H* V* Quispel
Een Dynamisch Indischman
5
Van buiten gezien is het Instituut voor Scheepvaart en Luchtvaart te Rotterdam een eenvoudig, strak,
rood-stenen gebouw, dat een sfeer van rust ademt. Slechts weinigen zullen beseffen welk een enorme
aktiviteit hier wordt ontplooid door een handvol mensen onder leiding van de heer H. V. Quispel
als directeur.
Bij dit Instituut kunnen bedrijven, maar ook ge
ïnteresseerde leken, antwoord krijgen op alle mo
gelijke vragen op het gebied van scheepvaart en
luchtvaart, onder andere over de beïnvloeding (b.v.
door stroming) van ultrasonore trillingen in wa
ter; de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden
van onderwater varende vrachtschepen en de toe
passing van zonnewarmte voor het aandrijven van
elektromotoren. In 1959 werden meer dan 3500
van dergelijke informaties en gegevens door het
Instituut aan de leden verstrekt.
Het Instituut is ontstaan als scheepvaartkundig
museum. Nu is deze term niet juist meer, hoewel
het nog vaak zo wordt genoemd in Rotterdam. Eén
afdeling toont allerlei „werkende" modellen, zoals
een schip, dat op een kernreaktor vaart. In deze
reaktor wordt uranium gesplitst, waardoor warm
te ontstaat. Deze warmte wordt geleid door buizen
met zoet en zwaar water. De aldus opgewekte
stoom is de krachtbron die het schip voortstuwt.
Verder ziet U een model van een atoomreaktor;
van een schip dat op heliumgas vaart; van een
droogdok; van een hypermoderne scheepsmotor en
daarnaast dat van een heel oud beestje. De heer
Deelen, oud marine-man, heeft het toezicht over
deze afdeling, waar hij met groot enthousiasme en
met nog meer deskundigheid gedetailleerde uitleg
geeft.
Op de luchtvaart-afdeling laat men U zien hoe in
de mist een vliegtuig op radar het vliegveld wordt
„binnengeloodst".
Voorts heeft het Instituut een bibliotheek met
ruim 17.000 boeken. Er is een tijdschriften-afdeling
met meer dan driehonderd binnen- en buitenland
se tijdschriften. Een jeugdbibliotheek, waarvan
scheep- en luchtvaartkundig georiënteerde jonge
ren, a raison van 1,per jaar, gretig gebruik
maken. Ook heeft het Instituut een atelier, dat
tentoonstellingen verzorgt. Onlangs nog op de Fi-
rato de maquette van de, binnenkort te bouwen,
nieuwe N.T.S. studio. Bij zon tentoonstelling
wordt door iedereen enorm hard gewerkt. „Dit is
alleen maar mogelijk" vertelde de heer Quis
pel „omdat er team-geest is. Allen voelen zich er
bij betrokken. We werken soms de hele nacht
door, maar als we eenmaal klaar zijn gaan we
ergens uitbundig eten."
Zo bouwde het Instituut eens, in opdracht van de
gemeente Almelo, een tentoonstelling. Een cafeetje
in de buurt kreeg opdracht gedurende de hele
nacht elk uur voor koffie te zorgen. Om twee uur
's nachts zei de caféhouder: „Nu heb ik er genoeg
van. Als het licht wordt krijgen jullie weer koffie."
Het was zomerprompt stond men dan ook
om vier uur in de ochtend bij het café voor de deur;
afspraak is afspraak. Er kwam koffie!
„Ontspanning na inspanning" is het devies van
de heer Quispel. Hij kwam eens met zijn mensen
uit Zwitserland. In een bepaald plaatsje waren
trapkanootjes, wist de jongste bediende, die er
graag heen wilde. „Goed" zei de directeur „dan
rijden we om." Het hele gezelschap had daar bij
zonder veel plezier. Een medewerker, een Engels
man, zei eens tegen de heer Quispel: „We vin
den je sóms een slavendrijver, maar we vinden het
toch verdraaid leuk slaaf te zijn."
De heer Quispel is nu tien jaar direkteur van het
Instituut.
