Hoe Bernard Ledeboer zijn personeel aannam NEDERLANDS, NEDERLANDER EXOTISCHE BLOEMPJES IN DE TUIN DER NEDERLANDSE TAAL 13 Ik vroeg hem of hij de naam Ledeboer kende. Hij is planter geweest in Java's Oosthoek, dat wist ik en het leek me niet onwaarschijnlijk, dat hij met de Ledeboers in aanraking was gekomen, dus ik stak mijn voelhorens eens uit. De geschie denis van de cultures in Oost Java hebben nog te weinig belangstelling gehad. Daar zou Tong- Tong toch wel eens wat meer over kunnen geven. Dus „Nou, of ik ze gekend heb. Bernard en Aat bei den. Ik ben administrateur geweest van hun land Wadoeng West. Hoe ik met hen in aanraking kwam is een verhaal op zichzelf. Het kwam door een kleine perkara, die ik op een onderneming in het Zuid Smeroe-gebied had gehad en waar toe vallig een goede kennis van de Ledeboers getuige van was. Kennelijk had ik die perkara op de goe de manier opgelost, gezien de verstrekkende ge volgen, die dat voor mij bleek te hebben. Ik werd op een goede dag door mijn hoofdad ministrateur geroepen, die me vertelde, dat hij een brief van Bernard Ledeboer had, waarin deze naar mij informeerde in verband met „plannen, die hij met mij had"! Mijn hoofdadministrateur wist niet welke plannen, maar vond het fair mij op de hoogte te brengen. Ik zelf was uiteraard nieuwsgierig wat de heer Ledeboer van mij wilde hebben en met toestem ming van mijn hoofdadministrateur schreef ik per soonlijk aan Bernard Ledeboer en vroeg hem wat hij voor plannen met mij had. Het antwoord kwam al heel gauw en luidde: „Ik ben van plan om u de administratie van de on derneming Wadoeng West aan te bieden, maar wilde eerst eens kennis met u maken en aange zien het me ook voor u wel wenselijk lijkt, dat u eerst eens komt zien hoe Wadoeng West is, hoop ik, dat u zo spoedig mogelijk bij me komt." Toen ik me een paar dagen later vrij kon maken besloot ik maar meteen van de invitatie gebruik te maken en naar Wadoeng West te gaan. Ledeboer maakte met mij een tournée over zijn land. De kleine onderneming Lidah behorende bij Wadoeng West, gelegen in de buurtschap Gen- teng en Wadoeng West zelf werden door mij ter dege bekeken en daarna kwam de ernst. Mij leek een en ander wel, er was hier pionierswerk te verrichten en dat trok me altijd aan, dus ik had er eigenlijk wel zin in, maar ja, er moest ook ern- De golf van gerepatrieerden heeft ook enigermate de taalschat der autochtone Nederlanders over spoeld en daarbij wat slib neergelegd. Woorden als „nassi„baamie" en „loempiaa" zijn zelfs op het platte land gemeengoed gewor den. „Sambal oelèk" heeft vooralsnog een iets mindere frequentie. Als een Nederlandse collega je „Javaan" noemt, omdat je op Java geboren bent, bewijst hij hier mede al fijnere nuances aan te voelen dan de con cierge, voor wie je de ongedifferentieerde „Indo nesiër" bent, terwijl de werkster tout court „Am- bonnees" zegt. Laten we voorop stellen dat deze brave lieden er niets kwetsend mee bedoelen en slechts getuigen van de overbekende grenzeloze onwetendheid t.a.v. de Gordel van Smarage, eens Neerlands kostbaarst kleinood. Als „Ambonees" (in de hoop, via „Indonesiër" en „Javaan" te evolueren tot „Nederlander") sta ik hier nu al bijna 9 jaar voor de klas, om de Neder landse jeugd wat Nederlands te leren. Voor zover het de spelling betreft, is ons devies: „Ons is niets te dol!" Kort geleden de meervoudsvormen behan deld. U weet wel: piano's (mèt komma) maar fa milies (zónder komma): knieën (met eë) maar oliën (met enz. Voor deze knapen een volslagen onbegrepen willekeur, een absoluut duistere zaak. Schrijft dan ook een onversaagde fantast: spie spies, spiezen bougie bougies, bougiezen en, voortbordurend op analogie en aperceptie, abonnee abonnees, a(m)bonnezen!!l DfARIBIROE stig over de voorwaarden van gedachten gewisseld worden en e.e.a. moest precies worden vastgelegd in mijn aanstellingsbrief. Over de voorwaarden konden we het helaas niet eens worden. Ik vond het jammer en Ledeboer zei ruiterlijk, dat hij het ook jammer zou vinden, wanneer het op die voorwaarden zou afspringen. Er was een ogenblik van stilte en nog eens nadenken, het was zo langzamerhand al avond geworden en opeens zei Ledeboer „Heeft u een goede vriend, die hier niet al te ver vandaan woont?" Die had ik. Iemand, die mijn chef geweest was, dus juist een man, die Ledeboer hebben wilde. „We gaan daar meteen naar toe, leggen hem de zaak voor en dan moet hij arbiter zijn. We spreken af, dat we ons allebei bij zijn uitspraak zullen neer leggen. Goed?" Dat leek mij niet gek en al gauw waren we onderweg. Die administrateur lag al in bed. Het electrische licht was afgezet en dus was het een donkere geschiedenis. Maar dat nam niet weg, dat de arbiter dadelijk zijn bed