10 GEESTES- VERSCHIJNING Mirjam Djagoer KINDERPRAAT KETAK-KETOK.. Weltevreden (het latere Batavis-C), omstreeks 1909. Ik zou op het einde van de maand van kost huis veranderen (ik was nog jongmens) en als „paying guest" gaan inwonen bij een familie, die ook op dezelfde dag zou gaan verhuizen naar een woning in Gang Tengah, achter Noordwijk. De eerste de beste avond, toen de familie en ik in het nieuwe huis waren, gingen allen, behalve ik, moe van het sjouwen de hele dag, vroeg naar bed. Ik had nog een portefeuille met kantoorstuk ken te behandelen. Ik zat aan mijn schrijftafel, die vlak tegen de deur stond die toegang gaf tot de achtergalerij, waar na het naar bed gaan van de familie, het pikdonker was. Het was een bijzon der warme avond en ik liet de deur op een kier open staan. Terwijl ik te midden van de nachtelijke stilte (het gedruis van het straatverkeer op Noordwijk was nauwelijks hoorbaar), bezig was aan een dossier met stukken betreffende de nalatenschap van een overleden vreemde oosterling een Moor (ik was werkzaam bij de Wees- en Boedelkamer), voel de ik dat de deur zachtkens openging en er iemand binnenkwam, die achter mij ging staan en over mijn schouder keek naar de papieren, waaraan ik bezig was. Ik was allesbehalve een held en onder andere omstandigheden zouden mijn haren te berge gerezen zijn en ik zou hebben gegild, doch ik voelde mij gevangen onder de macht en in vloed van die nachtelijke gast, naar wie ik niet eens durfde te kijken en die mij als het ware dwong rustig en zonder angst verder te werken. Ik wist bij intuïtie, dat ik niet te doen had met een mens. Toen ik klaar was met het dossier en aan een volgende wilde beginnen (een andere nalatenschap), verdween hij op dezelfde geruisloze wijze als hij gekomen was. Haastig schopte ik de deur dicht en deed haar op slot. Toen pas overviel mij een kille huivering. De volgende ochtend vroeg ging ik naar mijn kan toor en was 't geval spoedig vergeten. Doch 's mid dags toen ik alweer thuis was en met de familie in de voorgalerij aan de theetafel zat, kwamen de naaste buren, man en vrouw, op visite, zogenaamd om kennis te maken, maar naar spoedig bleek om een andere reden. De buurvrouw zei tot mijn kostvrouw: „Mevrouw, heeft LI die pisangstammen achter de keuken al la^en weggooien in de kali?" Mijn kostvrouw keek verwonderd, begreep het niet. „Wel", zei de buur vrouw, „er heeft in dit huis tijdelijk een zieke Moor of Arabier gewoond. Hij is hier overleden en volgens de Mohammedaanse ritus heeft men het Ik zag in Uw laatste Tong-Tong de Mirjam Dja goer vermeld. Toen ik in 1904 op het stadhuis trouwde, lag Si Djagoer daar rustig in het gras zonder pajoengs. 't Was nog geen handelsobject toentertijd van een paar handige Arabieren. Alleen een klein houtskooltestje met areng wees op of- ferrandes bij de vuist. Er was toen nog geen spoor dijk, die 't afsloot. Voor mij had het toen alleen de historische waarde, omdat ik, nog oud Latinist zijnde de spreuk las: „Ex me ipsa renata sum." (ik ben uit mezelf herboren) in het kort: opnieuw gegoten uit oude dito's. Dat de blanda's zouden worden verjaagd als de andere (die in Bantam lag) bij Si Djagoer of omgekeerd zou komen, is niet vervuld. Ik hoorde dat het kanon is opgeborgen in 't museum op 't Koningsplein. Hier nog een stukje folklore: De poort bij het Jaagpad (Djapak was angker 't Transport (sado's bijv.) ging er nooit onderdoor, altijd buitenom. Overgeerfde hormat voorde V. O. C.? C. QU1ST lijk op stukken pisangstam gelegd om het te was sen. Die stammen moeten achter Uw bijgebouwen zijn gedeponeerd." Geïnteresseerd want ik herinnerde mij aan stonds de nachtelijke gast in mijn kamer vroeg ik of men de naam van de overledene wist. Ja, de man van de buurvrouw wist het en noemde die. Het was de naam van de Moor, wiens nalaten schap-stukken ik die nacht behandelde. Ik vertelde toen aan het gezelschap wat mij was overkomen. Nog voor de avond viel hadden de bedienden die stukken lugubere pisangstammen met de nodige „bismillah's" (in Gods naam) in de Kali op Noordwijk