KESILIR s. 6 EEN BOODSCHAP? Verhalen, geschreven naar herinneringen uit Japanse krijgs- of burger-gevangenkampen, zijn er legio. Maar over Kesilir heb ik nog nooit iets gelezen, hoewel het toch voor die tijd een der grootste burger kampen was, van ruim 3000 man. Misschien ligt dat aan het feit, dat men meestal tragische en beroerde dingen, die men heeft meegemaakt, onthoudt en beschrijft. Over Kesilir is dit practisch niet mogelijk, aangezien het, naar omstandigheden, een heel prettig kamp was. Ik heb er tenminste een heel plezierige tijd ge had, zonder op de vingers kijkende ouders, ge lijkgesteld aan iedereen, ook ouderen. Ik was toen 16 jaar. De Jap had dit kamp wel gunstig gekozen. Het ligt op Oost Java, ten Zuiden van Bentjoeloek. Het Westen wordt afgesloten door de kali Baru; het Zuiden door de grillige zuidkust en verder praktisch ondoordringbaar oerwoud. Ontsnap pen was alleen mogelijk voor diegenen, die door hun jagerspraktijk de bossen door en door ken den. Dat hebben drie man dan ook gepresteerd; ze verdwenen ongeveer 24 uur en gingen even op bezoek bij moeder de vrouw. De dames waren toen allemaal nog vrij. In normale tijd was Kesi lir een z.g. kolonisatie terrein, gesticht door het I.E.V. De klein landbouwers, meest oud-kolonia len uit de Atjehtijd, gehuwd met een Indonesische vrouw, konden een stuk grond pachten om te proberen er mee in hun onderhoud te voorzien. Hun werkvolk bestond uit Indonesiërs, die om en op het land woonden en voor V3 van de op brengst werkten. Deze mensen werden door de Jap na een luttele vergoeding van deze plaats verbannen. Het terrein was verdeeld in „percelen van 1 tot en met 50 genummerd; op elk perceel woonde een klein landbouwer met zijn gezin in een eigen gebouwd huis. De Jap bouwde bij elk huis één of meer bamboe loodsen. Zo kon men wonen op PI (huis perceel I) of op PI-I (eerste loods op perceel I) enz. De eerste groep, bestaande uit een man of zes tien, waaronder ikzelf, waren allen afkomstig uit de Oosthoek. We werden op 11 januari 1942 door de Jap op P I neergezet. In het begin leek het een gezellige groep, maar in het kamp leert men de mensen kennen. De in normale tijden, door hun maatschappelijke functie, meest gerespecteerde mensen lagen practisch de hele dag op hun ti- kartje, zich onttrekkend aan alle corvée-klussies. Ik kan niet bepaald zeggen, dat ik een goed voor beeld kreeg van de oudere garde. Alleen U, me neer x. uw naam is me helaas ontschoten li woonde achter het huis in een oude achtergelaten opelet; U was een best mens. Ik hoop, dat U er nog bent en misschien deze Tong Tong leest. Al tijd was U hulpvaardig, altijd had U een vriende lijk woord. Alle toegezonden paketten met eet waar gaf U aan de algemene keuken. Kesilir was eigenlijk net een stad; met een post kantoor, een ziekenhuis, winkeltje, restaurantje, enz. Eens per maand mochten de vrouwen op be zoek bij hun gevangen familieleden. Hiertoe was een terrein vrijgemaakt op de grens, nabij de wachtpost. Van de ene kant kwamen de ge vangenen, van de andere kant de bezoekers. De meeste restaurantjes werden gedreven door klein- landbouwers, die de Jap er maar gelaten had, daar ze er al woonden. (De eigenaar van P.I. was spoorloos). Deze mensen hadden het grote voordeel boven ons, dat ze in hun eigen huis woonden, met hun gezin en dat ze twee maal per maand naar buiten moch ten om inkopen te doen. In hun restaurants ver kochten ze rats, bruine-bonensoep, katjang idjoe- snert, enz. Na enkele maanden op P.I. te hebben gezeten, werd ik tot kok benoemd, welk baantje me vrij goed af ging. Het bezwaar was echter, dat ik, na de hele ochtend gekokkereld te hebben, mijn eigen menu niet meer lustte. Zo rende ik altijd, na iedereen aan het eten gezet te hebben, naar het restaurant van Jansen. Ik behoorde tot de gelukkigen, die elke maand een postwissel van huis kregen. Toen ik me daar weer eens te goed deed aan zijn brui ne-bonensoep, merkte hij opeens op: „Zeg, hé, ben jij een zoon van die ouwe Smit?" „Nou ja," zei ik, „voor zo ver ik weet wel". „Ik bedoel, van de „Taaie"; zo werd hij in dienst genoemd. En je lijkt op hem". Inderdaad bleek Jansen het over mijn oude heer te hebben en ik kreeg spoedig de uitnodiging om me bij hem te vestigen. Zo begon mijn periode op P. 47. Beste Jansen, je bent helaas gestorven in het laat ste kamp, maar ik zal je nooit vergeten. Je hebt er heel goed aan gedaan mij uit de verwildering weg te halen en op te nemen in je gezin. Ik weet wel, dat het niet helemaal uit philantropisch oog punt was, want op deze manier had je gratis werkvolk. Joop van Haastert had hij ook al