De Pawang Rimba en de volgtijger JAN 8 Uit een brief Aardrijkskundeles op de L.S. In 1925 was ik op patrouille met twee brigades op de grens van de Kisamstreken in Palembang en de Onder-Afdeling Bintuhan van Bengkulen, een gebied waar nog weinig Europeanen waren geweest. Wij bevonden ons in het boven-stroomgebied van de Loeasrivier in Bengkulen, toen zich plotseling een explosie van dysentry openbaarde bij de dwangberen, welke al spoedig oversloeg naar de soldaten. Ik was dus genoodzaakt om met de patrouille een bivak te betrekken dicht bij één der dorpen. Al spoedig bleek, dat de voorraad Yatren, toen- tertijde het beproefde middel tegen dysentry, uit geput zou raken en tot overmaat van ramp nam de dysentry een ernstige wending, waardoor twee der dwangberen stierven, maar ook de ziekenverpleger kreeg die ziekte in hevige mate. Ik moest dus in de eerste plaats aanvulling van medicijnen hebben en zo mogelijk een vervanger voor de ziekenverple ger. De dichtstbijzijnde bestuurpost, waar zich te vens een polikliniek bevond, was Bintuhan en ik besloot mij tot de controleur aldaar te wenden om hulp en om telegraphisch Palembang te waarschu wen. Op zijn vroegst zou deze aanvulling der medi cijnen en eventueel van een ziekenverpleger ons eerst over ca 7 dagen kunnen bereiken. En dus vroeg ik het hoofd van het dorpje bij mij te komen om e.e.a. met hem te bespreken. Ik legde er voor al de nadruk op dat spoed een eerste vereiste was en dat ik bereid was een premie te betalen voor elk uur dat de boodschapper eerder terug zou we zen dan de maximum 7 dagen. Na enig nadenken kwam hij met de vraag of deze premie ook zou gel den wanneer de man bijvoorbeeld terug zou zijn binnen de vier dagen. Deze vraag overrompelde mij niet weinig, want uit navraag en ge- controleer op de kaart, wist ik niet beter of die tocht heen en terug naar Bintuhan zou 7 dagen vergen, en dan moest men nog stevig aanpoten. Het leek mij bijna onmogelijk om eerder terug te wezen. Na nog eens gevraagd te hebben of er misschien een kortere weg was, kreeg ik ten ant woord dat dit niet het geval was, maar dat hij ons wilde helpen in onze moeilijkheden, indien ik kon garanderen dat hij die premie kon krij gen. Hij van zijn kant kon garanderen, dat het mogelijk was, al moest hij de uitleg schuldig blij ven. Ik besloot dus toe te stemmen, want het was mij heel wat waard, indien ik die Yatren twee dagen eerder kon ontvangen. De vier dagen waren nog niet geheel om, toen ik 's nachts om een uur of twee wakker werd ge maakt omdat de medicijnen waren aangekomen en een brief van de Controleur. Het hoofd kwam ze mij brengen. Natuurlijk was ik ten hoogste verbaasd alles reeds nu te hebben ontvangen en ik besloot niet te rus ten, voor ik het geheim ontraadseld zou hebben hoe dat mogelijk was geweest. Ik probeerde de volgende dag het geheim los te peuteren uit de Kriau, het hoofd van het dorpje. Aanvankelijk wilde hij niets loslaten, en daarna heette het, dat ik als blanda er wel om zou lachen en het toch niet zou geloven. Na de nodige pour parlers en de toezegging van een flinke persen voor zijn hulp, kwam hij eindelijk over de brug, maar verzocht mij er niet verder over te spreken. Wie schetste echter mijn verbazing toen hij aankwam dat deze boodschapper een pawang rimba (woudlo per) was geweest, die in staat was gesteld om deze reis binnen de 4 dagen heen en terug te maken, dank zij zijn „volgtijger". Hij sprak echter volko men in ernst en bleef bij zijn bewering. Vanzelfspre kend probeerde ik deze man zelf te zien en te spreken - met of zonder tijger maar dat