DE KERSTTIJGER UT"'* LEX DENNINGHOF STELLING Op de Oemboelan 12 Ik sliep altijd met mijn vader; mijn oudere zuster in een aangrenzende slaap kamer met mijn moeder. Mijn vader had de vaste gewoonte om vóór het slapen gaan nog wat te lezen bij het licht van een petroleumlampje dat aan de muur aan het hoofdeinde hing. Deze lamp gaf net voldoende licht om te kunnen lezen, doch hulde de overige drie hoeken van de grote kamer in een geheimzinnige schemering, een duisternis waarin kleine jongens zich nooit veilig voelen. Vooral niet na de griezelige spookverhalen van Arsalie die op een matje gezeten in de goedang ze onder vier ogen en onder belofte van diepe geheimhouding met zachte stem opdiste. Zo lang als ik mij heugen kan waren Arsalie en ik dikke vrinden. Hij leverde mij alle van hogerhand strikt verboden artikelen zoals verhalen over spoken, dansende krissen en mensenetende tijgers. Maar ook bracht hij mij op mijn ge fluisterd verzoek droge rijst met zoute vis en hete sambal, of roedjak waarvan de tranen in de ogen sprongen en de transpiratie aan alle kanten uitbrak. Tevens was hij bij het bedienen aan tafel een vaardige goochelaar om naar aanleiding van mijn smekende blikken in een door hogerhand ongezien ogen blik het grootste deel van mijn melk, rauwe biefstuk of zachtgekookt eitje, op tijd weg te halen. Arsalie heeft mij nooit iets kunnen weigeren, al riskeerde hij er zijn betrekking of tenminste een gepeperde schrobbering mee. Zijn zwak voor mij was gelegen in het feit dat zijn zoontje, even oud als ik, mijn boezem- en enige vrind was. Kaniel kreeg al mijn afdankertjes, was mijn natuurlijke speelkameraad die alle spelletjes die we deden verliezen moest en toen we later op jacht gingen droeg hij mijn patronen, was mijn retriever en nog later had hij behalve de functie van jachtjongen ook die van kok en huisbediende. Op die bewuste avond lag ik door mijn wimpers naar mijn lezende vader te kijken, want ik werd verondersteld reeds lang met het zandmannetje te zijn medegetogen naar een andere wereld. Eensklaps hoorde ik het venster rammelen en het was alsof alles in mij ver kilde. Intuïtief voelde ik dat hier gevaar dreigde. Ook mijn vader liet zijn boek zakken en luisterde intens. Weer rammelde het venster alsof iemand er zwaar tegen aan leunde en nu zijn gewicht verplaatste. Toen een zacht gesnuif, gevolgd door een zacht ge grom. Onmiddellijk daarop was mijn vader geruisloos het bed uitgestapt en had zijn geweer gegrepen dat in die tijgerrijke streek steeds voor het grijpen naast de lamp hing. Ik hoor nog de droge metalen klik van de greenersluiting toen hij het geweer laadde. Ik zag hoe hij ingespannen luisterde en dat zijn hele wezen boordevol gevuld was met actie, die ieder ogenblik tot uitbarsting kon komen. Een krachtige persoonlijkheid, voor wie angst vreemd was en dit besef deed mijn eigen vrees van me afglijden. Ik voelde in hoofdzaak nog slechts bewondering voor die sterke vader en een intense nieuwsgierigheid naar wat er nu zou gebeuren. Ik herinner me dat ik doodstil bleef liggen, alsof ik voelde dat ik geen enkel geluid mocht maken. Op datzelfde ogenblik sloegen de honden als furies aan, gevolgd door luid geschreeuw van de bedienden uit de bijgebouwen. Ik zag mijn vader de kamer uitsnellen, terwijl een razende angst over mij kwam toen ik besefte dat ik alleen in de kamer was achtergebleven. Ik heb toen in wanhoop gegild totdat liefderijke handen mij optilden en ik mij in die veilige wereld van moedersarmen kon nestelen. Toen moet de film ge knapt zijn, want wat daarna gebeurde is volkomen uit mijn geheugen gewist. Van later datum waren de schokkende gebeurtenissen waarbij tijgers een rol speelden, zoals het verlies van één onzer lievelingshonden, meldingen van de bevolking van geslagen vee, het openbreken van het kippenhok in het holst van de nacht en het tumult dat daarmee gepaard ging van de opgejaagde kippen, de