gegooid en nog diezelfde avond organiseerden zij een slametan (godsdiensti ge maaltijd met wierookverbranding)wat mijn kostvrouw vijf pop kostte. En vanaf die dag werd iedere „malam djoemaat" (de nacht van donder dag op vrijdag) tussen licht en donker, wierook gebrand. De baboe liep er mee van hoek tot hoek. De familie gedoogde dit terwille van het personeel, maar misschien ook wel terwille van zichzelf. Het was de enige geestverschijning, die ik in mijn gehele leven ooit heb meegemaakt. Doch al zou deze geschiedenis pleiten voor de waarheid van het Spiritisme, toch moet ik iedereen waar schuwen zich daarmede niet in te laten. Men moet geen demonen in huis halen tot onheil van het gezin. Want het zijn demonen die zich voor doen als de persoon van de overledene en dat met anti-God-bedoelingen. Men zou dus zondigen tegen god. VICTOR Oom Piet was in zijn familie de geliefde kinder oom. Als hij aan het eind van de maand een paar dagen van zijn thee-onderneming naar de stad kwam afzakken puilden zijn tassen altijd uit van de oleh-oleh voor oud en jong. Als Oom Piet er was. was het feest. Op een dag werd er in de grote tuin een ouwerwetse eetpartij gegeven. Naast het bord van oom Piet lagen wel 20 groene en rode tjabé rawits, die een voor een in Piets mond verdwenen, zonder enig teken van ongerief. Integendeel hij was smakelijk aan het smikkelen. Zijn neefjes van acht en tien jaar, Jantje en Leo, stonden er ver baasd naar te kijken. Leo fluisterde: „Zeker toen hij nog klein was, sprak hij dikwijls vuile woorden. Nu hij kapallen." „Misschien wel heb je gelijk", antwoordde Jantje. „Wacht ik zal hem vragen. Oom Piet, is die rawit niet erg pedis? Waarom U niet half dood?" „Wel jongen, daar ben ik zo langzamerhand ge wend aan geraakt, en nu vind ik het lekker." Leo kijkt zijn broertje lachend aan als wilde hij zeggen: „Wat een slim antwoord hè?" Hardop voor iedereen hoorbaar sprak Leo: „Ja oom ik weet wel, toen U nog klein was, was U een erg vies ventje. Daarom bent U aan die lom bok rawit gewend. Oom Piet U was zeker een echte smeerpoets!" Iedereen begon onbedaarlijk te lachen, en ineens ging oom Piet een licht op en schoot ook hij in de lach. Wat was het geval. In dat gezin had de grootmoe der de gewoonte om de kinderen voor elk brutaal en vuil woord een likje rawit oelek om de mond te smeren! Dit bleek een probaat middel, want het overleefde zelfs glansrijk de herinnering van een fiks pak slaag! Zo n plant met opvoedkundig vermogen groeit al leen overvloedig aan de evenaar. Jammer! JOSEPH O. We waren op ochtendbezoek, weerspannige klein tjes om ons heen in de achtergalerij. Jeugdige ma- ma'tjes en haar baboes konden vaak de dreumesen met „karakter" niet tot volgzaamheid krijgen. Dan werd Papa maar als boeman gebruikt: „Ati, ati, pappa dateng." Door te veel gebruik had de be dreiging geen uitwerking meer. Toen verzon een ba boe om met Papa's schoenen naar de voorgalerij te gaan, zonder dat de kleintjes het konden zien, en bootste luid de mannenstap na. Een tweede baboe tegen de kinderen: „Tjobah, dënger, ketak ketok ketak ketok, itoe pappa." O f het hielp! E. VAN LOON Luitenant-Kolonel Swart als C. en M. Gouverneur van Atjch op reis langs de Luitenant-Kolonel Swart als C. en M. Gouverneur van Atjeh op reis langs Gajoweg. Naast de vrachtauto staat de bouwer van de Gajoweg Kapitein de Gajoweg. voor de pasanggrahan van Bireuèn, 1910. Heinzenknecht. 1909. Let U bij de personenauto eens op de treeplank, waar een bloempot met een Miss Joachim staat vastgebonden. De dames waren toch immers altijd aan het sjouwen met planten, plantjes en stekken! We vragen ons alleen af, of de heer Swart hiertegen heeft geprotesteerd en of mevrouw Swart, met tact en over reding haar zin' heeft doorgezet, zoals zoveel dames dit kunnen. Van de dochter van dit echtpaar, die Tong Tong met-de-daad is toegedaan, kregen wij een prachtige collectie foto's en veel onvervangbare boeken, kaarten en atlassen cadeau, waarvoor we buitengewoon dankbaar zijn.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 10