BÈR LEDEBOER
Elk rechtgeaard jager, die over jacht in Indië spreekt of schrijft, zal onwillekeurig de naam van
de gebroeders Ledeboer in gedachten komen, In de jaren 1905 tot 1926 waren zij beiden wi)d en^zgd
bekend als de tijgerjagers par excellence en na de doad van Ber in 1926 zette de jongste Aat de
traditie voort.
Samen hadden zij een 155 tijgers op hun naam
staan. Eigenlijk interesseerde A. L. M. Ledeboer
Aat, bijgenaamd de „Rooie zich vooral voor
tijgers en panters, was dus de eigenlijke tijgerjager,
terwijl B. LedeboerBèr, bijgenaamd de Lange"
zich meer aangetrokken voelde tot de jacht op
bantengs, olifanten en rhinocerossen. Vandaar zijn
illusie om nog eens naar Afrika te gaan. De tijger-
jacht beschouwde hij als regel „te tam en hij had
dan ook geen hoge dunk van de Gestreepte, als was
hij van mening, dat indien hem een ongeluk op
jacht zou overkomen, dat door een tijger veroor
zaakt zou worden. Maar het zou anders lopen, want
een Afrikaanse olifantenbul maakte een eind aan
zijn leven
Vele zijn de anekdoten die over Bèr circuleerden,
ware en onware, want hij was inderdaad een origi
nele, uitzonderlijke en kleurrijke persoonlijkheid,
ondanks zijn talrijke controversen en moeilijkheden.
Wij willen trachten hier in Tong-Tong een be
schrijving te geven van de mens, hoewel dit zich
moeilijk laat doen in het korte bestek dat ons ten
dienste staat.
In 1895, vlak voor zijn eind-examen in Mitweida,
deelde hij zijn vader mede, die een machinefabriek
bezat in Borne (Twente), dat hij naar Indië wilde
en niets kon hem weerhouden van dit plan om reeds
direct te gaan, en wat het examen betreft, daar
had hij maling aan.
Als geëmployeerde van een koffieland in Malang,
bleek al spoedig, toen hij kennis maakte met de
jacht in de tropen, dat hij zijn hart daaraan ver-
pand had, zij het dan voorlopig nog alleen op „tje-
lengs".
Maar nimmer werd het voor hem het resultaat van
„zus en zoveel dode dieren dat telde, dus het ta
bleau op zich zelf. Wat hem aantrok waren de vele
moeilijkheden die hij moest overwinnen, voor het
doel bereikt was en het wild neergelegd. Voor hem
gold in de eerste plaats het wild goed te leren
kennen en hun gedragingen te voorzien. Vandaar
dat dan ook de tijgerjacht, vanuit een boom, hem
niet veel zei. Voor hem betekende de jacht steeds
weer een wissel op iemands persoonlijkheid en ka
rakter. Zo brak hij in 1923 op Sumatra, toen hij in
't Semangoesgebied (N.O.-lijk van Lahat) op jacht
was, een been toen hij in een ravijn viel. Hij was
er alleen op uitgegaan, zoals hij wel eens meer deed,
maar wist ondanks de gruwelijke pijnen en de hoge
koorts, tenslotte toch weer het bivak te bereiken.
Zo was hij, en zijn uitrusting was meestal de meest
primitieve die men zich kon denken, eerst dan voel
de hij zich op zijn gemak. Alleen op zijn geweer was
hij uitermate zuinig, dit kwam vóór alles. Het was
een Winchester Dreadnought Cal. 405, hetzelfde
geweer dat hij in Afrika gebruikte toen het noodlot
hem achterhaalde.
Met de welbekende Etty (uit de suiker) nam hij
deel aan het tot ontwikkeling brengen van het 500
bouw grote voor de klapperteelt bestemde land
Poerwodjojo, maar toen ca 100 bouws waren ont
gonnen en beplant, bleek dat men zo ontzettend veel
last had van vraat door dieren en insecten, dat men
overstag ging en Robusta ging planten, dat toen
juist bekendheid verwierf als een resistente koffie-
soort tegen bladziekte. De onderneming werd ver
kocht en met het deel dat Ledeboer toekwam, be
gon hij met de inhuur van gronden van de bevol
king om daarop koffie te planten. Tevens vroeg
hij ook erfpacht aan op in dat gebied gelegen woes
te gronden. Dit complex noemde hij Wadoeng-West
en het lag in Banjoewangi, maar toen na ca 12 jaren
de huurcontracten expireerden, kreeg hij zeer grote
moeilijkheden met de opkopers dezer gronden en
met het Bestuur, doch in deze strijd liet hij zich
niet de kaas van het brood eten.