blaffende honden, de schreeuwende bedienden, het trappelen van de paarden in de stal en het lugubere geroep van onze pauw die op de nok van de verder op gelegen fabriek overnachtte. Ik ben er van overtuigd dat deze en nog veel meer herinneringen de redenen zijn geweest waarom ik altijd zo'n hevige interesse heb gekoesterd voor tijgers en waarom ik later het tijgerpad ben ingeslagen en hen achtervolgd heb als revanche voor alle verschrikkingen die in mijn jeugd zo'n onvergetelijke stem pel op mij hebben gedrukt. Negen jaar lang heb ik achter de koning der Indische wildernis aangezeten, waarvan ruim twee jaar onafgebroken en in die tijd heb ik zoveel kennis over hem opgedaan en zoveel kontakt met hem gehad, dat hij van iets afschrikwekkends tot iets vertrouwds is geworden. Ik heb geen afschuw van tijgers en als het niet zo theatraal zou klinken, zou ik zeggen dat ik van ze hield. Een jager is een rare gespleten persoonlijkheid aan de ene kant doodt hij en aan de andere kant is hij bijna altijd een groot dierenvriend. Zijn liefde voor de natuur doet hem de wildernis zoeken, maar juist omdat hij de natuur lief heeft is hij een natuurmens, en de primitieve natuurmens voert hem duizenden jaren terug naar de tijd toen doden een noodzaak was om te blijven voortbe- staan. Ik heb ook niet alle tijgers gedood die ik voor de loop kreeg daarvoor heb ik voldoende eerbied gehad voor alle in het wild levende dieren, ook de ge vaarlijke. Die eerbied voor alles wat er in de wildernis leeft heb ik meegekregen van mijn vader. Hij was een strenge leermeester met duidelijke principes van goed en kwaad. Met krachtige hand heeft hij mij op een paarderug geleid, maar er steeds op gehamerd dat stang, zweep en sporen pas gebruikt mogen wor den als trens, knieën en zachte woorden niet helpen. Hij leerde mij de enige juiste manier om met vuurwapens om te gaan en bracht mij vastberaden de weidelijkheid op jacht bij. Ook hierin was hij bijzonder streng. Zijn vertrouwen in zijn lessen waren echter van dien aard dat ik op mijn zesde reeds een flobert mocht hanteren en op mijn negende een zware buks die welhaast te zwaar was (Vervolg pag. 26) Wat is Uw oudste herinnering in Uw leven Een ieder heeft uit zijn prille jeugd wel een episode vastgehouden in het geheugen waar geen gebeurtenis meer achterligt omdat daarvóór het bewustzijn nog te weinig ontwikkeld was. Als ik tot op de bodem van mijn geheugen graaf, dan ligt daar de herinnering aan een tijger. Deze aangrijpende gebeurtenis was voor een kleine hummel zo angstwekkend, dat het geen verwondering behoeft te baren dat dit dramatische gebeuren zo krachtig werd geabsorbeerd, dat het als herinnering voor het leven werd vastgegrifd. Daarachter ligt alles in een ondoorzichtige mist. Het meeste is vervaagd; ik weet niet eens meer hoe ons huis er uitzag, wel de hijgebouwen. Die waren tegen de tijgers met sterk harmonicagaas afgerasterd ter bescherming van onze talrijke honden die er 's nachts werden opgesloten. De angst voor dit tijgergevaar is hoogstwaarschijnlijk de reden waarom ik mij nog slechts die bijgebouwen zo goed kan herinneren. Van de onderneming in West Java, de fabriek, de bedienden, herinner ik mij niets meer, behalve Ar salie, de djongos en de zoetweeë geur van latex, het sap van de rubberboom. Van het huis herinner ik mij alleen nog maar de slaapkamer het decor waar die dramatische gebeurtenis zich afspeelde. En ik zie nog het grote ouderwetse bed duidelijk voor me, met zijn hoge stijlen, waaromheen het mus kietengaas naar beneden hing, versierd met vogelmotieven. Vaak heb ik mij toen afgevraagd of dit afbeeldingen waren van duiven of wel van wilde kippen. Toen ik wat ouder werd kwam ik tot de conclusie dat deze figuren gemaakt waren door lieden die geen kennis hadden van de talloze soorten bosduiven en ook geen interesse hadden voor het Bankivahoen.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 12