GESTRAND
Dongèngan
van
SI KLAAS
9
FOTO-TENTOONSTELLING
„UIT TEMPO DOELOE"
TEKORT GEDAAN
Dit drama speelde zich af in de haven van Ma
kasser.
Mijn man had, voor een krats uiteraard, want
we waren nog jong en arm, een ouwe sloep ge
kocht, waar hij ingelukkig mee was.
Hoeveel zondagen hij nodig heeft gehad om het
bootje waterdicht te maken, te verven en op te
tuigen, weet ik niet, maar het waren er heel wat,
want zoals gezegd, we waren bepaald niet rijk en
konden niet veel geld besteden aan het opkalefa
teren van een boot.
Eindelijk was het dan zo ver, dat we een zeil
tochtje konden wagen.
Onder aan de kiel was een zwaard bevestigd, dat
je ergens met een touw kon optrekken, als je
wilde landen, of laten zakken, als je in dieper wa
ter zat om de schuit meer stabiliteit te geven.
Die zondag, dat we gingen, was het hemels weer
met net de goede wind.
Nu moet ik beginnen te bekennen, dat ik beslist
geen goed zeilster ben. Op kritieke momenten ver
geet ik steevast wat bak- en stuurboord is en als
de boot schuin op het water ligt, moet ik een on
bedwingbare lust tot gillen zien te beheersen, wat
een vermoeiend karwij is.
Ik wilde natuurlijk niet laten merken, dat het
tochtje voor mij geen honderd procent genoegen
zou wezen, en met angstige voorgevoelens stapte
ik in. We werden van het strand afgeduwd, we
kregen de wind in de zeilen en al gauw was het
water zo diep, dat we het zwaard konden laten
zakken.
Ik moest mezelf toegeven, dat het eigenlijk toch
heerlijk was, dit zeilen. Er was een lekker windje,
de zon stoof je gaar tot in je gebeente en ons
„zeekasteel" ging lekker vlug over het water. Sjrr,
sjrr, hoorde je langs beide boorden.
„Waar gaan we naar toe?" informeerde ik.
„Niet te ver maar eerst", vond m n wederhelft,
die nog niet veel gezeild had en het nog moest
leren. Ik leunde lekker lui achterover, sloot m'n
ogen, genoot van zon, zee en wind en was op dat
moment volmaakt gelukkig. Maar een lang ver
blijf in het paradijs is een mens nu eenmaal niet
beschoren.
„Nu maar terug ja?" hoorde ik na een poos,
maar dat „terug" ging niet zo vlot. We kregen nu
wind tegen en met keren, waar ik de meeste orders
verkeerd uitvoerde, dreven we vreemd af, en het
havenhoofd van Klein Lei-Lei kwam angstwek
kend snel op ons af! Maar voor we er tegen te
pletter voeren, doortrilde een hevige schok onze
boot en lagen we abrupt stil. „Help" riep ik be
nauwd. Hier werd geen aandacht aan geschonken,
want mijn man was zenuwachtig bezig met allerlei
touwen en touwtjes. „Ik krijg dat vervloekte
zwaard niet omhoog! We zitten vast op de karang
„Wat moeten we doen?" jammerde ik, ,,'t Is te
ver om te zwemmen en je hebt zelf gezegd, dat
hier soms haaien zijn".
De meest angstige visioenen kwamen me voor de
geest en de tranen sprongen me in de ogen toen
ik dacht aan mijn kleine jongetje, dat al zó vroeg
z'n ouders zou moeten missen.
Mistroostig blikte ik in het water, dat mijn graf
zou worden. Het was daar heel helder en héél
ondiep.
„Jé, je kunt hier staan," constateerde ik volko
men ontnuchterd. Ik voelde me hopeloos belache
lijk en klom maar gauw de boot uit, om hem vlot
te duwen, zodat het zwaard opgetrokken kon wor
den, klauterde er daarna weer in met twee zere
voeten, die ik aan de scherpe karang had open
gehaald.
Hoe we tenslotte thuis zijn gekomen weet ik niet
meer, en erg vaak ben ik daarna niet meer mee
geweest, heldin die ik ben!
We hebben nog een filmpje, gered uit de ravage
van een rampokpartij, waarop je mijn man weg
ziet varen, ver weg, de haven van Kfakasser uit,
in de bewuste sloep.
„Ach ja", gevolgd door een diepe zucht
is het commentaar wederzijds, als we dit filmpje
nog eens afdraaien.
Ofschoon van meerdere zijden zeer mooie foto s
voor bovengenoemde expositie werden ontvangen,
waarvoor wij de inzenders onze hartelijke dank
betuigen, is het aantal daarvan tot onze spijt niet
zo groot, dat wij daarmee voor het „grote pu
bliek" zouden kunnen treden.
