Honderd jaar geleden verscheen de Max Havelaar
HUMOR
Honderd jaar geleden werd op een armoedige ka
mer van een eenvoudig logement ergens in Brussel
door een onbekende, ontslagen assistent-resident
uit Indië een boek geschreven, dat een hoogtepunt
zou worden in onze Nederlandse letteren en dat
een keerpunt zou betekenen in onze koloniale
politiek.
Dit belangrijke feit voor de Nederlandse cultuur
zal door een aantal culturele corporaties in de
Belgische hoofdstad worden herdacht door het
aanbrengen van een gedenkplaat in de nabijheid
van deze historische plek (omdat de herberg ,,Le
Prince Beige" opgeofferd werd aan straatverbre
ding).
Het voorbeeld van onze zuider-buren vormde een
stimulans om ook van onze zijde de verschijning
van de Max Havelaar blijvend te herdenken als
uiting van hulde voor de man, die ons „koloniaal
geweten" wakker heeft geschud, onze litteratuur
heeft verrijkt en onze maatschappelijke ideeën heeft
verfrist.
Als vorm hiervoor werd gekozen een plaquette met
het portret van Multatuli in brons, vervaardigd
door de jonge Indische beeldhouwster Wies van
Vianen, lid van de Indische Kunstkring. Deze pla
quette wordt bij de opening van de a.s. Multatuli-
tentoonstelling in Amsterdam door de Indische
Kunstkring aangeboden aan het Multatuli-Genoot-
schap met de bedoeling daarvoor een passende
blijvende plaats aan te wijzen.
Deze herdenking voert ons in gedachten terug naar
het „drama van Lebak", dat van een gewoon
ambtelijk conflict als zovele andere in onze kolo
niale geschiedenis uitgroeide tot een feit van grote
historische betekenis voor de Nederlandse cultuur.
Voor Douwes Dekker waren al anderen geweest
men herleze het bekende Gids-artikel van 1860
van Prof. Veth die gewezen hadden op misstan
den op Java. Maar de grote verdienste van D.D.
bestond daarin, dat hij de moed opbracht om met
inzet van zijn positie en prijsgeving van zeventien
dienstjaren de strijd aan te binden tegen de mis
standen in Lebak, misstanden die ook elders op
Java bestonden maar van overheidswege min of
meer getolereerd werden als uitvloeisel van het
besturen der Inlandse bevolking door tussenkomst
van haar eigen hoofden.
D.D. zou een „beleidsfout" hebben begaan door
de ambtelijke verhoudingen tegenover regent en
resident uit het oog te verliezen.1) Bij de nei
ging om dit te erkennen moet men toch niet uit
het oog verliezen, dat hij aan de hand van vooraf
verzamelde gegevens en aanwijzingen, uit het ar
chief van zijn voorganger en binnen gekomen
klachten voldoende aanwijzingen had om de regent
ernstig te verdenken van ongeoorloofde handelin
gen. En had hij geen aanleiding de „lauwheid" te
vrezen van zijn resident, die hem op zijn doorreis
naar Lebak had toegevoegd „dat de misstanden in
Tjaringin nog erger waren dan in Lebak"? Ook
vertrouwde D.D. geheel te handelen in de geest
van de G.G. Duymaer van Twist, die hem speciaal
uitgekozen had om de misstanden in Lebak tegen
te gaan. Bovendien was daar nog het Regerings-
Reglement, dat in artikel 55 voorschreef „dat de
bescherming der Inlandse bevolking tegen wille
keur, van wie ook, een der gewichtigste plichten
van de G.G. was en dat hij er voor moest zorgen
dat de besturende ambtenaren de daaromtrent be
staande of nader uit te vaardigen verordeningen
stiptelijk nakomen en dat de inlanders overal ge
legenheid gegeven worde om vrijelijk klachten in te
leveren".
