PASOEROEAN
10
NAMEN
EN
BIJNAMEN
REACTIES
OP EEN OUDE FOTO
Het deed mij goed weer eens een foto van het oude
Pasoeroean in Uw blad van 30 april 1.1.) on
der ogen te krijgen. Pasoeroean, waar ik de lagere
school gevolgd heb, waarna ik voor verdere studie
naar Holland ben gezonden, om daarna weer naar
Poesoeroean terug te keren, waar ik als jonge man
aan het Proefstation voor de Java Suikerindustrie
te werk werd gesteld.
Bovengenoemde foto dateert m.i. uit de jaren
voor 1895. Inderdaad is het een foto van de Heeren
straat in Pasoeroean en het gebouw links met de
pleisterzuilen is niet de sociëteit Concordia. De
Sociëteit in de Heerenstraat heette Harmonie. Ook
dit was een gebouw met prachtige zuilen en mar
meren vloeren. Zeer vaag herinner ik mij, dat er
in Pasoeroean lang geleden een tweede sociëteit
heeft bestaan met de naam Concordia. Dit gebouw
stond meen ik aan het einde van de Kalverstraat
bij de aloon-aloon, waar ook later het nieuwe post
kantoortje gebouwd werd.
Op het donkere bord boven de kroonlijst van het
op de foto afgebeelde gebouw staat „Marine Ho
tel" doch men sprak in Pasoeroean in mijn tijd over
het algemeen van Hotel Morbeck, genoemd naar
de toenmalige eigenaar.
Ook komt mij nu weer een beeld voor ogen uit de
tijd van mijn lagere schooljaren, dat de toenmalige
resident van Pasoeroean (Salmon?) s avonds dik
wijls een wandeling maakte en wel eens bij mijn va
der aankeerde. De straten waren in die tijd mid
dels kleine petroleumlampen slecht verlicht. Links
van de resident liep dan een oppasser met een stal-
lantaren. Rechts, even achter de resident liep dan
een oppasser met een stallantaren. Rechts, even
achter de resident, droeg een oppasser de welbe-
lantaren. Rechts, even achter de resident droeg een
oppasser de welbekende gouden pajong. Achter de
resident liepen twee oppassers met ontblote klewang
en daar achter een oppasser met een brandende
oepet (lont) om de resident behulpzaam te zijn bij
het opsteken van zijn sigaar.
1 .vH 1 - rSk
Alle Indonesiërs die de resident op straat passeer
den hurkten op de grond, tot de resident gepasseerd
was De Nederlander, die nooit op Java is geweest
en dus de Javaanse adat (zeden en gewoonten) en
hormat (beleefdheidsvormen) niet kennen, zien hier
in meestal een slaafse onderdrukking, hetgeen m.i.
begrijpelijk, doch in feite volkomen bezijden de
waarheid. Het is een uiting van beschaafdheid in
de Javaanse cultuur evenals wij Nederlanders onze
beleefdheidsvormen kennen. De Indonesische ont
wikkeling onder Nederlands bestuur heeft hierin
grote verandering gebracht en is langzamerhand in
de omgang met Nederlanders op meer Europese
leest geschoeid. De meer ontwikkelde Indonesiër
hield zich in de omgang met de Europeaan aan
de westerse zeden en gewoonten.
Ik herinner me nog, dat ik in 1938 op het voorerf
van een verenigingsgebouw in Djocja met de Pakoe
Alam stond te praten, toen een Indonesiër het erf
opliep. Toen hij de Pakoe Alam zag schrok hij en
hurkte op de grond en bewoog zich hurkend verder.
Niettegenstaande de Pakoe Alem hem enige malen
toeriep om op te staan en gewoon verder door te
lopen, bleef hij zich hurkend voortbewegen, tot
dat hij ons gepasseerd was, waarmede hij zich streng
aan de adat hield tegenover een Indonesiër van
adelijke bloede. Met een diepe zucht zei de Pakoe
Alam: „Boeng Julius, waar en wanneer kan ik eens
gewoon mens zijn.
