TOMSON TOMSON Deskundige voorlichting Prima snelle service Sinds 1912 Scheveningen (VI) Het wordt weer licht! 1 I Ik merkte, dat geen der vrouwlijke bedienden meer de kracht had, mijn zoon van vier jaar te dragen. Ik liet hem toen op mijn rug vastbinden in een slen dang, met de beenen over mijn heupen geslagen. Mijn man nam ons dochtertje bij de hand; zonder een zucht te slaken, hoewel haar handjes en gezichtje verbrand waren, liep ze aldoor mee. En zoo ging de tocht weer bergaf. Zoo lang we de sawah s volgden, ging het nog, maar na een kwartier loopens kwamen we aan de boschweg. Hier was echter geen weg meer te bekennen; zelfs de grootste boomen wa ren omgestort. Nu begreep ik ook in welk gewirwar ik eerder terecht was gekomen, 't Waren de wor tels geweest van een heel grooten boom die bij het huis had gestaan. Moedeloos vingen wij den terugweg aan. Trouwens, ik kón niet meer; mijn jongen was erg zwaar. We vernamen van onze begeleiders, dat ze hun leven be houden hadden, doordat ze tijdens de vurige asch- regen in de rivier aan het baden waren. Toen ze hoorden dat ons optrekje nog stond, vertelden ze dat alle huizen ingestort en bijna alle bewoners omgeko men waren. We kwamen dus weer terug en het be gon iets te regenen; geen water, maar modder. Hoe 't kwam, weet ik niet, maar we durfden geen van allen weer in huis te komen. Misschien wel, omdat er zoo veel dooden in lagen. Op een plekje, waar ik dacht het veiligst te zijn, liet ik onze groote vierkante tafel brengen en een paar kussens. Ik legde mijn beide kinderen onder de tafel en zei tegen mijn man: „Laat ieder van ons aan een kant gaan liggen om hen zoo veel mogelijk te beschermen". Ik vroeg toen water te halen uit de rivier en het in de lampetkan en kom te doen. Dit alles gebeurde bij het licht van een klein vlammetje dat de oppasser, handig als alle inlanders, had gemaakt van een stuk je atap (dakbedekking). De oppasser kwam terug met het bericht, dat het water nog niet was te gebruiken omdat het één en al modder was. „Misschien gaat het over een paar uren beter, want het water van de bron, dat van de berg komt, blijft doorvloeien", voegde hij er aan toe. Hij had gelijk, maar het was toch nog zoo onzuiver, dat er een dikke laag asch bezonk als men het even liet staan. Voor een kort oogenblik leschte dit water onze dorst, maar hoe meer men van dit asch- water dronk, hoe dorstiger men werd. Gelukkig was de flesch orgeadestroop er nog. Dit vermengde ik met het water en zei: „Nu beheer ik het water, en ieder krijgt op zijn beurt en tijd er iets van." Mijn man en Tokaja waren stil. Ze spraken geen woord en vonden alles goed, wat ik deed. Ik deelde van tijd tot tijd het water en sprak hun moed in. Vurig bad ik tot onzen Hemelschen Vader om uitkomst, of als we dan toch moesten sterven, 't lij den zoo licht mogelijk te maken. Weer hoorde ik die inwendige stem die zei: „Je wordt gered, jij en allen die je lief zijn". Hoe lang het heeft geduurd dat we in de duisternis en in dien toestand verkeerden, wist ik niet. t Leek een eeuwigheid. Soms sliep ik door vermoeidheid overmand. Dan werd ik weer met schrik wakker. Voor mijn zoontje was ik erg bang. Hij dronk, als ik hem te drinken gaf, maar voor de rest gaf hij geen geluid, Mijn Mientje daarentegen, klemde zich af en toe aan mij vast en zei dan: „Maatje niet weggaan. Maatje bij Mien blijven." Geen enkele noodkreet heeft het kind geslaakt. Eindelijk kwam er uitkomst. Mijn man zag ineens een plekje aan den hemel iets lichter worden. Wij tuurden er beiden naar en mijn man dacht dat het de maan was. Het begon even daarna flink te waaien en nu waren aller blikken gericht op den steeds helder wordenden cirkel. Eindelijk was het zoo licht als op een helde ren maanavond. Bij het opstaan, dat mij veel moeite kostte, merkte ik, dat mijn ledematen driemaal hun gewoone dikte hadden. Niemand sprak meer, wij hielden allen onzen adem in, want na zoo'n lange angstige duisternis