HUISONDERWIJS
8
DE ZIEKE TET
Die goede oude
K.N.I.L.
van 1912-1918
IK KEN EEN LIED,
DAT 't HART BEKOORT
SIJEM EN SI KEPONG
ATTENTIE
Zoals vele moeders op afgelegen posten en onder
nemingen heeft ook mijn vrouw aan onze zoon
huisonderwijs gegeven.
In het controleurshuis in de Lampongsche Dis
tricten was een kamer als schoollokaal ingericht
met tafeltje, stoeltje en schoolbord.
Om 8 uur 's morgens luidde mijn vrouw de tafel
bel en kwam Huub schoorvoetend zijn opwachting
maken bij de „juffrouw". In één van de lessen
van de onvolprezen meneer Clerx, moest Huub
een zinnetje maken met het woordje „maar" en
gaf mijn vrouw als voorbeeld: „Ik heb maar één
De Papandajanlaan
Op veler verzoek plaatsen wij hieronder één van
de gedichten van Herman Seele, die Wies van
Maarseveen op de Kunstkringavond van 10 maart
jl. (zie Tong-Tong No. 18) heeft voorgedragen.
Papandajanlaan.
Weet je wel, daar op 't hoekje van de Papan
dajanlaan,
Waar je dat grote verdiepingshuis zag staan
Daar achter, in de schaduw van de advokaat,
Dronken ze, op een bankje, zó maar aan straat
Hun bekertje koffie, heel zwart en heel zoet
Het grobakpaard deed zich aan de dedek te
goed
Ze aten er twee pantjong bij, met geraspte
klapper.
De kretekkoetsier, de perombengan en de
kapper
De zon stond heel hoog aan de hemel te pralen
En zond haar verzengende stralen
Naar 't brandende asfalt, dat kleev'rig en zacht
Lag te wachten op de verkoeling van de nacht.
En iets verderop, bij 't bruggetje over de
slokan
Stonden de aronskelken te bloeien voor 't
huisje van Tjie Tjiong Han
Hun romig witte, fraai gevouwen kelken
Leken in 't diep donk're groen welhaast
nimmer te verwelken.
En dan, aan de overkant daarvan
Had je 't uitzicht op de Papandajan
Van uit de grote vlakte aan zijn voeten
Leken de gouden padihalmen je te groeten.
Ze wuifden je vrolijk en vriedelijk toe.
Van 't buigen en oprichten weer nimmer moe
't Was of ze je een voorbeeld wilden geven
Hoe je moest handelen in dit leven
Ach, het is allemaal zo heel lang geleden
En de gedachten eraan heb ik altijd vermeden
Omdat ik ze niet kon verdragen
En geen antwoord nog wist op de vragen
Of 't misschien mogelijk zou zijn èèns nog
weer te gaan
Naar dat plekje op de hoek van de
Papandajanlaan.
Maar sindsdien heb ik leren beseffen
Dat we slechts onszetve er mee trefen
Als we het Lot niet in de ogen willen zien
En daarom, al doet het soms nog pijn misschien
Haal ik het me heel bewust voor de geest,
Hoe gelukkig ik daar, in Bandoeng, ben
geweest.
HERMAN SEELE
Het was die avond gezellig druk in de soos van
het stille plaatsje B. Veel jong goed, want het werd
een soort cabaret-avond met zang en dans, en dan
natuurlijk bal na. Er zou o.a. een kwintet optre
den met „Hawaiian Songs", en het was vooral
dat nummer dat met spanning tgemoet werd gezien.
Eindelijk was het dan zover. Het gordijn ging even
open, en een allerliefst meisje stond daar in het
licht van de schijnwerpers. Ze leek wat verlegen
met haar figuur, en toen het geroezemoes was
verstomd, zei ze: „Dames en heren! Het kwintet
„The Hula Boys" wordt vanavond maar kwartet
want zo jammer, ja, één tèt hij is ziek gewor
den". Ondanks de zieke tet werd het nummer
toch een daverend succes!
GABOEL
voetbal." Huubje, die pas gelogeerd had bij zijn
vriendje Maarten, keek peinzend naar het plafond
en zei ten slotte „Maar ten is ziek".
Mijn vrouw brieste: „Maarten is helemaal niet
ziek", en gaf een ander voorbeeld.
Mijn zoon weer langdurig aan het nadenken en
flapte er in wanhoop uit: „Maar ten is beter".
Het resultaat was een draai om z'n oren, veel ge
brul en voorlopige sluiting van de school wegens
interne moeilijkheden.
Na een tijdje kreeg mijn vrouw wroeging en liet
de zich in zijn onverwachte vacantie verheugende
zoon bij zich komen.
„Huub, vind je de juffrouw geen naar mens?"
waarop Huub z'n moeder een zoen gaf en ant
woordde: „Mamma is lief, maar de juffrouw is
een kreng!"
Ach, alle lesgevende moeders zullen zoiets wel met
hun kinderen hebben meegemaakt en daarom, eer
biedige hulde aan alle moeders, die hun kinderen
met engelengeduld zelf onderwijs hebben gegeven.
G. M. LAARMAN
Als jong officiersvrouw kwam ik te Batoedjadjar
te wonen. Het ging in die tijd nogal gemoedelijk
toe. Je leefde na de maandelijkse aftrek van over
plaatsingvoorschot van 156.Je was handig met
de naald en van een aardig sitsje van de passar
maakte je altijd wel iets leuks voor jezelf.
De ongetrouwde luitenant en dokter kwamen vaak
bij je eten, je had interesse voor het werk van
de dokter. Vaak hielp ik de Pil met de zieke kin
deren op het zaaltje. Die kleintjes groetten ieder
een met: „tabeh tante, tabeh oom".