Hij kwam in 1950, enigszins overhaast, uit Indone
sië terug. Een van hoge Indonesische zijde ont
vangen tip, dat hij binnen veertien dagen ge
arresteerd zou worden, deed hem besluiten met zijn
gezin te vertrekken vóórdat dit inderdaad zou ge
beuren. Met medewerking van de K.L.M. kon een
en ander snel worden geregeld. Het ging hem aan
het hart het geliefde Indië te moeten verlaten. De
toenmalige Nederlandse Hoge Commissaris mocht
dan beweren dat men in een rechtsstaat leefde
en dat bij een onderzoek de onschuld van de
heer Quispel aan landverraad, of iets dergelijks,
wel zou komen vast te staan, hij wachtte de loop
der gebeurtenissen daar liever niet af.
Het eerste wat de heer Quispel op de dag van
aankomst deed was: een Nederlandse krant pak
ken. Het bevatte een belangrijk bericht, n.l. dat de
sultan van Pontianak en acht anderen waren ge
arresteerd! De heer Quispel had de tiende kunnen
zijn.
Zijn carrière is even boeiend als opmerkelijk. Hij
werd geboren in Amsterdam, ging op zevenjarige
leeftijd naar Indië en kwam, dertien jaar oud terug
in Holland. Hier doorliep hij de H.B.S. Na drie
jaar adelborst geweest te zijn werd hij, in 1927,
benoemd tot luitenant der zee. Hiermede volgde
hij een goede familietraditie, want ook zijn vader
was eerst bij de Marine, daarna bij het K.N.I.L.,
terwijl zijn grootvader en verscheidene ooms en
neven eneneens zee-officier waren geweest. Aan
moederszijde zijn moeder was een de Leau,
welbekende naam in 't oude Indië telt hij on
der zijn „voorzaten" talrijke K.N.I.L. officieren.
De /leer Quispel, zoals velen hem in zijn Indische
jaren hebben gekend.
In 1928 ging de heer Quispel weer naar Indië.
1931 naar Holland, 1934 weer naar Indië, waar hij
in 19.36 in burgerdienst bij de Koninklijke Marine
overging om in Batavia op te treden als hoofd van
het kantoor voor dienstplicht- en reserve-aange-
leden. Korte tijd later werd hij tevens hoofd van
de, op zijn voorstel opgerichte, Marinevoorlich
tingsdienst.
Veel lof heeft de heer Quispel voor het beroepsper-
soneel, dat in die vooroorlogse jaren werd aan
geworven. Ook kan de Koninklijke Marine te
recht trots zijn op de reservisten en zeemiliciëns,
die later zij aan zij met het beroepspersoneel voch
ten. In het boeiende boek „Nederlandsch-Indië in
de tweede wereldoorlog" uitgegeven in 1945, be
schrijft de heer Quispel vele aspekten van deze
strijd.
De luchtbeschermingsdienst had duizenden vrijwil
ligers nodig; zij kreeg deze ook. Het personeel
van de luchtwachtdienst bestond voor een groot
deel uit schooljongens van een jaar of zestien.
Ze werden geoefend in het herkennen van vlieg
tuigen en in het snel doorgeven van alle gegevens,
die voor de luchtverdediging van belang waren.
In één der laatste dagen vóór de val van Java gaf
één van deze jonge verkenners het bericht door,
Dit artikel is ontstaan, wederom op eigen
initiatief van Hanny Lim, druk huismoeder,
maar overtuigd dat Tong-Tong meer met
daad dan met raad gebaat is. Dus gaat
ze er zelf op uit om te interviewen.
Very very good spirit!
dat Japanners landden op het eilandje waar zijn
post was gevestigd. Tot het laatst bleef zijn stem
even beheerst en helder als zij al die weken was
geweest: „Ik zal nu mijn toestel vernietigen."
Een ogenblik later: „Ik ben omsingeld en kan niet
meer wegkomen." Zijn laatste woorden waren:
„Wilt U mijn ouders zeggen, dat ik mijn plicht heb
gedaan
Daarop niets meer.