snakten wij naar God's heerlijk zon- of maanlicht. De cirkel kleurde zich langzamer hand bloedrood, een felle windvlaag scheurde de aschmassa uiteen, en daar zagen wij God's heerlijk zonlicht schitteren! (Advertentie) Gaskolectra (sedert 1931) Keizersgracht 486 Amsterdam, tel. 43772 en 32716, levert U franco uit de ruime keuze van goederen, zo als meu belen, woningtextiel, kleding, alle soorten haar den en kachels, stofzuigers, geijsers, wasmachines, koelkasten, radio, televisie, huishoudelijke art. glas- en servieswerk, enz. enz. Prima service, betaling in overleg. Wij lichten U gaarne nader in. Ik heb u altijd liefgehad, gij bron van alle leven, maar na dien tijd heb ik u duizendmaal liever en nooit zijn uw stralen mij te veel. Toen eerst ging mijn man tot handelen over. Tegen twee ongekwetste Bantammers die bij ons stonden zei hij: „Ik zal jullie rijkelijk beloonen, als elk een van mijn kinderen op je rug neemt en mij volgt. En gij, vrouw en Tokaja, volgt mij ook' .entegenenkele menschen die naderbij waren gekomen, „jullie ook. Hier liggen te veel lijken. Laat ons ergens anders heengaan." Ik stond met mijn gezicht naar de zon gekeerd, ik had mijn oogen gesloten en bad vurig voor verder behoud en dankte, dat we reeds het zonlicht moch ten aanschouwen. Toen ik mijn oogen opende, zagik Tokaja naast mij staan. We waren geheel alleen en ik zag den troep menschen al heel ver weg. Ik keek toen om mij heen, dan weer keek ik Tokaja aan en ik merkte, dat hij zijn gezicht van mij afwend de. Ik kon geen woorden vinden om mijn verbazing uit te drukken en eindelijk vroeg ik: „Wat is dat vreemde op zee toch? Hij pakte mij vast, zijn heele lichaam trilde, de ar me! Hij was van ons allen het ergste verbrand en het heeft niet veel gescheeld, of hij was blind ge worden; slecht zijn z'n oogen daarna wel gebleven. Hij zei op geheimzinnige toon: „Ik heb dat gezicht een week geleden in mijn droom gezien en ik hebniet begrepen, wat het zou kunnen zijn Het was nu zoo helder geworden, dat we alles nauwkeurig konden waarnemen. Waar was het eiland Krakatau gebleven: We zagen precies de helft van den grooten kegel, de kleine was verdwenen. Er waren een stuk of acht vreemde eilandjes bij gekomen en kleine rookwolkjes stegen daaruit op. Ik keek nog nauwlettender en zag langs de geheele kustlijn (van af de hoogte waarop we waren kon men naar links en rechts een heel stuk kustlijn overzien), eerst het strand, maar de kampongs waren weg, dan 200 meters water, dan een 200 meters breede gordel puimsteen, die, zooals ik later hoorde, een diepte van 8 meters had. Op dat puimsteen zag ik daken van huizen, half staande klapperboomen met geknakte bladeren, palen, an dere boomen, donkere voorwerpen, die later doode karbouwen en paarden bleken te zijn. Toen weer een 200 meter breede gordel zee. Tokaja zeide: „Me vrouw, het wordt tijd. Wij moeten mijnheer volgen" Ik keek nog even achter mij naar ons huis, waar ons gestorven kindje lag. We konden het niet eens begraven. Ik zag ook de voetstappen, die ik dien eersten nacht gemaakt had, naar het ravijn voeren. Hier en daar wapperde een sarong of ander kle dingstuk dat gedeeltelijk uit de asch tevoorschijn kwam, in de wind. Ik begreep, dat daar dan een doode lag. Toen zei ik tegen Tokaja: „Kom dan, we zullen gaan." wordt vervolgd) Takut akan hantu, lari kepekuburan. Bang zijn voor spoken, maar juist naar het kerkhof rennen. Be.t: Uit angst juist het gevaar in de armen lopen. Kuat ketam karena sepit, kuat sepit karena ketam. De krab is sterk door zijn scharen, de scharen zijn sterk door de krab. Bet.: Men is sterk, als men elkaar over een weer steunt. Vroeger deed BABOE TJOETJI de was, thans biedt U een enorme keuze uit meer dan 80 VERSCHILLENDE WASMACHINES van werelds beste merken. wres combo Zeesluisweg 22-30 - Telefoon 55.08.00 Gemakkelijk te bereiken met tram 8 en 11, bus 23 (L), halte Duinstraat

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 11