uitstapte, een lampoe temploh aanstak, de borrelfles en de pait- glaasjes op tafel zette en als in het goede oude Indië gebruikelijk was zonder ontstemd te zijn over het nachtelijk bezoek, als charmant gastheer vroeg: „Een borrel?" „We komen eigenlijk niet voor een borrel, maar u moest arbiter zijn in ons geschil." Jaap, zo heet hij, vond het prachtig. Gelijk een wijze Salomo zette hij zich met ge paste waardigheid in zijn krossi gojang en luis terde naar wat wij te vertellen hadden. Ik kreeg hier en daar een tik en ook Ledeboer werd op een andere plaats geschoven figuurlijk dan altijd. En toen Salomo, alias Jaap, zijn oordeel had uit gesproken en samengevat, werd er een stevige bor rel gedronken op mijn benoeming tot administra teur van Wadoeng West! Laat in de nacht reden Ledeboer en ik huis waarts. De zaak was beklonken. Zo nam een man als Ledeboer personeel aan!" MIES ROELOFSMA Reeds eerder heb ik willen reageren op de inhoud van bepaalde ingezonden stukken in Tong-Tong, maar helaas is het niet mogelijk geweest, geen tijd in verband met bepaalde studieopdrachten. Nu de vacantie voor de deur staat wil ik het hebben over het ingezonden stukje „Het overdenken meer dan waard". Zoals je weet krijg ik regelmatig 5 Tong-Tongs die voor propagandadoeleinden gebruikt worden. Wat ik bij het weggeven van de bladen vertel is absoluut tegengesteld met bepaalde opvattingen in bovenvermeld ingezonden stuk. Om te beginnen heb ik me nooit gestoord aan hoge cijfers voor het Nederlands. Iedere Indo sprak in Indië thuis anders dan bij zijn vriendjes op straat, het was natuurlijk ook Nederlands, alleen wat je noemt „maar raak". Het zijn de kolonialen blank en bruin ge weest die deze „maar-rake-taal" hebben verergerd en misbruikt om de Indo's belachelijk te maken en om in de soos bij gebrek aan wat anders, lollig te zijn. Ik wil er wel op wijzen dat ik in mijn hele leven nooit meer dan een 6 voor Nederlands heb gehad, spreken incluis. Zelfs op mijn laatste examen hier in Nederland heb ik weer een 6 voor Nederlands en voor Engels een 4, maar mijn wis- en natuur kunde 8 en 9. Stel eens voor als het andersom was Talie, ik zou finaal gestraald zijn.. Ik schaam me dus niet dat ik geen Hollandse tong heb. Ik zeg dan ook steeds: „liever bruine tong met blanke hersens, dan blanke tong met bruine hersens". Het Nederlander willen zijn ligt niet aan een 8 voor spreken, bovendien millioenen Neder landers kunnen niet eens een 6 voor Nederlands opbrengen op bepaalde staatsexamens R. Bij alle juistheid van dit betoog is nochtans de belangrijkste factor vergeten, nl. deze dat in Indië het „goed Nederlands spreken en schrijven" be- In Zuid-Sumatra ziet men heel dikwijls de volwas sen Beroh, Klapper- of Lampongaap (Macacus nemestrinus) door de bevolking afgericht voor het plukken van klappers. Aan een lang touw, waar mede „seintjes" worden doorgegeven door een of meer korte rukjes, klimt hij naar boven en zoekt met nooit missend instinct de rijpe klappers uit. Hangende aan zijn voorpoten weet hij met zijn achterpoten een snelle draaiende beweging aan de klapper te geven, die dan uiteindelijk naar beneden tuimelt. Na een bepaald aantal te hebben geplukt mag hij er een hebben voor zich zelf als beloning. En hij weet precies wanneer hij dat aantal bereikt heeft! Want dan vertikt hij het om nog één voor zijn baas te plukken. Als deze het sein dan geeft dat de volgen de voor hem is, grijnst hij en zoekt zich dan een jongere klapper uit, die zijn baas helpt om open te maken voor het vruchtvlees. Met zijn wangzakken volgepropt en desnoods in een zijner poten nog een extra stuk, klimt hij weer naar boven met zijn eigenwijs varkensstaartje, en begint weer van voren af aan. J. C. H. schouwd werd en vaak als beslissend criterium toegepast voor het goed Nederlander zijn. Een vol komen absurditeit. Er waren b.v. veel Javanen en Chinezen, die zuiverder Nederlands spraken dan menig Totok zelfs! Onderwijzers hier in Nederland zullen wel weten dat het aantal onvoldoendes voor Nederlands vaak schrikbarend groot is. Toch haalt niemand het zich in zijn hoofd al deze mensen met een 4 en minder voor Nederlands minder Nederlander te achten. Dat het t.a.v. ons gebeurd is, is dus al nonsens. Erger is dat veel Indo-Europeanen het nu nog steeds geloven en zich 1. uitsloven „keurig" Nederlands te spreken uit vrees niet voor vol te worden aangezien, 2. alles wat ook maar een beetje zweemt naar accent scherp te veroordelen. Daar door ontstaat een onnatuurlijkheid, die deze men sen extra-scherp stempelt tot vreemdelingen. Net zoals wij in Indië vroeger menige Javaan of Chi nees juist door zijn perfecte uitspraak als zodanig herkenden T. R.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 13