NACHTELIJKE OVERPEINZING
Fototentoonstelling „UIT TEMPO DOELOE"
KOMT ALLEMAAL
Opening: dinsdagavond, 1 november, 8 uur
Van 1 t/m 8 november wordt door de Indische Kunstkring TONG-TONG
een door HEIN BUITENWEG georganiseerde fototentoonstelling gehouden.
Behalve artistieke foto's ook zeer curieuse uit tempo doeloe.
TONG TONG-gebouw - Prins Mauritslaan 36 - Den Haag
►^ScklIElöEïEl
COUDVfS
Waf u>e hier in Nederland toch meer missen dan we beseffen, is onze
sterrenhemel. Het is hier het grootste deel van het jaar te koud om „op het
platje te zitten". En als we buiten zijn, waait het te hard of regent het te
koud om „op je sloffen" rond te wandelen en naar boven te kijken. En ten
slotte is het hier vaak te veel bewolkt om lang genoeg van de sterren te
genieten.
Hoe heel anders was het in Indië! Waar je zo vaak de sterren zag „tegen wil
en dank" haast. Zittend op het platje, lekker lui achteroverzittend in een
toerende auto, liggend op het strand, op jacht, bij het kakap vissen, ach
we hebben allemaal duizend-en-één herinneringen aan sterrennachten. Hoe
veel voller en lichter ook was de zuidelijke sterrenhemel, waar we langzamer
hand toch heel wat sterrenbeelden van leerden kennen: Orion (dat we op
bovenstaande halfronden gehalveerd zien). Zuiderkruis, Schorpioen, Centaur
(met die grote sterren Alpha en Beta), enz, enz.
Op sommige nachten leek de hemel werkelijk „krioelvol" te zijn met tintelende
sterren. ]e hoorde ze gewoonweg krieken maar het waren de djangkrieks,
hoor!) en soms vlogen ze zo maar weg (maar het waren de vuurvliegjes,
hoor!). Als we op 1 november in Indië zouden zijn, dan zouden we naar het
noorden kijkerid de linker figuur zien met o.a. De Grote Beer, die we in
Holland recht boven ons hoofd hebben), en naar het Zuiden kijkend de
rechter figuur. Ah, van Batavia uit zag je naar het zuiden ook de profielen van
Salak, Gedeh, Tangkoeban Prahoe. Zag je ook de kalong overvliegen? Hoorde
jei ook de tjodots met ketapangs en djamboe's onder de daklijst?
Sterrennachten' overal op de wereld hetzelfde? Hoe kéééén!
Het is laat geworden vanavond. Met gebogen
hoofd loop ik tegen de wind in door de stille
straat. Het waait hier altijd, denk ik wrevelig en
altijd loop ik met mijn neus tegen de straatkeien
gedrukt. Ik weet, dat ik onredelijk ben, als een
kind dat nóóit wat mag, maar toch heb ik het ge
voel, dat ik beter weet hoe de straatstenen er uit
zien, dan de hemel boven mij.
Ik kijk omhoog. Door de brandende booglampen
zie ik niet veel. Lage, jagende wolken, dreigend
rossig gekleurd, als woedde ergens ver weg een
brand. Ik weet, dat het de weerschijn van de vele
stadslichten is. Hier en daar tussen de wolken
flarden zie ik een enkele ster. Eén maar? nee,
nog één en daar weer één. Hoe anders was het
vroeger in Indië. Hoe oud was ik, een jaar of elf,
twaalf misschien. De kebon had vergeten de balè-
balé binnen te brengen, waarop kokki 's middags
van alles te drogen had gelegd, broodkorstjes,
kroepoek, dendeng en haar boemboe-boemboe.
De balè-balè staat verloren midden op het grote
erf. Eerst zit ik wat mokkend, na een herrie met
m'n jongste zus, op de rand en slinger een been
heen en weer. Binnen in de verlichte achtergalerij
ligt Pa op de lange stoel te lezen. Mammie haakt
aan haar eeuwige spreie-kant. De huisjongen zit
op de stoep gehurkt dromerig te wachten tot hij
het avondeten op kan doen. Langzaam en be
dachtzaam gaat z'n vinger omhoog en drukt
voorzichtig een muskiet dood tegen de wit gekalk
te muur. Een kleine zwarte vlek.