Begin maart 1942 kreeg de heer Quispel order van
admiraal Helfrich met hem en een vijftiental
stafofficieren naar Colombo te vertrekken. Even
als bii zovelen betekende dit een langdurige schei
ding van zijn gezin, dat gelukkig de ellende der
Japanse hongerkampen (Ambarawa, Banjoebiroe)
wist te doorstaan.
Bij het vertrek uit Tjilatjap was de heer Quispel
nog burger. Vliegend in een Catalina vliegboot
boven de Indische oceaan, schreef hij zichzelf (.in
zijn funktie als hoofd van het bureau „Dienst- en
Reserveplicht K.M.") een oproep voor opkomst
met spoed! Hij prikte een paar, inderhaast mee
genomen, rangdistinktieven op en dientengevolge
was hij, bij aankomst in Colombo, reserveofficier
in aktieve dienst.
In april van datzelfde jaar werd hij „uitgeleend"
aan de, in Australië zetelende, Nederlandsch-In-
dische regering. Hij bleef tot eind 1946 in mili
taire dienst. Na de kapitulatie van Japan organi
seerde hij in Makassar een voorlichtingscentrum
en hij hielp daar het radio-omroepstation weer in
de lucht te brengen.. Later ging hij naar Batavia
voor de organisatorische opbouw van de rege
ringsvoorlichtingsdienst. In deze funktie werkte hij
mee aan het op gang brengen van dagbladen, de
wederopbouw van de Indische radio-omroep en
het opzetten van het Gouvernement's filmbedrijf.
Aan die tijd bewaart hij, ondanks de soms felle
kritiek, de beste herinneringen.
In april 1950 vertrok hij naar Holland en sinds
juni van dat jaar is hij direkteur van het Insti
tuut, hetwelk hij, volgens mensen die het weten
kunnen, voortreffelijk leidt. Zijn grote gaven op
het gebied van organisatie en zijn vermogen om
uit zijn mensen het beste te halen dat erin zit,
worden op hoge prijs gesteld. Hij haalt zijn mede
werkers overal vandaan. Zijn sekretaris, de heer
de Bruin, was vroeger inspekteur van politie in
Indië, de bibliotheek-assistent Groeneveld is voor
zijn repatriëring belast geweest met de buitendienst
van het station Kalimas te Surabaja. Ook reed hij
eens naar Brussel, omdat hij had gehoord dat bij
de Indonesische ambassade aldaar de heer Roos,
oud referendaris in Makassar, werkzaam was.
„Kom mee" zei de heer Quispel tegen de heer
Roos „ik heb je nodig in Rotterdam". De heer
Roos werkt nu o.a. op de afdeling „Schepelingen
bibliotheek" van het Instituut. Het werk van dit
Instituutsonderdeel heeft ook de bijzondere liefde
van de heer Corsten, hoofd afd. Museumzaken.
De heer Corsten is, evenals de direkteur, oud
marine-officier K.M.R.
Hij werd geboren in West-Indië, maar beschouwt
de Oost als zijn tweede vaderland. Als K.P.M.-of
ficier heeft hij vele jaren daar doorgebracht, het
laatst als commodore op de „Plancius".
Omdat de heer Corsten zelf heeft gevaren weet
hij hóézeer de schepelingen de bibliotheek van het
Instituut waarderen. Jaarlijks gaan vele kisten
boeken de deur uit om de koopvaardij-mensen wat
afleiding te bezorgen gedurende lange, eenzame
uren op zee. Er wordt zeer voorzichtig met de
boeken omgesprongen, het Instituut ontvangt ze
keurig terug.
De heer Corsten zou graag de overblijvende ruim
te in de kisten willen opvullen met tijdschriften,
waaraan op zee grote behoefte is, dat weet hij uit
ervaring.
U doet hem een groot genoegen als U Uw gelezen
tijdschriften stuurt. Zijn adres: H. A. Corsten,
hoofd. Museumzaken, Instituut voor Scheepvaart
en Luchtvaart, Burgem. 's Jacobplein, Rotterdam.
HANNY LIM