Majesteit, wat deed U met het volk, dat U werd toevertrouwd? t OPA SAMSON 3 PRIJS VOOR TJALIE Vergeet niet te gireren, wie aan een nieuw jaarabonnement toe is! Ons nummer: 6685 En wie „naar boven wil afronden", als mooie toekomst van een mooi blad, aarzel Kerstcadeau aan een niet! We're going stronger and stronger! Geachte Redactie, Op blz. 4 van Tong Tong d.d. 15/11/60 staat onder het hoofd Propaganda-avond" in de N.A.S.SJ.- rubriek de volgende zinsnede: ,,Tjalie Robinson hield een toespraak, waarin hij de starre mysterieuze houding hekelde van de over heid jegens de spijtoptanten, die stamverwanten zijn en kinderen van ons eigen volk", terwijl heel de volksvertegenwoordiging bereid bleek en zelfs aandrong deze ereschuld spoedig in te lossen." Hieruit lees ik, dat de overheid, tegen het verlan gen van de volksvertegenwoordiging in, verant woordelijk is voor het verraad tegenover onze verwanten Zou Tjalie in Tong Tong nader willen specifi ceren, wie in casu precies die verantwoordelijke overheid is? Wij requestanten voor de war ga-negaras krijgen als regel alleen te maken met de minister van jus titie en H.M. de Koningin. Is de minister van justitie de verantwoordelijke persoon of is hij slechts de wringplank tussen over heid en publiek? De situatie is mij niet geheel duidelijk. Men dorst het te bestaart te verklaren, dat de warga-negara's Indonesische staatsburgers waren en zij zich tot Soekarno hadden te wenden als zij iets te reclameren hadden, de minister had niets met hen te maken. Maar de warga-negara's opteerden op aandrang van de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon te Djakarta en op basis van het Unie-statuut, waarbij hun rechten werden gegarandeerd! Van een advocaat van kwade practijken kan mo gelijk de verklaring worden verwacht, dat de rege ring niet gebonden is aan de basis, waarop werd geopteerd, maar toch zeker niet van een bonafide minister Nog weerzinwekkender is de houding tegenover hen, die Nederlander waren toen zij werden ge mobiliseerd, een gedeelte van' hen sneuvelde, een gedeelte kwam om in krijgsgevangenschap in Burma, maar dat gedeelte, dat de ellende van de oorlog „In tegenstelling tot de meeste auteurs die de laatste tijd over Indonesië of het oude Nederlands- Indië publiceerden, vermijdt VINCENT MAHIEU. in zijn bundel vertellingen Tjies iedere verfraaiing of idealisering in onderwerp en stijl". Zo begint het juryrapport betreffende de Novelle prijs 1959 van de stad Amsterdam, die Tjalie op 25 november j.l. officieel kreeg uitgereikt in de aula van het Stedelijk Museum te Amsterdam. Eigenlijk was het voor Tjalie de tweede keer dat hij de oorkonde uit handen van Wethouder de Roos ontving. Op de televisie-uitzending in april van dit jaar in het programma: „Anders dan Anderen" kreeg hij de oorkonde ook al. Een andere goede bekende, die een prijs ontving was Rob Nieuwenhuys misschien beter bekend als E. Breton de Nijs (Vergeelde Portretten) voor zijn essay: De zaak Lebak na honderd jaar. Het ging allemaal heel ongedwongen: Wethouder de Roos als een „rector" diploma's uitreikend aan „jongens" en „meisjes" („Ik noem jullie maar allemaal bij de voornaam") die voor een „examen" geslaagd waren, met een kwinkslag en een „Doe je best, tot volgend jaar". Voor Tjalie had deze avond nog een verrassing in petto: de heer Kingmans van de Uitgeverij Leopold had de eefste tien exemplaren van Tjalie s nieuwe boek „Tjoek" meegebracht. Van dit boek dat intussen al bij iedere boekhandel in de etalage ligt bood Tjalie het eerste exemplaar aan Wethouder de Roos aan met de woorden: „Het eerste schot van Tjoek in de Roos". Ook de tjoek is evenals de tjies een vuurwapen, alleen van een zwaarder kaliber. Wij van TONG TONG wensen Tjalie allemaal van harte geluk met dit mooie succes. overleefde, kreeg geen visum was geen Neder- lander meer) als men niet kon bewijzen, dat pa en opa en overgrootvader ook Nederlanders .waren geweest, al waren zijn eigeri papieren ook volko men in orde. (Die papieren werden hun dan afge nomen!) Een lintje voor neen, niet voor die oud-strijders voor handlangers van dit verraad! Grote ergernis heeft het gewekt, dat H.M. de Koningin i.d.t. de moed opbracht, de reünie van de oud-strijders in Nederland met een bezoek te vereren. En dat die oud-strijders H.M. hebben ont vangen! Was Hare Majesteit, waren die oud-strijders niet op de hoogte van het schandelijk verraad tegenover de oud-strijders in Indonesië? Boven dit artikel plaatste ik het hoofd Majesteit, wat deed U met het