TONNY VAN RHEE
10
..MAAR NIET VOOR
Afstammeling van hofmechanicus Bamberg
IETS OVER
KRONTJONGUEDEREN
„Vrouwen houden niet van goochelaars omdat ze
het niet leuk vinden om door een man voor de
gek gehouden te worden," zegt Rama Polderman.
En ik geloof ook wel dat hij gelijk heeft, want hi)
is tenslotte zelf goochelaar!
Ik voelde me daarom niet helemaal op mijn ge
mak toen ik op een avond naar Tonny van Rhee
stapte. Velen onder u zullen waarschijnlijk wel ge
lezen hebben dat hij een eerste prijs heeft ge
wonnen op het onlangs te Nijmegen gehouden goo-
chelcongres in de afdeling cartomagie. Het is die
avond tijdens dat gesprek met hem natuurlijk alle
maal wel meegevallen, maar toch bleef ik wel het
gevoel houden dat ik hem niet helemaal door had.
Tonny is 29. maar ziet er jaren jonger uit door
zijn vrij tengere gestalte.
„Gaat u zitten", zegt hij en pakt een rood shawltje
van tafel, dat hij met de andere hand overpakt en
dat dan plots groen is. „Nu moet ik gaan oppas
sen", denk ik en kijk nauwlettend naar wat er alle
maal op tafel ligt. Die is bezaaid met pakken
kaarten, touwtjes, gekleurde doekjes en andere
goochelattributen. „Een sigaret", biedt hij aan,
maar gelukkig rook ik niet, anders was daar mis
schien ook weer iets geheimzinnigs mee gebeurd
„Wat wilt u van mij weten? vraagt hij terwijl
hij verstrooid manipuleert met een stel speelkaar
ten. Ik zwijg nog steeds perplex. „Kijk," gaat hij
uit zichzelf verder „dit pak kaarten bestaat uit
alleen maar ruiten Azen en hij draait de ene kaart
na de andere om. Inderdaad steeds is het een rui
ten Aas. „Maar ja, dat accepteert een jury natuur
lijk niet en tegen de tijd dat ze gaan controleren
moet je zorgen, dat het weer een gewoon stel kaar
ten is", zegt hij, terwijl hij nu gewone kaarten voor
mijn neus uitspreidt.
„Hoe en wanneer bent u tot goochelen gekomen?
weet ik eindelijk een vraag te bedenken.
„Toen ik 7 was kreeg mijn broertje een goochei-
doos op zijn verjaardag, maar ik speelde er mee.
Ik had toen ook al grote belangstelling voor goo
chelaars. Ik doorzag meteen al hun trucs en pro
beerde ze dan thuis na te doen. Dat lukte natuur
lijk lang niet altijd, want om vingervlug te worden
is jarenlange oefening nodig. Daarbij kon het me
niets schelen hóe ik een goocheltoer deed. Hoofd
zaak voor mij was, dat ik m dóór had. ,,U
doorzag meteen hun trucs zeg ik verbaasd, „maar
hoe kan dat? Ik kan me voorstellen, dat de ene
goochelaar van de andere weet hoe hij een truc
doet, maar u wist toen u klein was toch nog niet
genoeg van goochelaars af?
Inderdaad. Maar het doorzien van trucs is ook
niet aan alle goochelaars gegeven. Dat is een
aangeboren eigenschap.
„Een gekke vraag, hoe komt u aan die eigenschap,
ik bedoel, zijn er nog meer mensen in uw familie
die goochelen?"
„Ik stam in rechte lijn af van de Bambergs, de
beroemde hofgoochelaars", is dan het verrassende
antwoord. Hij laat me de stamboom zien. hof me-
chanicus (zo heette een goochelaar in die tijd.)