Zo zag ik ook Christien en Alfonso opgroeien,
beiden anak kolong. Toen Alfonso soldaat was ge
worden, trouwden ze samen. Bakkeltje, die indertijd
2e luitenant was, was getuige. Hij zat trots tussen
zijn pleegkinderen en we hadden een groot feest.
Toen brak de oorlog 1914-1918 uit. Mijn man
werd met een kleine troep binnen 24 uur overge
plaatst naar Soerabaja, daar waren Alfonso en
Christien ook bij. Ik ging vijf dagen later. Ik had
Christien al in geen jaar meer gezien, toen ik op
een dag in een kosong zittende met mijn driev rien-
dinnen bij Hellendoorn wilde uitstappen, Christien
met een pracht van een baby op me af zag komen
terwijl ze riep: „Tabeh tante! Ini saja poenja anak".
Tableau! Daar zat ik alleen in de kosong met een
baby op schoot, en een van blijdschap huilende
Christien, die de armen om mijn knieën had ge
slagen en als achtergrond het schaterlachende pu
bliek van Hellendoorn en drie beduusde vriendin
nen.
E. v. B. B.
Het huis van onze kinderjaren had aan de linker
kant een open zijgalerij. Daar stond de naaimachi
ne van onze moeder en daar naaide zij haar
mooie kabaja's met kant afgezet en de meer stem
mige kabaja's van onze grootmoeder. Zij maak
te er onze jurkjes en naaide de lakens en slopen
met kanten tussenzetsels, de stofdoeken van kain
blatjoe, die na een paar keren wassen zo lekker
zacht werden.
Het was er heerlijk koel door de schaduw van een
hoge djamboe-aer boom. Verder naar de achtertuin
stonden een paar klapperbomen en meer naar de
voorzijde twee rijen blimbing-Demak-bomen.
Altijd vroegen wij onze moeder voor ons te zin
gen, als wij daar speelden of ons huiswerk maak
ten. En dan zong zij oude bekende liedjes, het
sprookje van Assepoes, schoolliedjes van Worp,
de wiegeliedjes van Brahms en Schumann, „Schoon
ver van U" en „Waarom treurt gij" van Belloni,
een minnelied uit „Der Trompeter von Sakkin-
gen", Mignon en zo vele andere.
Zij vertelde ons ook, hoe zij ons als baby in een
schommelstoel in de slaapkamer in slaap zong en
er zo „aëmës" van werd, als onze ogent oevielen,
dat zij ons weer wakker knuffelde.
Een van de lieve liedjes, die wij zo graag hoor
den, was dit:
„Ach toe, zeg mij, liefste moeder,
Ach toe, zeg mij, één, twee, drie,
Waarom ik in Uwe ogen
Steeds mijn eigen beeldje zie".
„Van de ziel is het oog het venster,
Als van het huis de glazen ruit.
Kind, omdat ik je in mijn hart draag,
Kijk je mij de ogen uit."
CORRACORRA
Toen ik die avond Sijem kwam opzoeken ik
had 't al lang beloofd, maar door drukte was er
niets van gekomen zei haar hospita, dat ze ziek
te bed lag. Maar 't was niet zo erg, zei ze, en ik
mocht er wel in. Dus klopte ik even later op
haar kamerdeur, en na een „Wie is dat?" stapte
ik naar binnen.
Daar lag ze, 't arme mensje. Ze had kind noch
kraai op de wereld, en was na het overlijden van
haar Hollandse echtgenoot naar Holland gekomen.
Met een klein pensioentje moest ze zich maar zien
te redden. En ik was hier de enige die haar en
haar man in Indië nog had gekend, en die haar
af en toe nog eens wat kon toestoppen.
„Maar Jem (afkorting van Sijem)", zei ik lachend
„wat krijgen we nóu? Sakit apa?"
„Ah", wuifde ze af, „niet zo erg. Alleen maar
sakit peroet. En dokter hij seg ik moet in bed
blijven. Maar sóóó ferfélend, ja?" Ik beloofde,
dat ik haar wat tijdschriften zou brengen, en wat
sinaasappelen.
„Wat een obatjes heb je daar, Jem", zei ik, met
een knikje in de richting van het nachtkastje,
waar zeker wel drie, vier medicijnflesjes stonden.
..Ja", grinnikte ze, „maar gelukkig hoef-die niet
te bajar, wan die is van Si Kepong„Si Kepong?
vroeg ik verbaasd, want bij m'n weten was er
niemand van die naam die ik kende als een kennis
van Sijem. „Si Kepong? Wie is dat, Jem?" „Ah,
Si Kepong tohherhaalde ze koppig, een beetje
gepikeerd door zoveel onbegrip. „Ik ben toh lid
van die Si Kepong, daarom hoef-die niet te bajar
dokter en obat!"
En toen begréép ik opeens. Jaja. Natüürlijk.
Het Ziekenfonds! Stom van me dat ik dat niet
eerder had gesnapt!
GABOEL
Wie van de Tong-Tong lezers kan inlichtingen
verschaffen aan de Redactie betreffende de Heer
B. Ledeboer, de bekende Indische jager en mede
eigenaar en oprichter van het zo bekende privé
Yang-wildreservaat, die in 1926 omkwam bij een
jachtongeluk tijdens een olifantenjacht in Afrika?
Het is de bedoeling zijn activiteiten te herdenken
in een artikel, doch daarvoor hebben wij gegevens,
anecdoten, e.d. nodig.
REDACTIE