lukte mij niet, daar hij direct na het volbrengen van zijn reis weer in het bos was verdwenen en geruime tijd niet zou terug keren. Dit verhaal, ongeloof waardig als het mocht klinken, werd mij echter bevestigd door enkele der oude inwoners. Wat moet men nu hiervan geloven? Mijn brief en het antwoord van de controleur, beiden gedateerd, wa ren het onweerlegbaar bewijs dat hij de heenreis in twee dagen had gedaan en toen weer was te ruggekeerd, terwijl het absoluut zeker was dat normaal de heen en terugreis zeker 7 dagen zou vorderen, dat stond als een paal boven water. Ik accepteerde het tenslotte als een van de vele raadselen waarmede wij in Indië nu en dan wor den geconfronteerd. Naar aanleiding van dergelijke gevallen had ik een speciale studie gemaakt van de rol van de tijger in het volksgeloof, zowel in Indonesië als elders. Want ook L. C. Westenenk, vertelt in zijn bekend boek „Waar mens en tijger buren zijn" van een dergelijk authentiek geval, terwijl ook Dr. F. M. Schnittger in zijn boek „Forgotten Kingdoms of Sumatra" dit geloof aanhaalt. Later werd ik zelf nog eens hiermede geconfronteerd. In het kort, komt dit vooral veelvuldig voor waar megalitische volken hebben geleefd in Sumatra en Achter-Indië. Dat zijn dus volken, die zich bezig hielden met de bouw van monumentale stenen gedenktekenen en andere bouwsels, zoals wij die nog aantreffen bij de N assers, Mentav/eiers, Bataks en in de Pasumah. We enschappelijk noemt men dit geloof aan volg- tijgers „nagualisme". Hier heeft dus „il'mu" geleid tot een hechte en persoonlijke band tussen de mens en een bepaalde levende tijger. Deze band is overi gens alleen bestaanbaar bij de aan de mens ver want geachte dieren, zoals behalve de tijger ook de Datoek, de bekende Atjehse pawang rimba, die meer dan 100 tijgers doodde. krokodil en de olifant. Deze materiele en spirituele band is zo nauw, dat in de regel de dood van de een die van de ander tot gevolg heeft. De tijger speelt in deze verhouding de rol van beschermer en dienaar, welke zich ook tot de naaste familie, zelfs de stam kan uitstrekken. Bij overlijden van een persoon die een volgtijger heeft, zal zijn ziel ver smelten met die van de volgtijger, tenminste als deze ook sterft, hetgeen regel is. Dit is zuiver na gualisme, en de band houdt daarmede op. Maar in Sumatra gelooft men thans nog, dat de ziel van zulk een volgtijger bezittende mens, na zijn dood bezit zal nemen van een levende tijger, tezamen met die van de volgtijger, en na het afsterven van dien tijger weer opnieuw van een andere, zolang dit afsterven niet geweldadig wordt veroorzaakt door een mens. Dan blijft er dus een band bestaan met de nagelaten betrekkingen, dus de directe af stammelingen van de overledene, er ontstaat een blij vende band van beschermer en beschermde, welke impliceert een eveneens blijvend eerbetoon, en het offeren via de Pojang. Nadrukkelijk zij vermeld dat dit geen „zielsverhuizing" is zoals wij die kennen bij de Bhudisten en Hindus, noch sprake is van „weertijgers". Op deze gedachten is in derge lijke streken, maar vroeger het nagualisme heeft geheerst, terug te voeren het geloof of de over tuiging der bevolking, waarom het zich niet wenst te bezondigen aan de dood van een tijger, aange zien deze tijger-zieledragers niet zijn te onderken nen van andere tijgers en men dus liever het onze kere voor het zekere wenst te nemen. PAWANG RIMBA Dc Pojang, in de regel de geest van een my thische voorvader of een beroemd aanvoerder, is de beschermheilige van een bepaald bos. Om bijv. een dier te mogen doden, hert, tijger, olifant