Pasoeroean, hoe is de naam van deze stad ont-
staan? Hiervoor zijn twee verklaringen bekend,
waarvan de eerste van Nederlandse en de tweede
van Indonesische zijde afkomstig n.l.
1. Voor de opbloei van Soerabaia was Pasoeroean
de grootste en meest betekenende stad en afvoer-
haven van Oost Java; de rijkste stad, Pasar
Oewang (geldmarkt)
2. De tweede verklaring is, dat in Pasoeroean
de eerste postboden liepen, die de brieven en pa-
ketten-aan huis bezorgden; pesoeroean (bode).
BOENG JULIUS
1 K MO i C
De werkelijke oude en beroemde
Soos van Pasoeroean. IndeT.T.
van 30 april jl. werd dus niet een
foto geplaatst van deze Soos, nog
even zichtbaar door de twee ko
lommen, maar moet dat van een
hotel zijn, nl. „Condromp"Vol
gens de schrijver van dit artikel
zouden er echter twee sociëteiten
zijn geweest.
Foto: C. Dencher-Joseph
Mijn vader was stationchef van Depok. Ik ging te
Buitenzorg op school. Al gauw kreeg ik de bijnaam.
„Dodol!" Zo werd ik voortaan genoemd en geroe-
Waarom? Van Depok kwam de beroemde dodol. Zo
werd ik als export artikel van Depok beschouwd.
Gagliardi, mijn schoolgenoot, noemden zij: „Kaki
babi" Saigon de Banchet: „Kodok Bantjet" (Vlie
gende kikker). Bijna al mijn schoolgenoten hadden
een bij- of plaagnaam. Zelfs de onderwijzers en le
raren kwamen er niet onderuit. Zo herinner ik mij
nog „de Tokeh", „De Cobra". Het gekke was dat
zij als regel veel overeenstemming, althans wat hun
uiterlijk betrof, met deze reptielen vertoonden. Zo
zijn er verscheidene namen en bijnamen ontstaan,
die gewoonlijk een oorzaak hebben.
Een lange magere griet had de bijnaam van „Tjan-
gah" (Do typiste van Tong Tong,een lange,magere,
bleke griet werd Si Witte Paal genoemd. Red.)
Iemand met flaporen werd: „Kampret met voor
uitstekende tanden: „Kakap" genoemd. Voor mijn
bank zaten twee meisjes. Eén had panoe (een huid
ziekte) op haar nek. Zij kreeg de naam „Panorama".
De andere had last van luizen. Die kon je af en toe
op haar haar te zien krijgen. Zij werd „Dierentuin
genoemd. Van één die pokdalig was en „1883" werd
genoemd, kon ik niet direct de oorzaak vinden van
de bijnaam.Toen ik er naar vroeg, kreeg ik te horen:
„Loh, jij weet niet? 1883 Krakatau toh djebloek?"
(1883 uitbarsting van de Krakatau.)
H.
Wel, heer Buitenweg, wat heeft U op leuke wijze
huize Huisman aan de vergetelheid onttrokken.
De reacties erop zijn alleraardigst. Nog voordat ik
zelj de Tong-Tong had geopend (we hadden lo
gees), werd ik van meerdere zijden uit het Haagje
opgebeld
No. 1. Zeg Pong, wat leuk, jullie huis, waar ik
zo menige zondag in de familiekring doorbracht als
kostschoolmeisje (kleine kloosterherkende ik nog
voordat ik het bijschrift had gelezen. Waar is die
heerlijke tijd gebleven: ik liet het mijn man zien
(gewezen resident van Bandoeng) en ik vertelde
ervan. Ik bewaar die kiek. Ik kom gauw bij je,
ik wil over die tijd spreken.