D.D. vreesde terecht, dat van dit wettelijk klacht
recht der inlanders in zijn ressort weinig terecht
zou komen bij de aanwezigheid van de in reuk van
heiligheid staande regent en diens medeplichtige
schoonzoon, de demang van Parang-Koedjang. Dat
toch nog klachten binnen kwamen zelfs toen be
kend was dat D.D. zou vertrekken, bewijst wel de
ernst van de misstanden, hetgeen trouwen door het
later in opdracht der Regering ingesteld onder
zoek door Brest van Kempen is komen vast te
staan.
De officiële erkenning daarvan kwam met het
besluit van de G.G. Pahud de opvolger van
Duymaer van Twist van 11 december 1856 2),
waarin aan de hand van het rapport van de resi
dent werd geconstateerd dat de regent van Lebak
volgens zijn eigen verklaring, zich had schuldig ge
maakt aan onderscheidene ongeoorloofde heffingen
van arbeid, geld en karbouwen tegen onevenredi
ge of geen betaling. Voorts dat ook de demang
van Parang-Koedjang, schoonzoon van de regent,
zich aan misbruik van gezag had schuldig gemaakt,
evenals enige lagree dessa-hoofden, die knevelarijen,
en afpersingen van de bevolking hadden gepleegd.
Kenmerkend voor de toenmalige tolerante rege
ringshouding tegenover adatmisbruiken is de
„overweging" in Pahud's besluit „dat hoezeer
de regent van Lebak niet geheel is vrij te spreken
van ongeoorloofde handelingen, de hem ten laste
gelegde en door hem erkende zoogenaamde knevela
rijen echter tot dezulken behooren, welke door in
landse hoofden van rang als niet ongeoorloofd
worden beschouwd; dat, bij aldien een nauwkeu
rig onderzoek naar de handelingen der regenten
over geheel Java werd ingesteld, het voorzeker
blijken zou dat er slechts zeer weinige regenten
zijn, die zich stipt aan de hieromtrent gegeven
voorschriften houden."
Pahud besliste, dat t.a.v. de regent zou worden
volstaan met een mondelinge ontevredenheids-be
tuiging via de resident, welke maatregel werd ver
zacht door een inkomsten-vermeerdering van hon
derd gulden 's maands. Het districtshoofd van
Parang-Koedjang werd ontslagen, en de onthef
fing door de resident van enige lagere hoofden
goedgekeurd.
Er gebeurde echter niets wat op rehabilitatie van
D.D. leek, niettegenstaande zijn beschuldigingen
gericht tegen de regent en diens schoonzoon door
het onderzoek van Brest van Kempen volkomen
gerechtvaardigd bleken.
Critisch staande tegenover de toenmalige regerings
beslissingen vraagt men zich nog af waarom Duy
maer van Twist, die D.D.'s karakter en diens edele
Van verschillende zijden vraagt men ons:
Waarom is er niet meer humor in ons blad?"
Wij vragen het ons ook af. Bij U thuis, in
een vriendenkring, gebeuren toch vaak grap
pige dingen, zijn er leuke misverstanden en
zo. Stuur ze aan ons op. En laat 20.000
mensen mee lachen. Van die zonnestraaltjes
kunnen we er in ons blad honderden ge
bruiken. Wie doet er mee?
In de twee laatste Tong-Tong bladen zag Siklaas
dames en heren in sarong-slaapbroek kabaja's en
doet mij dit weer herleven in de tijd van 1900 tot
1918. Zo in die dracht kwam onze oude garde in
Indië bij elkander en op huisvisites, tenminste in
het buurtschap. Niet om naar de stadstuin of op
feestjes, hoor. Wanneer Siklaas die photo's ziet,
is zijn geest verbannen uit Nieuw Guinea, en
teruggekeerd in oud-Soerabaia. In die dracht kleedt
hij zich thans ook in Nieuw Guinea. Zie de inge
sloten photo: ook met de tandoek mendjangan aan
de muur. Echt oud Indisch. Jammer genoeg dat
Siletta niet de sarong kebaja draagt.
bedoelingen kende, niet had kunnen volstaan met
een opdracht aan de assistent-resident van Le
bak om bij het in te stellen onderzoek naar
misbruiken in zijn ressort te handelen overeenkom
stig de instructies van zijn resident. Door zooals
is geschied hem over te plaatsen naar Ngawi, en
daarmee te combineren een zeer ernstige ontevre
denheidsbetuiging werd voor iemand als D.D. prac-
tisch de weg afgesneden in 's lands dienst te blij
ven.