Ik ga op de balè-balè liggen. De armen onder het
hoofd, een been opgetrokken, het andere rustend
op de knie van het opgetrokken been. en ik kijk
naar boven. Er is geen maan, zo zie je vele, vele
sterren. Een enkel sterrebeeld, dat ik ken, maakt
zich los uit deze veelheid. Ik ben de leeftijd te
boven, dat ik nog geloof dat de sterren de bran
dende lampjes Gods zijn, door engelen aangesto
ken. Ik heb oudere broers en die hebben me vol
gestopt met wijsheid over andere werelden op af
standen, onvoorstelbaar groot. Vanmiddag nog
werd geprobeerd me het begrip „lichtjaar" bij te
brengen. Ik tracht het me te realiseren. Ik voel
me kleiner en kleiner worden, ik zit tegen de aar
de vastgekleefd, platgestreken, fijngewreven als die
muskiet tegen de muur. Ten slotte ben ik niets
meer, daar is alleen nog maar de oneindige ruim
te. Geen mens houdt het vol voor langere tijd
„niets" te zijn. Mijn ego steekt de kop op. Ik word
gegrepen door de schoonheid van deze stille avond.
Ik voel me gelukkig, mijn ego groeit en groeit.
Extase maakt zich van mij meester. Ik ben goed
beter volmaakt! Ik zie mijzelf met een van
goedheid stralend gezicht. Een ieder heeft mij
lief. Ik vergeef de hele wereld haar zonden, mijn
jongste zus, dat ze de jongste is en daarom het
meest verwend, mijn oudste zuster, dat zij de beau
ty van de familie is, mijn ouders, dat zij mij niet
begrijpen kunnen, omdat mijn gedachten zo ver
verheven zijn boven die van hen!
Nog geen tien minuten later is mijn opgeblazen
ego verschrompeld tot z'n normale proporties. Een
paar flinke meppen op m'n nou ja van een
verbolgen ouder hebben dit te weeg gebracht. Ver
baasd vraag ik me af hoe dit kan? Ik was met zul
ke edele voornemens bezieid en nu een pak
slaag! Zo verbaasd ben ik, dat ik vergeet een keel
op te zetten.
Nu ik er op terug kijk na zoveel jaren begrijp ik
het maar al te goed. Ik zal stom vervelend en irri
tant geweest zijn. Mijn ouders die hun kroost innig
liefhadden „spaarden de roede" niet.
Ik glimlach om het kind van toen. Mijn hoge hak
ken tikken haastig door de stille straten. Ik denk
nu aan het meisje van vijftien, zestien jaar. Ze zit
op de stoep van haar kamer, de armen om de
knieën geslagen. Ze tuurt de nacht, de oneindige
ruimte in en zegt zacht voor zich uit enkele dicht
regels. Is het iets van Jaques Perk, Kloos of Guido
Gezelle? Ze is vol verwachting van het Grote Ge
luk, dat ééns komen zal.
Dan is daar de jonge vrouw. Niet alleen meer nu.
Een auto met de kap teruggeslagen staat stil aan
de kant van de weg. Een arm ligt om haar middel
en haar hoofd leunt tegen een stevige schouder.
Een hand wijst naar de nu bekende sterrehemel,
een mond zegt dwaze dingen. Daar is het geluk
van niet meer alléén te zijn. Ik zie de jonge moe
der, die gehurkt zit naast het kind om toch maar
even groot te zijn. Ze houdt een dik warm handje
in haar grote hand en laat het kromme vingertje
langs de hemel wijzen.
„Kijk nu goed langs je vingertje, naar dat sterre
tje en nu naar dat. Dat is de lang streep en van
dat naar dat sterretje de korte streep van het
kruis". Het schelle stemmetje dat juichend roept:
„Ik ziettet, ik ziettet!"
Toen hoe vlug gaan de jaren de ouder wor
dende vrouw, die, nu alleen weer, op het platje
zit 's avonds. Ze kijkt naar de hemel, die haar
zo vertrouwd is, en denkt met weemoed aan de
gelukkige jaren, te kort, te vlug voorbij
En dan tot slot die allerlaatste keer toen de boot
op weg naar Nederland stil lag in de haven van
Singapore. Ik zit alleen op het achterdek. Het is
laat. Mijn rug is gedraaid naar de onrustig flik
kerende lichten van de wal. Vóór mij is de zee,
daarboven de sterrehemel. Ik zie de sterren on
waarschijnlijk groot worden, dan weer klein, dan
verwazen ze tot witte vlekken tot ze weer rustig en
helder aan de hemel staan als de traan gevallen
is. Voor het latst zie ik bewust mijn tropenhemel.
In Belawan en verderop regent het.
Ik glimlach weer als ik nu denk aan dat kind,
het meisje, de jonge vrouw, de moeder, de oudere
vrouw; ik heb ze allen daar gealten.
Nu loop ik tegen de wind in met mijn hoofd ge
bogen naar de straatstenen, mijn huisdeur voorbij
IKS
Waarheid is een goddelijk erfdeel, dat in de diepte
van ieder mensenhart is te vinden.
Inayat Khan.