Bamberg heeft twee zoons: papa Bamberg, waar
de al even beroemde Okito van afstamt, die nu
in Amerika zit en Samuel Bamberg, die in 1852
naar Indië trekt. Zijn dochter Rebecca huwt met
een van Slooten en een dochter uit dit huwelijk is de
mama van Tonny van Rhee. Het verklaart de aan
wezigheid van de eigenschap, maar maakt hem
daarom niet minder geheimzinnig.
„Waarom juist cartomagie?" vraag ik, terwijl ik
naar de andere attributen op tafel kijk, „want zo
te zien doet u toch ook andere goocheltoeren.
Hij lacht slim en ziet er dan plotseling uit als een
kleine jongen, die kattekwaad wil uithalen. „Een
soort gemakzucht misschien. Vooral als je op reis
moet is het wel gemakkelijk als je alleen maar een
paar pakken kaarten hoeft mee te nemen. Met
dit ene pak kaarten doe ik 179 verschillende trucs
en daar zijn er een paar bij die óók voor beroeps
goochelaars abacadabra zijn! Ja, ik kan er natuur
lijk wel meer, maar 179 werkelijk goed.
„Zijn daar ook zelfbedachte bij?"
„O, ja. een heleboel. Soms ook zijn het hele oude
bestaande trucs, die ik zelf verbeter."
„Hoe lang bestaat de goochelkunst eigenlijk al.'
vraag ik.
„De Egyptenaren deden het al. Wacht, ik heb hier
een trucje van de Egyptenaren en hij opent
een kast, die stampvol blijkt te zitten met alle
mogelijke kleurige zo op het eerste gezicht onsa
menhangende voorwerpen. Hij pakt een rode beker
en twee kleine rode sponsrubber balletjes. En dan
gebeuren er op een halve meter afstand dingen,
waarvan ik wéét dat ze niet kunnen gebeuren, maar
een verklaring ervoor vinden kan ik niet. Tonny
doet maar of hij mijn ontdaan gezicht niet ziet en
pakt zijn geliefkoosd pak kaarten weer op. En dan
verdwijnen, verschijnen en verkleuren de kaarten in
een afschrikwekkend tempo vlak voor mijn ver
baasde ogen. In een kleine adempauze vraag ik
snel: „waar bent u geboren? „In Pekalongan,
maar ik heb hoofdzakelijk in Bandoeng gewoond.
Mijn vader was leraar aan de M.T.S.'
Tonny zit al vrij lang in Holland, al vanaf 1947.
Na de overbruggings-H.B.S. in Den Haag werd
hij radio-technicus. Hij is dus nog steeds amateur
goochelaar. „Misschien wordt ik op den duur wel
professional, dat zou me wel leuk lijken. Alhoe
wel, ik heb het nu ook al druk genoeg. Ik heb dit
jaar al 80, hoofzakelijk charitatieve, voorstel
lingen achter de rug.
„Ja, maar nu begrijp ik nog steeds iets niet Wan
neer bent u nu werkelijk serieus met goochelen be
gonnen, want in het begin was u immers al te
vreden als u alleen maar wist hoe een goocheltruc
in elkaar zat, maar ambities had u toen nog niet.
„Inderdaad. Ik heb zelf ook nooit gedacht dat
het me nog wel eens ernst zou worden. Maar dat
kwam doordat ik in 1955 eens brutaalweg een
goochelcongres in Amsterdam binnenliep. Nu bleek
achteraf dat de goochelaars die daar optraden
lang niet de besten waren en toen ik dat zag, dacht
ik onmiddellijk: Is dat alles wat ze hier H«?en
presteren, maar dat kan ik absoluut beter. Kijk,
als ik 1955 niet naar Amsterdam was gegaan,
maar naar Nijmegen, dan was er nooit wat van ge
komen, want wat er in Nijmegen wordt vertoond
is werkelijk topklasse. Dat blijkt al uit het aantal
deelnemers. In Nijmegen maar 30 en in Amster
dam waren het er ver over de 100.