Ook blijft het vreemd, dat Duymaer van Twist
vóór zijn vertrek uit Indië D.D. geen audiëntie heeft
willen verlenen. Te vreemder wordt deze houding
wanneer men in een brief van Duymaer van
Twist van April 1882 aan Kronenberg over D.D.
leest: „Op diners of liever na diners waarop hij
met zijn echtgenote nu en dan werd uitgenodigd,
had ik meermalen met hem gesproken en had hij
mijn sympathie verworven door zijn hart voor
den inlander. Toen Lebak open kwam en ik wist
dat daar de toestand der bevolking veel te wensen
overliet, dacht ik dat hij daar de regte man op de
regte plaats zou zijn en ofschoon de Raad van In
dië hem niet had voorgedragen benoemde ik hem
tot assistent-resident" 3)
Na vruchteloos pogen om rechtsherstel gedurende
drie moeilijke jaen van zwerven schreef D.D. toen
de Max Havelaar, „een geschenk van Indië aan on
ze letterkunde" om de woorden van Prof. Brom
te gebruiken „Als een exotische wonderboom
staat de Max Havelaar opeens voor het oog van
zijn volk te bloeien. Het heeft al het schitterende
en bedwelmende van het Oosten. 4)
Reeds vier jaar later was diens invloed in de ko
loniale politiek merkbaar. In 1864 schreef de
Minister van Koloniën Fransen van de Putte aan
de toenmalige G.G. Sloet van de Beele, dat hij in
afwijking van het Indisch besluit van 11 december
van 1856 (zie boven) geen ondescheid meer wens
te te maken tussen „knevelarijen" en „zoogenaam
de knevelarijen", die wel als „ongeoorloofde han
delingen" worden voorgesteld maar toch verschoon
baar worden geacht, omdat de inlandse hoofden
het ongeoorloofde daarvan niet inzien en schier
alle regenten op Java zich daaraan schuldig zouden
maken. „Het zal wel overbodig zijn Uwer Excellen
tie te doen opmerken - aldus vervolgt de brief
van Fransen van de Putte dat zoodanige toege
vende beoordeling, ten koste en nadeele der in
landse bevolking, door mij in geenen deele wordt
beaamd."
„En ik meen te kunnen vertrouwen dat Uwe Excel
lentie, bij onverhoopte herhaling van een dergelijk
geval, zich door andere beschouwingen zouden la
ten leiden."5)
Zo begon het zaad van de Max Havelaar te
ontkiemen, en werd de basis gelegd voor een nieu
we koloniale politiek, waarop mannen als van De
venter, van Kol, van Heutsz die de onkruid-
tuin der Buitengewesten wiedde Opheffer enz.
konden voortbouwen. Aldus groeide Indië van
„wingewest" tot „rechtsstaat", waarin voor adat-
misbruiken geen plaats meer was en het belang
van de Javaan doorslaggevend werd.
Het leek nuttig en nodig om bovenstaande zijde
van Multatuli's arbeid, die ons Indische Neder
landers afkomstig uit de „Gordel van Smaragd"
het meeste aanspreekt, in het kader van de a.s.
Multatuli-herdenking nog eens extra te belichten.
d. H.
1) vgl. R. Nieuwenhuys: De zaak van Lebak in
„Tussen Twee Vaderlanden"
2) aangehaald in Du Perron: De Man van Lebak.
3) zie Du Perron: De Man van Lebak.
4) Gerard Brom: Multatuli.
5) Du Perron: De Man van Lebak.