarbij blijkbaar vergetende het vroeger door hem
geprezen beleid. 2)
De moeilijkheid voor de Regering is ook, dat zij
niet beschikt over een betrouwbaar apparaat om
diegenen te kiezen uit de spijtoptanten, die werke
lijk in nood verkeren. Wij hebben richtlijnen, maar
bij gebreke van een onderzoek ter plaatse kunnen
wij met de daarin vervatte objectieve normen
1). De heer Lamping heeft méér gezegd; dit:
Sedertdien heeft de Nederlandse Regering bij her
haling als Haar mening te kennen gegeven, dat Zij
het gebruik maken van deze optie-mogelijkheid
dus de aanvaarding van het Staatsburgerschap van
het souverein geworden Indonesië voor de op
dit land georiënteerde Nederlanders de z.g.
blijversgroep) de meest natuurlijke oplossing acht.
Aan de Indo-Europese Nederlanders, die terug
schrikken voor de draagwijdte van de beslissing
om voor het Indonesische Staatsburgerschap te
opteren, zou ik willen voorhouden, dat zij met hel
nemen van die beslissing, welke hun na rijp beraad
de juiste lijkt, ook tegenover het nageslacht ver
antwoord zijn.
2) De man die hier bedoeld wordt is Kees Stolk,
die duizenden en nog eens duizenden Indische
Nederlanders kennen als een uitermate sportief,
eerlijk en groothartig mens, die de laatste jaren
vele gevallen van spijtoptanten uit directe ervaring
heeft leren kennen en die op de betrokken avond
sprak uit de grond des harten. Wij zijn ervan over
tuigd dat Z. Exc. zich verkeerd heeft laten inlich
ten. maar ook al mocht het waar zijn, dan nog
blijft het te betreuren dat een eerlijk en menselijke
actie om het leven van duizenden te redden in een
kwaad daglicht wordt gesteld door het verdacht
maken van één persoon.
Gratie moet zijn een Nederlandse zaakGratie is voor mij een Koninklijk prerogatiefeen ver-
heven recht
aldus Minister Beerman in de verdediging van een breder gratiebeleid van de Regering, in het
bijzonder t.a.v. de Duitse oorlogsmisdadigers,
Men kan natuurlijk Duitsland altijd blijven zien tegen de achtergrond van Bergen-Belsen, Maut
hausen, Dachau, Auschwitz en hoe die oorden van verschrikking verder mogen heten. Men kan
het ook anders zien. Men kan ook door die concentratiekampen heen zien en denken aan het
Duitsland van kardinaal Faulhaber, aan Freiherr Von Gaulen, aan dat van Dibelius en Bonn-
hoef er van de Bekenntniskirche, van de moedige groep in Barmen, die in de jaren 1932/1933,
toen wij nog niet algemeen het gevaar zagen, het durfde opnemen tegen het nationaal-socialisme.
Wanneer ik aan Duitsland denk als bondgenoot in de N.A.T.Owat veel meer risico's met zich
brengt dan één of twee of drie oorlogsmisdadigers, die na gegratieerd te zijn terugkeren, dan
denk ik aan dat Duitsland
En Excellentie, de spijtoptanten zijn geen oorlogsmisdadigers. Zij hebben alleen spijt dat zij toen
hebben geluisterd naar het woord van Uw Regering (bij monde van de heer Lamping). Nu dra
gen zij het woord „spijtoptant als een davidsster; zij leven in wérkelijk levensgevaar, erger dan
de oorlogsmisdadigers in hun cellen hierAls voor de oorlogsmisdadigers hier het Koninklijk pre
rogatief, het verheven recht van gratie van toepassing mag zijn, mag dan voor de spijtoptanten
een beetje menselijke en christelijke vergiffenis overschieten