No. 2. Zeg Pong, ik wist niet wat ik zag in de
Tong-Tong: Jullie huis op Kebon Sirih en jullie
zelf op dat bordes met al jouw bloeiende „La
Frances", waarvoor je de Ie prijs kreeg toen je ze
(twee potten vol bloemen) op de tentoonstelling in
de Dierentuin inzond, en voor je chevelures, die
opzij van het huis stonden, en de Tandjongboom,
waarvan wij de bloempjes tot kettingen regen en
ze elkaar om dhe hals hingen om lekker te ruiken.
Weet je nog?
No. 3. O Pong, wat ben ik ontroerd, ik sta met
jullie huis-foto in mijn handen, jullie met de meisjes
Smits op het bordes. Weet je nog dat we ons huis
werk 's middags maakten in de kolong, omdat het
koel was: al snoepende vielen wij ten slotte in slaap
in de hangmatten, die we er hadden. Heerlijke,
zorgeloze tijd. Nu hebben we beiden grijze haren,
maar vergeten kunnen we die tijd niet. Als Wies
(haar jongste zuster) straks bij mij komt, leg ik
haar de foto onder de neus. Wij gaan eigenlijk
niet meer uit, maar ik wil naar je toe, zo gauw ik
kan. (De dames hebben 12 jaar naast ons gewoond
op Kebon Sirih, we zijn samen opgegroeid tot wij
trouwden.)
No. 4 zond mij de Tong-Tong, niet wetende dat
ik die zelf heb. Het is een oude heer, ook al over
de 80, en jichtig. Hij schreef mij een aardige
soerat: Zou dat huis er nog staan? Met al die heer
lijke vruchtbomen, waarvan wij de boea's plukten
als ieder ander een middagdutje pakte: kanaries,
ketapangs, sawoh's, advocaten, pompelmoesen,
manggas. Dat grote achtererf, met de schommel,
waar ik eens af viel, waarover jij zo'n pret had,
vlak onder die hoge kenangaboom bij de put. Hoe
lang is dit al geleden? (Enz. enz., allemaal her
inneringen
No. 5. Dat was de familie E„ die mij niet in de
jeugdjaren te Batavia hebben gekend, maar die op
Bandoeng onze buren waren van 19331952,
waarna we elkaar uit het oog verloren, omdat ik
naar Holland vertrok na de dood van mijn goede
man. Alweer door Hein Buitenweg - lees: Ton-
Tong (H.B.) vonden we elkaar hier in Rijswijk
terug toen ze onlangs uit de T.T. lazen, dat Me
vrouw V. de „Nassi" steun had gegeven voor
onze in nood verkerende Nederlanders in het bank
roet Indonesië. Diezelfde dag dat ze mijn naam
lazen, informeerden ze bij de post naar mijn huis
adres en stonden een uur later vóór me. Als mijn
broer en Dootje eind juni uit Menton terug zijn,
laat ik ze de foto plus bijschrift zien, om die daar
na naar Kaapstad te zenden, waar broer Johan
(het tjelana-monjet ventjeal 25 jaar woont. Hij
was er als ingenieur bij Engelse havenwerken,
werd er chef, die „Indische" jongen, maar maakt
nu de moeilijke Zuidafrikaanse geschiedenis mee.
Zijn drie kinderen zijn er met Engelsen getrouwd,
dus die beleven daar een nare tijd. Nu is Johans
zoon Hans er ingenieur bij de havenwerken in
Port Elisabeth. Johan-netje was op de kleuter
school van het Kleine Kooster, vlak naast het
postkantoor gelegen. Mijn vier broers zijn na moe
ders vroege dood alle vier naar Holland gezonden
en er gebleven tot ze te Delft (3) en Wageningen
warenafgestudeerd, en toen, op Johan na, naar
Indië teruggekeerd. Toch herinnert deze laatste
zich nog veel uit de kinderjaren, spreekt nog enige
Maleise woorden als hij eens in de vijf jaar hier in
Holland komt.
Beste groeten van mevrouw E. de G.-W. K. en
van PONG
(van baboe toewa)