BOROBUDUR PROF. DR. A. BERNET KEMPERS dat de tjandi plotse ling vóór mij stond, op het moment dat de auto weer opdook uit de holle weg BOROBUDUR Prof. Dr. A. J. Bernet Kempers f 3.95 BOEKHANDEL PAAGMAN Het gebeurde te Soekaboemi 28 jaar geleden Hoe suggestief een goede foto op een boekomslag kan werken ervoer ik weer eens toen ik, drente lend door een Haagse boekverkoperswinkel, opeens de Borobudur gewaar werd, bijna even reëel voor mij oprijzend als de vele malen dat de tjandi plot seling vóór mij stond, op het moment dat de auto weer opdook uit de holle weg die naar het plateau voert. Vaak was dit in de vroege morgen, als de schone vlakte van Kedu het allerschoonst is, soms in de avond, als de maan hoog boven de donkere silhouetten van de bergen hing. Terwijl ik het boek door „Servire", den Haag, in prettig formaat en uitstekend verzorgd uitgege ven doorbladerde en de vaak prachtige foto's bekeek waarvan er een kleine veertig tussen de tekst werden opgenomen, gingen mijn gedachten on willekeurig terug naar de periode in mijn leven, waarin ik dit „mysteriegebeuren in steen" zoals de schrijver het noemt, had bezocht. Wat blijft er be waard van de indrukken van een achtjarig kind? Het zuiverst wellicht de rit in de tentwagen van een oom, die als architect blijkbaar enig herstel werk aan het heiligdom onder zijn leiding had. De rit: de naar zweet ruikende paarden, waarvan er één Piet heette, het zweepgeknal, dat klonk als geweerschoten, met suikerriet volgeladen grobaks, hoge witte fabrieksschoorstenen en, hoger nog, de witte pluim, opstijgend en uiteenvoeiend boven de geweldige Merapi. Van de tjandi zelf: niet veel meer dan de met een soort beklemming gemengde verwondering om de enorme grauwgrijze steen massa, de vele zwijgende stenen beelden in hun nissen, de steile trappen met boven hoge poorten grijnzende monsterkoppen met verstarde bolle oog appels. Wanden, lange wanden vol onbegrijpelijke voorstel lingen, die je niets zeiden. Of toch misschien: een schip, zeilend vóór de wind, dieren: vogels, kam- bings en apen. Apen vooral. Indrukken van een twintigjarige, maar hoe weinig diepgang heeft het vaartuig van onze gedachten wanneer we twintig zijn. Slenterend langs de re- liefs die het leven van Boeddha verbeelden, opziend naar de Bodhisattwa's; van de hoogste ommegang, uitziend over de in het licht trillende vlakte naar de paarsblauwe bergen. Méér dan de schoonheid was het wellicht de onvoorstelbaar hoge ouderdom van het heiligdom, die mij bezighield. Meer dan duizend jaar geleden hadden de hamerslagen geklon ken van de steenhouwers die deze duizend tafere len hadden gewrocht. Langer dan tien eeuwen had den de Bodhisattwa's zitten mijmeren in hun nissen, meer dan duizend jaar hadden zij daar al zwijgend neergezeten, in zichzelven gekeerd en niet één enkel moment hadden zij de geloken oogleden opgeslagen naar de bergen, naar het licht, naar het fonkelen de Zuiderkruis. Geslacht na geslacht was geboren, was gestorven; machtige rijken waren ontstaan, hadden gebloeid, waren ondergegaan. Met hun volken, hun legers, hun keizers en koningen. Pau sen hadden gezegend en gebanvloekt, oorlogen en pestilenties waren over de wereld gegaan en meer dan duizend malen was de aarde langs haar baan om Matahari gesneld. De tjandi stond er nog Vreemde overpeinzing van een twintigjarige. Ach ja, en op de terugweg naar Magelang, nam ik een duik in het koele water van Blabak en in de weelderige vormen van de jonge vrouw, die zich daar in silo-houding zat te zonnen, herkende ik een van de schone vrouwen aan de lotusvijver. Nu ja, ik was twintig. Wanneer U dit kostelijke boek leest, en dat moet LI bepaald niet nalaten, kan het niet anders, of ook Uw herinneringen zullen weer wakker worden aan bezoeken die U in Tempo Doeloe aan Borobudur bracht. Want de schrijver brengt LI er weer heen en leidt U er rond en U zoudt geen betere gids kun nen verlangen dan Prof. Dr. Bernet Kempers, die immers van 1936 tot 1956 hoogleraar in de arche ologie en Hoofd van de Oudheidkundige Dienst in Indonesië was. Nu zijn hooggeleerden in hun hooggeleerde verhandelingen voor een leek op hun terrein niet altijd even genietbaar, maar van dit op prettige en onderhoudende wijze geschreven boek heb ik althans bijzonder genoten. En het heeft mij weer eens met trots vervuld bij de gedachte aan de arbeid van onze Oudheidkundige Dienst, waar door onder leiding van Nederlanders als van Erp, Krom, Bosch, Stein Callenfels (de onvergetelijke Stien) en zovele anderen zoveel schoonheid werd herontdekt en door kundige en piëteitsvolle restau ratie volkomen voor ondergang is bewaard geble ven. Onverbrekelijk zijn aan onze Indische herinne ringen de schone relikwieën uit de Hindu-Javaan- se periode