of rhinoceros, moet men eerst om zijn toestemming vragen door middel van een offer en na succes een sedekah geven. Op een lekker stukje strand, onder de schaduw van „die hoge klapperboom", stond de Jan een reddingsboot van „zijn" kapal te schilderen. Hij deed het met de ernst en toewijding, die men van een Jan kan verwachten, en het werk begon zijn voltooiing te naderen. Uit de nabij gelegen kampong kwamen twee op geschoten knapen naar des Jans activiteiten kijken. Eerst op een afstand, toen wat dichterbij. Zou de verf al droog zijn? Voorzichtig werd een bruine vinger uitgestoken naar de smetteloze zijkant van Jans bootje. Maar toen verhief Jan zijn stem, die regelma tig met bier gevoed, een zekere autoriteit had ver kregen. „Blaaf met je fuile kassi-tangans fen de baroe- tjet af!" sprak Jan in het „Maleits". Óf het aan Jans „Maleits" lag, of aan het volume van zijn, niet kinderachtige stem in ieder ge val werd de donkere hand schielijk terug getrok ken, en de twee nieuwsgierigen „smeertem" ge schrokken naar de bosrand. Jan gaf zijn vaartuig een laatste lik verf, en grin nikte tevreden. „Zie je wel, dat ze me verstaan!" knorde hij uit dagend tegen de hoge klapperboom. En ontkurkte vaardig een flesje bier. ELS What about onze jongens die op zee zitten Tjalie? Mijns inziens is dit ook een categorie er-op-uit- trekkers die ook best onder de loupe genomen mo gen worden. De fellows die om wat voor reden dan ook het zeegat uit zwermen, die de ruimte hun toegewezen in fabriek, werkplaats of kantoor te klein is; er op uit willen, iets van de wereld zien, maar bovenal de vrije, frisse lucht in willen ade men. Waar ook ter wereld, in elke haven, klein of groot waar de Nederlandse driekleur wappert, tien tegen één dat je op zo'n schuit een sinjo vindt, hetzij als olieman, stuurman of pantryboy. En typisch dat de boengs elkaar altijd vinden, ook al wisten ze te voren van elkaar bestaan niets af. Je ziet ze dan broederlijk kuieren in Long Beach, California, Copa Cabanna, Rio of Happy World in Singapore. „Jij wanneer naar huis pèh? Steevast volgt dan: „Tjoba, je helpt wat mee te nemen voor thuis.' en even steevast volgtd an: „Tuurlik, mana geef maar op." Ook al weet je dat je die sobat in jaren niet meer ziet, totdat je elkaar dan weer in één of ander pub tegen komt. „Fk, lo, hoe kom jij hier? En kaja apa kabarnja? Neem er ééntje seg!" Zo zijn er honderden Indo's in alle rangen en stan den die, zo gauw ze elkaar tegenkomen, vergeten wat ze nu zijn en doen alsof ze nog in de tempo doe- loe leven! Ook is het prettig te weten dat er in vele havensteden gerepatrieerden wonen die hun deuren wijd voor ons open zetten. „Zeg maar Oom Piet en relax." Om een onderwerp zit je nooit verlegen, want, om te beginnen, wederzijdse kennissen plenty! Zo zou ik kunnen doorgaan met te vertellen van onze jongens op zee, in vliegende storm, of met mooi weer in de Antillen. Maar waar je ook zit, jullie, Sjuuls, Ventjes, Boy'tjes and all of you; „Good luck, good health and God bless you!" BERT KERGER Wie vroeger zijn jeugd of een aantal jaren hier van in het Magelangsche had doorgebracht zal misschien wel op de hoogte zijn van het volgende ezelsbruggetje door mij vaak gebruikt tijdens de aardrijkskundeles op de Lagere School. Meester: Zeg W. noem jij eens de produkten op van de landbouw in Nederland! Onbewust, beter gezegd bewust, omklemden mijn vingers het pakje T.A.S.B.E.H. sigaretten, waarna vlot het ant woord volgde: Tarwe, Aardappelen, Suikerbieten, Bonen, Erwten, Haver W. F. F.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 8