DE PANTER HET WEER IN HOLLAND KLAART HET OP? vervolg: JACHTBUKSEN natuurlijk moest het dier toen in allerlei standen worden gekiekt ALS HET WEER OPEN IS! Wij, gerepatrieerden (of repatrianten) hebben nog al eens last van het weer, hier in Holland. Je weet soms niet hoe je te kleden. Warm ondergoed? Of interlock? Wandelen? De zon schijnt zo heer lijk. Zullen we 't er op wagen? Ja, maar gisteren pakten de wolken zich bij zulk mooi weer als nu ineens samen en kwamen we van ons wande lingetje kletsnat thuis. „Op het weer moet je hier nooit vertrouwen" ver telde buurman, „vooral niet in de herfstInder daad! Hoe anders was dat in Indië. Daar woonden we te Buitenzorg, alias Bogor. Ieder Bogoriaan was een weervoorspeller. We woonden er in '47 tot '51 op het heuvelland Kidoeng Kalang in een villa aan de Van Imhoffweg, vlak tegenover de fabriek van een (Ned. Indische) rubberonderneming. Van af het balkon een prachtig uitzicht; aan de ene zijde op de Gedèh, aan de andere zijde op de Salak. Als we 's morgens een ring van witte wol ken om de toppen van de Salak gewaar werden, dan wisten we met zekerheid dat het in de namid dag of tegen de avond zou regenen; je was dan gewaarschuwd. O, lieflijke bergen van Java, zullen we u ooit weerzien? En in uw dalen de betoverende tonen van de gamelan Selindro van de aristocratie of de angkloeng van de tani horen weerklinken? Despereert niet, mijne ziel. Eens komt de tijd dat Indonesië en Nederland, gelouterd in de tijd die wonden heelt, elkaar beter zullen begrijpen en de broederhand weer zullen reiken in de volkeren gemeenschap waarin wij blijven geloven omdat daarin alleen echt leven is voor alle volkeren. W. BURER Als wij het ons goed herinneren behoort de heer Burer beslist niet meer tot de jongeren onder ons wat zijn leeftijd betreft (over de negentig?). Wij hebben een groot respect voor zijn positieve hou ding tegenover de moeilijkheden waar wij nu in verkeren. REDACTIE Dit gebeurde ongeveer een jaar voordat de Jap pen kwamen. Wij woonden nog niet zo lang op de besaran van een rubberonderneming in Oost Java en was mijn liefhebberij de tuin en allerlei soorten dieren, o.a. twee kidangs, die erg tam waren, maar toch binnen de omheining moesten blijven van wege mijn mooie tuin. Ik was gewoon 's morgens na het ontbijt het res tant brood in blokjes te snijden voor de vissen, kippen, kalkoenen en ook de kidangs. Vreemd was het dat ze niet bij het hek stonden te trappelen en ik riep enkele keren: Kriel, Kriel, zonder resul taat echter. Ik liep de omheining binnen en keek in het hok, waar de grootste der kidangs dood lag, hij was nog warm, de kleine was nergens te bekennen. De tranen sprongen me in de ogen van verdriet en woede, want ik dacht dadelijk aan een of ander roofdier, waarschijnlijk zelfs een panter, hoewel die zelden op onze kebon voorkwamen. Mijn man was in de tuinen, dus tot goed 12 uur onbereikbaar. Ik telefoneerde naar het fabrieks- kantoor om onmiddellijk onze jager (ex-militair) plus wat koelies te sturen om een drijfjacht te houden en de onverlaat op te sporen. Ze kwamen direct; de jager met zijn oude dubbelloop en de koelies met arits en kapmessen. Boven de beSaran, in de rimboe was een bron, vanwaar wij ons drink water kregen en de jager veronderstelde dat het beest wel dorst zou hebben en daar in de buurt zou zijn, dus hij met de koelies erop af en ik met onze Setter op een veilige afstand er achteraan. Op ca. 500 m. van de bron gekomen, hoorde ik opeens een schot en een gebrul en de jager schreeuwde: „naar huis, mevrouw, ik denk dat het een tjèlèng is en ik heb hem aangeschoten". Be seffende hoe gevaarlijk dat kon worden, zette ik het op een lopen, met „dappere" Prins voor mij uit, maar toen dacht ik dat het veiliger in een boom zou zijn, dus sjorde ik mijn jurk omhoog en be klom de eerste de beste dikke boom. Nauwelijks zat ik goed en wel, of ik uitte een gebrul, want ik werd van alle kanten geattakeerd door krangangs (grote rode mieren) en wist niet hoe gauw uit de boom te glijden en ik kwam behoorlijk geschaafd derzijds is het mijn ervaring, dat olifanten, rhino's en bantengs (ook wilde karbouwen) eerder door het metaalgeluid van het repeteermechanisme de jager kunnen localiseren dan door het schot zelf. Voor het Aziatische wild is de .400 (in casu de 450/400, d.i. een patroon geadapteerd van de .450 door Jeffery voor de .400. Het cal is echter 400) meer dan voldoende al zijn er ook wel die een .416 Rigby als minimum beschouwen. In India zijn nl. de cal. .450 en .303 verboden, omdat de munitie teveel lijkt op die der militaire geweren, de Martin Henry en de Lee Enfield. Daar ik door toevallige omstandigheden een .450 Nr. 2 systeem Holland Holland van de fabriek Francotte te Luik kon krijgen, werd dit geweer door mij ge bruikt speciaal bij het sporen van