Volk. dat U werd toever trouwd?" Op die vraag verwacht ik geen antwoord, maar wat zal H.M. op die vraag kunnen antwoorden, indien die eens door een Hogere Macht mocht worden gesteld? Van Tjalie verwacht ik echter wel antwoord op mijn vraag. Bij voorbaat hartelijk dank! P. E. VORENKAMP. U heeft wel eens in oude Engelse tijdschriften die humoristische tekeningen gezien van een enorm ingewikkeld apparatuur, compleet met donder-en- bliksem, boekenwurmen, wekkers, ouwe paraplu's en papagaaien, nodig voor een eenvoudig werkje als het openen van een fles of het aansteken van een sigaret. De democratische Nederlandse regeringspolitiek is net zo. Je hebt zon eenvoudig ding als een Nederlander, die warga negara geworden is en bedrogen is uitgekomen, ,_n nu een visum aan vraagt. Gééf hem een visum en klaar is Kees, toch? Nou goed, laten we aannemen, dat het een ge mene „verraaier" is geweest en spijt heeft. Maar de Minister van Justitie heeft zelfs voor oorlogs misdadigers een soepeler gratiebeleid gevraagd, toch? Nah, een spijtoptant op zijn ergst is toch een veel milder „delinquent dus apa boleh boe wat? Maar nu wordt er opeens een gigantische machi ne ontworpen met verwijzingen naar kamers, naar kabinet, naar fracties en naar politieke partijen, naar nationale bindingen, naar noodtoestanden, etc. etc. etc. De Minister van Justitie heeft geen schuld óf eventueel het hele kabinet óf toch zeker Samkalden. Noli me tangere. De Kamers dan, waarin onze volksvertegenwoordigingen zijn en die ons volk behoeden voor willekeur? In die Kamers zitten alle groeperingen. Ze zitten ook in het Nassi- Comité. Ze laten allemaal bezwaren horen. Maar de Minister zegt tida, 'ntah, njet. En de kamer leden retireren beleefd. Het Nassi-Comité zoekt hele stapels bewijzen en argumenten bij elkaar, stuk voor stuk de wonder volle machinaties van appaiatuur voornoemd vol- De persen even stil. Om nog net een berichtje mee te nemen van het overlijden van Opa Samson, wiens hart 4 december plotseling stil stond na 77 jaren moedig kloppen. Op pagina 5 memoreer den we hem nog even in het verslag van de K.W. Ill-fuif, niet wetend dat hij ons zo plotseling zou ontvallen. Ja, ons ontvallen. Opa Samson heeft van de eerste dag af op de bres gestaan voor Tong-Tong. Abonnees aangeworven, geld gegeven, met bevende hand artikelen getikt, op grote ver gaderingen met haperende stem dapper het woord gevoerd. Poekoel teroes, Tjalie, poekoel teroes! Opa Samson was een man, die niet bang was voor de naam „Indo", die deze naam even fier en strijd lustig droeg als eens „les Gueux" de naam Geuzen. Al was hij een donkere jongen van Kwitang en leidde hij dat brede, wonderlijke leven vol bravado van de echte Indo in de marge tussen twee bescha vingen. Aan de ene kant een intelligent leerling van de K.W. III en later een onkreukbaar en voor beeldig ambtenaar, aan de andere kant de jongen, die guitaar speelde als de beste in krontjongbands en het als poekoelan- en pentjak-speler op durfde te nemen tegen de gevaarlijkste djago's. Hij ging niemand en niets uit de weg. Hij droeg nederlagen met de kin fier vooruit en accepteerde boete voor schuld. Goed Indonesisch bloed en goed Hollands bloed, dat is samen allure in de beste zin des woords. Al is zijn gestalte achter de horizon verdwenen, zijn schim zal nog lang aan de hemel staan als een tarting om nooit op te geven, door te zetten tot eerherstel bereikt is van een prachtige Neder landse traditie overzee en de basis geschapen voor een gezonde, nieuwe, wijde wereldblik naar nieuwe Gordels van Smaragd. T. R. gend. Helpt niet. Telkens komen weer de gekste en meest bovennatuurlijke tegenargumenten. En nu vraagt mijnheer Vorenkamp: Tjalie, wie is schuldig? Mijnheer Vorenkamp, ik ben opge voed tot gehoorzaam en eerbiedig dienaar van het Gezag. Ik zie hele rijen kandjeng besars met handen waar geen smet aan kleeft, zó langdurig zijn ze in onschuld gewassen. Ik kan toch niet als badoet van de stamboel op mijn bas spelen „loe bohong, loe bohong"? En ook al zou ik schul digen aanwijzen, dacht u dat ze zich iets van zo'n rare Tjalie aantrekken? Al honderd jaren zeggen we met Multatuli: „Barbertje moet hangen!" (en het is niet eens waar ook!), maar bedenk goed dat we in een be schaving leven, waarin we met de ene hand de muskens kruimkens voeren en met de andere hand de slager opbellen voor een kalfstongetje. Of ben ik nu hatelijk? Neen, ik snap er alleen even weinig van als u. T. R. ELLEN

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 3