verbonden. In de inleiding tot „Borobudur" noemt de schrijver dit „mysteriegebeuren in steen" het eindresultaat van eeuwenlang bespiegelend denken over de gro te problemen van menselijk en kosmisch bestaan en van eeuwenoude tradities op het gebied van bouw- en beeldhouwkunst. Zoals elk groot denker en kunstenaar, die levend in een tijd waarin de cultuur, waarvan hij de exponent bij uitnemend heid is, tot volle rijpheid is gekomen, zich boven het tijdelijke en plaatselijke verheft, zo treedt ook de schepper van Borobudur ons tegemoet als de drager van een weten en kunnen en een schoonheid die niet alleen van zijn tijd zijn. In het eerste hoofdstuk brengt de auteur ons door de „tuin van Midden-Java" naar de op het eerste gezicht ietwat merkwaardig gevormde steenmassa in het wijde, prachtige landschap van de door bergen omgeven vlakte. Van het bovenste terras af, wan delend om de centrale stupa, zien we in het Oosten Merbabu en Merapi omhoog reizen, in het Noord westen Sumbing en Sindoro met daar achter de Prahn en in het Zuiden het Menoreh-gebergte. Wie ooit van dit prachtige panorama genoot, zal het volmaakt met de schrijver eens zijn, dat dit niet slechts een gelukkige bijkomstigheid is, maar deze omgeving een onmisbaar onderdeel van de geeste lijke atmosfeer vormt, waarvan het bouwwerk niet is los te denken. Als reeds zo vaak betreurt Uw krabbelaar over boeken het, dat de plaatsruimte in ons in omvang nog maar bescheiden blad niet toelaat breedvoeri ger op dit kostelijke boek in te gaan. Uit elk van de 18 hoofdstukken spreekt de liefde van de schrij ver voor zijn onderwerp en deze grote genegenheid naast een vanzelfsprekend diepgaande kennis daar van, maakt naar mijn smaak dit werk zo lezens waard. Het vertelt op onderhoudende wijze over de historische achtergrond, waartegen Borobudur moet worden gezien, over de bouw van het heilig dom, over het Buddhisme, over het leven van Bud dha. De schrijver eindigt met de volgende conclusie: „Zo is dan Borobudur het antwoord, dat het Bud dhisme halverwege tussen het optreden van zijn stichter (Jakyamuni en onze eigen tijd gegeven heeft op het grote wereldraadsel, de vraag naar de verhouding van de vergankelijke en onwerkelijke wereld, waarin de mensheid zich beweegt, en de hoogste Realiteit, die zij daarachter weet. Het is dit ook in dubbele zin, omdat zich ook in Boro budur zelf, als in elk groot en van religieuze visie getuigend kunstwerk, die ontmoeting, dit elkaar te rugvinden van wereld en Realiteit, mens en God heid, voltrokken heeft, waardoor de vonk, die in elk creatief mens aanwezig is, is uitgegroeid tot een zo grootse conceptie. Borobudur getuigt van een diep inzicht in het mysterie-gebeuren, dat zich in deze wereld afspeelt en dat zich hier liet uit drukken in termen die tot de buddhist van twaalf eeuwen geleden spraken, maar die evenzeer toegan kelijk zijn voor ieder ander die zich hiervoor open stelt." Wanneer er werkelijk boeken zijn die „in geen boe kenkast mogen ontbreken is dit er stellig één die iedere Indische Nederlander in de zijne dient te hebben. HEIN BUITENWEG Verkrijgbaar bij Fred. Hendrikl. 217 b - Tel. 543.700, Den Haag Hendr. Ravesteynpl 42 - Tel. 984050, Rijswijk Van Schuylenburgstraat 58 - Tel. 22834, Delft Wij zouden op zaterdagavond naar de laatste bioscoop-voorstelling gaan. De kinderen sliepen al en wij droegen de baboe op, goed op de kinderen te passen en niet te gaan slapen en gingen naar de bioscoop. Na een poosje had de baboe slaap gekregen en be gon te gapen, en ze gaapte op een gegeven ogenblik zo ver, dat ze de mond niet meer dicht kon krijgen. Wat ze ook deed, de mond bleef open staan. Ze wist geen raad en holde tenslotte het huis uit, liet de kinderen de kinderen en vergat zelfs de deur te sluiten. Ze liep naar een kennis van ons, dicht bij ons huis. De kennis moest erg lachen, maar nam haar dadelijk mee naar een dichtbij wonende vrou welijke dokter, maar deze dokter kon haar niet helpen en verwees de kennis naar dokter Sie, die veel verder woonde. Dan maar naar dokter Sie, met de gapende meid. Dokter Sie was op visite bij ken nissen. Toen naar het opgegeven adres en ja, ge lukkig was Dokter Sie daar. De meid ziende zei dokter Sie, O, kom maar even binnen en vroeg aan zijn gastvrouw even een handdoek te leen. Hij pakte het hoofd van de meid met beide handen en stak beide duimen omwikkeld met de hand doek in haar mond en drukte de kaak weer op haar plaats. Toen wij na de voorstelling even bij onze kennis aanliepen hoorden wij wat er voorgevallen was en wij bedankten hem voor zijn hulp. Thuis ko mende bleek dat alles goed gebleven was; de kin deren waren blijven slapen en dieven waren er niet geweest. G. v. Z.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 12