De kwaliteit van de foto's is echter van die aard
zeer mooie vergrotingen werden o.a. afgestaan
door Dr. J. G. Ferwerda (Zutphen), Dr. Ir. H. M.
J. Hart (Leiden) Ir. W. J. van der Eb (Den Haag)
dat wij op een nader aan te kondigen datum in
november toch in ieder geval in ons zaaltje aan de
Prins Mauritslaan 36 zullen exposeren voor de
leden van onze Kunstkring, de abonnees van
„Tong-Tong", terwijl vanzelfsprekend ook andere
belangstellenden van harte welkom zullen zijn.
Het is niet uitgesloten, dat wij aan deze tentoon
stelling b.v. bij de opening daarvan, een gezellige
bijeenkomst verbinden.
Inmiddels zullen wij toezending van meerdere fo
to's alsnog zeer op prijs stellen.
ZEGT HET VOORT
ns. het Bestuur van de Indische
Kunstkring „Tong-Tong"
HEIN BUITENWEG,
Abrikozenstraat 222,
Tel. 33.99.58, Den Haag
Een „toean boedjang" (vrijgezel) te Batavia ver
dacht er zijn bediende van, meerdere malen siga
ren weg te nemen uit het sigarenkistje op zijn
schrijftafel. Daarom legde hij voordat hij naar kan
toor ging, een strookje papier in het kistje met de
woorden: Misi ada 30, (er zijn er nog 30) zonder
echter het aantal te hebben geteld.
's Middags thuiskomende was de jongen er niet
om zijn fiets in ontvangst te nemen. De knaap
was nergens te zien. Bij opening van het sigaren
kistje stond onder wat hij geschreven had: Tjoe-
ma 23 (maar 23). De jongen kwam niet meer bin
nen.
VICTOR
Een schipbreukeling is de mens, die de wereld wil
leren verstaan, een kloek zeevaarder is hij die zich
zelf leert kennen.
Albert Schweitzer
Het gebeurde in het voormalige Ned. Oost Indië
in het plaatsje Djatie nabij Probolinggo (Oost
Java)
Met vacantie zijnde logeerde ik bij een familie in
eerstgenoemde plaats; een oud stenen gebouw met
vijf kamers en grote bijgebouwen. Het hoofd van
het gezin had het beroep van horlogemaker en
had zijn werkplaats in de voorgalerij. Het gezin
bestond uit vader, moeder en drie dochters, waar
van de oudste zeven en de jongste twee jaar
oud waren. De jongste een stil en teruggetrokken
wicht.
Op zekeren avond circa zeven uur werden wij
allen geroepen om aan tafel te verschijnen voor het
avondeten. Allen verschenen op het jongste kind
na, daar zij van te voren reeds te bed lag. Het
hoofd van het gezin zei aan één der andere meis
jes om het jongste meisje te halen.
Plotseling een heel geschreeuw van het meisje,
dat haar zusje zou moeten halen. Wij allen erop
af en was het verhaal van dat kind, dat bij het
betreden van de slaapkamer zij bij haar arm werd
aangevat om te beletten de kamer binnen te ko
men; ook zag zij een schim van de deur naar het
bed zweven.
De kamer binnenkomende vonden wij het jongste
kind niet in het ledikant en werd er overal in
huis en erf gezocht, in de bijgebouwen, bij de
waterput, op straat en bij de buren. Bij de kali
(rivier), die achter het huis stroomde werd ook
gekeken, doch nergens was het kind te bekennen.
Ook de buurtgenoten zochten mee. Het zoeken
duurde wel \]/2 uur en verslagen zaten wij allen
aan de etenstafel. De vader gelaste ons weder te
kijken in de slaapkamers en wel ja, daar lag de
vermiste geheel omwikkeld in de sarong en deken
in haar bed te woelen om zich te verlossen uit
die omwikkeling. Hoe die kledingstukken (sarong
en deken) in dat ledikant gekomen waren, was
ook een raadsel, daar er nimmer met dergelijk
spul door de kinderen geslapen is geworden.
Het meisje ondervraagd en vertelde zij dat zij
door een oud mannetje werd bezocht die haar in
die kledingstukken had gewikkeld. Dat wij zoe
kers dat omwikkeld kind niet in het ledikant had
den aangetroffen, was ook het raadsel, want alle
hoekjes en gaatjes in dat locaal werd door
snuffeld en na het tweede zoeken wij die bundel
met het kind in het bed aantroffen. Waren wij al
len dan voor dat moment verblind? Nog vele
dagen erna was het gesprek over de verdwijning
van het meisje en konden wij gene verklaring er
voor vinden.
Wel zagen enkele huisgenoten op bepaalde dagen
heel duidelijk een schim zweven langs en in de
bewuste kamer.
Het veel besproken kind leeft thans nog en is zij
een oude nènèh van 52 jaren, doch steeds nog stil
en teruggetrokken.