Zo moest hij ook naar Buitenzorg, destijds een reis
van drie dagen, om persoonlijk zijn belangen voor
te dragen bij de Gouvernements-Secretaris, toen ter
tijde de Hr. Weiter. Toen hij was aangemeld, kreeg
hij de mededeling, dat hij even moest wachten.
Toen dit hem te lang duurde en er bovendien nie
mand anders bij de Secretaris was, schreef hij op
het „leitje": „Ik behoor niet .tot hen die men laat
wachten. Goeden dag! en vertrok weer naar huis.
Dit tekende de man ten voete uit!
Men had oorspronkelijk van het Hyang-plateau een
herstellingsoord willen maken, maar toen de plan
nen niet doorgingen, wist Ledeboer de erfpacht
te krijgen van 1560 bouw, waaraan hij later nog het
weiderecht op de heiligen wist toe te voegen van
ca. 600 bouw. De bedoeling was op dit gebied de
fokkerij van schapen (1913), doch dit mislukte, daar
de schapen werden verscheurd door wilde honden en
panters. Dit experiment kwam hem op 18.000 te
staan. Toen besloot hij de hertenstand op te voeren,
waartoe hij die hellingen nodig had. Het Bestuur, dat
hem dat weiderecht had gegeven voor de schapen
teelt, trok dat recht in, maar Ledeboer trok er zich
niets van aan en ging rustig door. Hieruit ontwik
kelde zich een conflict met het Bestuur en het Bos
wezen. Toen Bèr de eerste maal op dit Hyang-pla-
teau kwam, vond hij overal zwart geblakerde gron
den als gevolg van telkens wederkerende branden,
aangestoken door de bevolking om de herten te lok
ken naar het jonge, opschietende nieuwe gras en
overal vond hij de overblijfselen van de door stro
pers gedode herten.
Vanaf het moment dat hij het voor het zeggen had,
kwam aan dit alles een eind. Dank zij het rigoreus
verbieden van de jacht op herten en voortdurende
vervolging der wilde honden, waarbij o.a. 250 stuks
werden gedood in twee jaren tijds, gelukte het hem
om in de loop der jaren de hertenstand weer op
te voeren, zodat deze in 1926 ca 6000 stuks be
droeg, een aantal dat weer enigszins begon te lijken
op dat, wat Junghuhn zag, toen hij daar kwam als
eerste Europeaan. Even voor de Tweede Wereld
oorlog waren er reeds meer dan 10.000 terwijl de
voorheen kale hellingen weer begroeid waren. Er
werd toen een regeling getroffen, waardoor zijn
werk de erkenning vond welke het verdiende en dat
door Aat werd voortgezet.
Ledeboer was een autocratische persoonlijkheid,
die stond op zijn landheerlijke rechten, maar die,
indien men hem tijdig vroeg om een vergunning
voor een bezoek, deze niet alleen altijd verleende,
maar elke denkbare hulp aanbood. Toen de Hr.
De allereerste woning van Ber Ledeboer op Wa
doeng-West. De volgende en laatste door hem g-
bouwd was al even eenvoudig, en eveneens yan
gedek gebouwd met kleinere of grotere „gaten als
ramen en deuren,
Hillen, destijds Directeur B.B., zonder zijn voorken
nis een pondok liet bouwen om er de vacantie
in door te brengen, liet Ledeboer deze weer af
breken en stuurde de bouwmaterialen terug „met
de complimenten".
Al die jaren, tot aan zijn dood toe, bleef hij wonen
in zijn eenvoudig gedek-huisje op Wadoeng-West.
Voor raam gold een gat in de gedek-wand, een
deur was een iets groter gat, alleen kon het „huis
bogen op één centrale stenen kamer. Ergens in die
kamer, in een open kast, lagen een 15 tot 20 mille,
tegelijk met de rolletjes „huurcontracten", en lagen
voor een ieder voor het grijpen. Een paar honderd
melkblikjes getuigden van zijn interesse voor de
kinderen van zijn Madoerese arbeiders. Die kwa
men dikwijls ondervoed aan op de onderneming en
Ledeboer vond het noodzakelijk dat zij wat werden
opgeknapt, zonder dat hun dit een cent kostte.
In de tuin stond een open ton en daarin lag voor
ongeveer 500 aan kopergeld! Maar nimmer is er
bij hem iets gestolen!
Had hij weer eens een nieuwe hoed nodig, dan be-
stelde hij er twaalf tegelijk; schoenen kocht hij even
eens per 12 paar ineens en zakdoeken 12 dozijn.
Toen de prijzen der koffie aanzienlijk daalden, liet
Wij danken hierbij allen die door hun inzen
dingen.hebben bijgedragen tot een goed in
zicht van de persoonlijkheid van Bèr Lede-
boer.
Redactie Tong-Tong