ge charterd en we moesten hard werken. Maar we kregen goede kost en bleven wat geciviliseerder dan de meeste jongens van onze leeftijd. Wat ik daar al niet heb geleerd: huizen bouwen, ploe gen en eggen, rijst planten en oogsten, koeien ver zorgen, mond en klauwzeer behandelen, noem maar op; ja, zelfs vroedvrouw spelen bij de jon gende zeugen. Op de sawah, dat was prachtwerk. Black and White, zo heetten de ossen voor het zware werk, werden om 5 uur 's ochtends van stal gehaald, naar de sawah geleid en ingespannen. „Tjah", rechts om, „Rrrrr", linksom, of „kaleng!" hetgeen be tekende, dat de os, die rechts liep, in de pas ge- Men kan zijn haar op twee ma nieren laten plakken: voor tien cent bij Otong onder de „bam boebos" en voor f 2,bij de Ne derlandse kapper plus [ooi-dis cussie met minister de Pous. In beide gevallen kom je er letterlijk en [iguurlijk gesproken kaal van af, maar mij dunkt: bij Otong heb je er meer plezier van ploegde voor moest lopen. Of het touw raakte tussen de poten. „Kil" (afkorting voor het Ja vaanse sikil) en gehoorzaam tilde het logge dier zijn poot op. Eggen, dat was ook leuk; dan was de sawah al bevloeid en liepen we tot over de knieën in de blubber. Na afloop de sapi's in de kali af- boenen met een bosje gras, een bel om, voor het terugvinden en de bush bush in met Black en White. Joop en ik bouwden ook een huis voor onszelf op het erf van Jansen. We braken in de rimboe enkele huisjes af, die daar leegstonden, omdat de oorspronkelijke bewoners verbannen waren. We zochten het beste materiaal er uit en pikolden de hele zaak naar huis. Behalve de dakpannen, die waren ons te zwaar. Die lieten we op de planken drijven in een kali'tje, dat huiswaarts stroomde. Op perceel 50, naast ons, woonde klein-landbou- wer Jaarsma, die ook wel iets voelde voor zo n gra tis koeli. Hij heeft diverse pogingen gewaagd ons over te halen bij hem te komen, maar vergeefs. Stommerd die ik achteraf was. Hij had een knap pe dochter, die graag naar mannen keek! De Jap haalde de touwtjes steeds strakker aan en ten slotte kon Jansen ons niet veel meer bieden. Ik sloot me aan bij Kit Scheyvinck, ex-kok van de sociëteit Concordia te Malang, zijn neef Harry en nog enkele andere jongens. Wij gingen wonen op perceel 36 en openden een warong. Dat heeft maar enkele maanden geduurd; toen begonnen de transporten naar een ander kamp, Banjoe Bi- roe, bij Ambarawa. Een verhaal daarover zou luiden, zoals er dertien in een dozijn bestaan. H. SMIT Bij het lezen van „De Dromen" uit het nummer van 29 feb. '60 herinnerde ik mij het hieronder volgende, een ware geschiedenis. Wij zaten nog maar een dikke twee maanden achter de kawat en het kamp (4e en 9e Bat., Tjimahi) gonsde van geruchten, allemaal eerste klas geruchten, welke de goedgelovigen deden wa tertanden. In die tijd werd Djojobojo nog niet vervloekt en velen waren er van overtuigd, dat na de be roemde djagongan (door experts uitgelegd als een periode van ongeveer 100 dagen) de poorten weer zouden worden geopend. Het was in die dagen, dat het getal 23 -zonder enig verband, doch zeer duidelijk voor me in een droom verscheen. Het was alsof het mij dringend werd voorgehouden. De volgende mor gen zag ik het nog helder voor me. Aangezien wij geen droomuitleggers in het kamp hadden, concludeerde ik voor mezelf, dat 23 mei de bevrijdingsdag moest zijn. De 23ste mei ver liep echter net als alle andere dagen: „Kurah, Bageiro, Kanero!" Ik overwoog de mogelijkheid, dat het even goed 23 juni kon betekenen en ook 23 juli, augustus, enz. Maar ik hield het op 23 juni, want juni be tekende in die dagen immers „Jappen Uit Ned. In- diëBovendien klopte die datum beter met de 100 dagen van Pak Bojo. Vooruit dan maar, een maand uitstel voor die verrekte tjebols. Maar ook 23 juni bracht nog geen geallieerde troepen aan de Barosweg en de Japse patrouilles liepen nog heel „normaal" in het kamp te don derjagen. Zo werd aan de ongewenste gasten telkens een maand uitstel verleend, totdat het getal begon te vervagen en ik het tenslotte vergat. Eerst jaren na de bevrijding toen ik het ver leden nog eens de revue liet passeren reali seerde ik mij, dat ik 23 jaar oud was toen de oor log werd beëindigd. Er zijn mensen, die beweren, dat sommige dromen een betekenis hebben, een waarschuwing, een bood schap of iets dergelijks. Het beoordelen van de juistheid van die bewe ring laat ik aan de geleerden over, maar als die droom inderdaad als boodschap was bedoeld, dan ben ik toch heel blij, dat ik die destijds niet heb begrepen ik was nog geen twintig!

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 6