rhinocerossen, olifanten, bantengs en karbouwen, dat in de regel in onoverzichtelijk terrein plaats had. Ik heb er altijd uitstekende resultaten mee gehad, ook bij het te voet sporen van maneaters of gewonde tij gers. Later gebruikte ik hiervoor een dubbelloop cal. 12 met beide lopen Paradoxtrekken. Voor het niet gevaarlijke wild, zoals herten, ki dangs, zwijnen of krokodillen gebruikte ik in de regel een Winchester Automatic 401 óf de Paradox óf een 9.5 m/m Mannlicher-Schönauer. Ik heb echter ook olifanten gejaagd met de Model Kara bijn, waarbij ik steeds alleen van één man verge zeld was, bewapend met een zelfde karabijn. Tot dat bijna een ongeluk plaats had, en ik daarom overging tot de 9.5 m/m M.S. en later tot de dub- belbuks .450. Ook ik, heb de ervaring meegemaakt beneden. Ik geloof niet dat ik ooit harder gerend heb dan toen, want het gekraak in de bosjes kwam steeds dichter bij. Thuisgekomen riep ik Prins, maar kreeg geen antwoord. Op het laatst vond ik de held onder de kollong van ons bed. Gehoond heb ik hem! toen ik in 1924 begon te jagen in Zuid-Sumatra, dat het wild, speciaal de olifanten, heel anders re ageerde op het jagen, dan in 1932. Ook hier wa ren zij veel schichtiger geworden, en gingen eerder tot de aanval over, wanneer zij reuk kregen van de jager. Behalve het voordeel dat men met een dubbel- buks twee schoten vlak na elkander kan doen zonder de schiethouding te verlaten, heeft men nog een ander voordeel, men kan nl. met deze buksen zowel links als rechts schieten, wat bijv. een groot voordeel is in een prauw, omdat men dan naar links of rechts kan vuren zonder de schiethouding te veranderen en de prauw aan het schommelen te brengen. Maar zoals gezegd de prijs van zo'n dubbelbuks is zeer hoog, kosten nu tussen de 4600,a 7500,terwijl de Weatherby Magnum .460 komt op ca. 1850, Alleen de door Francotte in Luik uitgebrachte dubbelbuksen volgens het Engelse systeem kosten iets goedkoper nl. Ca. 3000,In deze tijd kost handenarbeid prohibitief veel! Zou ik heden den dag opnieuw een keuze moeten doen, dan zou ik voor Aziatisch wild kiezen een Weatherby Magnum .460 of een dubbelbuks .470 Rigby (als mijn beurs het zou toelaten) en een Weatherby Magnum .300 voor het kleinere wild. Met een dergelijke bewapening kan men zowel in Afrika als in. Azië zonder enig bezwaar op jacht gaan, op elk soort wild dat men er aantreft. In een volgend artikel komen wij terug op de glad- loopqeweren. J. C. H. Ondertussen ging de drijfjacht door met veel ge schreeuw en af en toe een knal. Ik was weer het huis uitgegaan om bij de djoerang, waar ik me vrij veilig achtte, de gebeurtenissen te beluisteren, want zien deed ik niets. Opeens hoorde ik de jager roepen: mevrouw, mijn dum-dum allemaal op, mag ik Uw geweer hebben? Ik weer naar huis gerend en terug met het geweer, dat altijd geladen in ons kantoor stond en één der koelies kwam het op halen. Nog een kwartier later hoorde ik een scher pe knal, toen was het even stil en toen brak er een gejoel op van: kenèh-kenèh. Natuurlijk was het geen tjèlèng, maar wel degelijk een panter en wat voor een! Onderwijl was de kampong uitgelopen en alles verdrong zich op het erf, wachtende op de dingen die komen zouden. Toen het dier voor mij op de grond werd gelegd, heb ik het moeten ver dedigen ook nog, want anders waren de nagels en snorharen verdwenen. De jager besmeerde zijn borst met wat van 't bloed en verklaarde toen dat hij nooit meer iets van panters te vrezen zou heb ben. Ik ben bij het beest gebleven tot het in de bij gebouwen lag. We hebben het dier natuurlijk 's middags in aller lei standen gekiekt, mèt ons, mèt de jager, mèt een meetlat en toen pas mocht het gevild worden. Het is een prachthuid geworden. Dat vond de Jap ook, die 1 Yj jaar later huiszoeking deed en toen waren we het velletje kwijt. Onze Prins heeft nooit van de huid gehouden, want hij liep er al tijd met een wijde boog omheen. De huid heb ik dus niet meer "en weinig anders van toen, maar nog wel de foto's en de herinne ringen aan een onbezorgde tijd. 5. MELLINK-NOORDHOEK HEGT Dubbelbuks kal. 470 1250.- Mannlicher Schönauer 9,5 mm 298 - Mijn zoontje zei in Indonesië altijd: „Als 't weer open is", als hij bedoelde: wanneer het morgen is. Zo bijvoorbeeld: „Paps, als het weer open is, gaan wij dan fietsen en mag ik dan weer achterop??" Als kleuter moest hij woorden zoeken om zich uit te drukken, en hoe kon hij beter een nieuwe dag aanduiden dan te zeggen „wanneer het weer open is"? Want het was toch zó in dat heerlijke tropen- land dat bij het krieken van de dag, deuren en ra men wijd open gingen. Wanneer alles weer open werd gezet, was de nieuwe dag er. In Holland leert mijn ventje zich aan te passen. Hier zegt hij saai genoeg „als het morgen is. W. DOEVE

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 7