Sinds 1956 is hij lid van de Haagse Amateur Goo
chelaars club „J. C. Burgersdijk". Vorig jaar deed
Tonny voor het eerst mee met het congres in
Nijmegen en won toen een tweede prijs in de af
deling „cartomagie". Tonny had vorig jaar nl. zo n
fantastische goede goocheltoer dat de jury dacht
dat het getrucceerde kaarten waren en Tonny had
verzuimd zijn kaarten van te voren door de jury
te laten controleren. Dat liet hij zich geen tweede
maal overkomen en dit jaar behaalde hij dan ook
de eerste prijs. Op zo'n congres schrijven ook be
roeps-goochelaars in en om voor een prijs in aan
merking te komen, moet een bepaald aantal P"n~
ten worden behaald. „Nou, maar dan vind ik het
werkelijk fantastisch dat u de eerste prijs heeft ge
kregen," zeg ik, maar Tonny is nog lang niet te
vreden. „Er zijn een heleboel dingen die ik nog
niet kan en volgend jaar wil ik weer meedoen, dan
zijn de wereldkampioenschappen in Nijmegen.
„U oefent zeker erg veel?"
Neen, niet eens zóEigenlijk is iedere voor
stelling oefening voor mij." We kunnen Tonny
dus niet beter helpen dan door hem zoveel moge
lijk te laten optreden. Zijn adres is: Stadhouders
plantsoen 58, Den Haag, Tel. 63.40.80. Behalve
kaarten trucs heeft Tonny ook andere programma s
zoals o.m. een volledig kinderprogramma!
De avond is Omgevlogen en bij het afscheid zegt
hij: „Ik hoop niet, dat u al te veel in de war bent
geraakt. Enfin als uw stukje niet lukt komt u
maar hier, dan ga ik er even met mijn toverstaf
overheen."
„Hè, ja, laten we dat afspreken!" en ziehier
dus het verhaal, dat óf komt uit de toverstaf van
Tonny óf werkelijk werd geschreven door
ELLEN
Een ieder die in het schone Insulinde is geweest,
kan weten, dat het populaire lied daar het „kront
jong" lied was. Die liederen hebben een zoetvloei
ende, weemoedige en verleidelijke klank.
Als de zon is ondergegaan en de maan zacht en
lieflijk schijnt en haar stralen uitzendt over dat
tropische land, is dat licht weer anders dan hier:
het is of de nacht zelf glanst, de pas verdwenen
zon nog wat van haar licht heeft achtergelaten,
wat resulteert in een toverachtige verlichting, die
aan alle voorwerpen een fantastisch voorkomen
geeft, en men zich in een andere wereld waant.
Op zulke ogenblikken, als hierboven geschetst,
komen de krontjongliederen tot hun volle recht.
Hoe heerlijk klinken dan de tonen van de gui
taar, hoe verleidelijk, in langgerekte woorden ge
uit, klinkt de zang van een meisje of jongen.
Af en toe hebben we hier wel een Indisch fuifje
en dan komt vanzelfsprekend de guitaar (en) viool
en krontjong eraan te pas, maar, hoewel er djem-
pol gezongen wordt, in de sfeer van een Hollandse
huiskamer of op het toneel, komt het minder tot
zijn recht. Men „mist iets.
Hoe heel anders klinkt het eigenlijk in die huis
kamer dan in de dagen van weleer, of liever, de
maneschijnavonden uit onze jeugd.
Mijn stemming is in mineur en ik ga in gedachten
terug naar dit land van mijn jeugd, waar de wui
vende klapperbomen zijn, de koraaleilandjes, de
kemoeningpagger, het bamboebruggetje in de des-
sa! Gegroet blauwe bergen, zo vol majesteit, zo
vertrouwenwekkend, zo vol standvastige zelfver
zekerdheid; saluut Tong Tong, simpel uitgehold
stuk hout, en het wrakke gardoehuisje, dat SY^'
bool was van waakzaamheid, hulpvaardigheid,
strijdvaardigheid van volken, rassen, geloven en
beschavingen. R,jKERS