EEN NEDERLANDSE „HOFREIS"
NAAR DE GROOT-MOGOL
Zeldzame Schildering in het Instituut voor de Tropen te Amsterdam W. A. BRAASEM
Zijn de betrekkingen die de Nederlanders eeuwenlang met de Indische Archipel hebben onderhouden althans in grote lijnen ook
bij het niet-vakpubliek nog wel enigermate bekend, veel minder, om niet te zeggen in het geheel niet, is dit het geval bij de contacten
die onze voorouders in die jaren van wereldomspannende nationale expansie hebben gehad met het rijk der Groot-Mogols in
het tegenwoordige India.
En toch zijn de relaties die de Nederlanders vooral in de 17e en 18e eeuw met dit oosterse sprookjesrijk onderhielden zeker van
voldoende belang geweest om er hier ook eens het licht op te laten vallen.
Naast de Portugezen (het enige westerse volk dat in Goa momenteel nog altijd een, betwist, bruggehoofd in India bezit), Engelsen.
Fransen en Denen hebben vooral de Elollanders vanuit de zg. ..Westerquartieren" der Oostindische Compagnie op de kusten van
het Mogolrijk een rol van betekenis gespeeld. De op de kerkhoven van Suratte en Ahmedabad nog steeds aanwezige Hollandse
praalgraven van Compagniesfunctionarissen vormen in het huidige India de verlaten getuigen van deze episode.
De contacten tussen de Nederlanders en de Groot-Mogol vonden nu plaats vanuit de nederzetting die de Verenigde Oostindische
Compagnie in het land van Gudsjerat in het uiterste noordwesten van het Indische schiereiland in de grote handelsstad Suratte bezat
De bevolking van Suratte was vermaard om haar uiterst commerciële inslag. ,,Men can dese natie ende haren ommeganck bij nie-
mant als de Sineesen off Jeuden vergelijcken" zo hadden de op dit gebied toch ook hun woordje meepratende Hollandse kooplieden
reeds met ontzag moeten constateren, maar de prachtige centrale ligging van de stad zowel ten aanzien van het Indische vasteland
als de verder westwaarts gelegen handelsgebieden om de Rode Zee en de Perzische Golf deed de V.O.C. besluiten haar als basis
voor haar handelsbetrekkingen met het Mogolrijk te kiezen.
6
Geschenken en presenten.
Na een nog vroegere vestiging schijnt reeds in 1606 in Suratte een Nederlandse
loge te hebben bestaan die dan gedurende de gehele 17e en 18e eeuw het
uitgangspunt vormt voor de Nederlandse aanrakingen met het rijk van de
Groot-Mogol. Men heeft nog enige tijd overwogen om naast de factorij aan
de kust tevens een vast Nederlands gezantschap aan het hof van de Groot-
Mogol in de residenties Lahore en Delhi te vestigen om daar efficiënter onze
belangen te kunnen behartigen. Vooral een doortastend man als Van Rheede
van Drakesteyn, iemand van grootse allure die, in tegenstelling tot de Hoge
Regering te Batavia, niet tegen kostbare maatregelen opzag, was in 1687
ten aanzien van een dergelijk gezantschap van oordeel dat „d'onkosten van
sodanige residentie wel dubbelt sullen uytgewonnen werden aan geschenken
en presenten, die men veelmaels genootsaekt is te doen, om van quellingen
bevrijt te sijn."
In Batavia overheerste echter de mening, dat men de bevordering der Com-
pagniesbelangen ,,niet by 't hof, maar by de subalterne bedienden moet soe-
cken, en dat met en door matige geschenken." En deze zuinigheidspolitiek
klonk dc zozeer voor hun buidel beduchte Heren XVII in Patria natuurlijk bij
voorbaat overtuigend in de oren, zodat gedurende de twee eeuwen van Neder
landse vestiging in het Mogolrijk nooit een diplomatieke missie aan het hof te
Lahore werd gevestigd. Men moest, zoals bezorgd uit Batavia werd geadvi
seerd, dat prachtlievende en dure hof maar liever vermijden en bedenken, dat
de plaatstelijke machthebbers „dickwils met een kleine schenkagie tot onze de
votie te leijden sijn, daer integendeel omtrent het hof met groote vereeringen
dickwils maar kleene prerogatieven impetreeren connen."
Intussen bleek men het toch niet altijd met deze „kleine schenkagies" af te
kunnen en moest men van tijd tot tijd, hoezeer ook met een bloedend hart, toch
wel zijn toevlucht te moeten nemen tot een kostbare „Hofreis", hoe be
zwaarlijk deze dan al voor de schatkist van Heren XVII mocht uitvallen.
Naar de „Orang Zeep".
Een dergelijke „Hofreis" naar de' keizerlijke residenties Lahore en Delhi ter
verkrijging van gunstiger handelsvoorwaarden is dan ook door de Hollanders
vanuit hun „Comptoiren" aan de kust meermalen ondernomen. Zo o.a. naar
de machtige keizer Aurangzeb, door de onzen meer plastisch dan majesteite
lijk in de wandeling ook wel aangeduid als de „Orang Chef" of de „Orang
Zeep".
Schilderachtige ondernemingen, waartoe de centen tellende machthebbers der
V.O.C. overigens maar node over gingen, gezien de niet geringe daaraan ver
bonden kosten. De keizer van Delhi placht de dingers naar zijn lucratieve han
delsprivileges nu eenmaal stevig over de brug te laten komen. De fabelach
tige rijkdom die aan het hof van de Groot-Mogol heerste, vervulde ook de
westerlingen met ontzag, zoals mag blijken uit een omstreeks 1670 door een
Franse lijfarts van de Groot-Mogol Sjah Djehaan, F. Berrier, gepubliceerd
reisverhaal: „Voyages ou la description des Etats du Grand Mogol", waaraan
hij spijtig de ondertitel toevoegt: „Oü Ton voit comment l'or et l'argent après
avoir circulé dan le monde, passent dans l'Hindoustan d'oü ils ne reviennent
plus."
Een van de grootst opgezette, zij het in commercieel opzicht zeker niet de meest
renderende van deze Hofreizen is de afvaardiging geweest die in 1711 onder
leiding van Johan Josua Ketelaar met veel pracht en praal uit Suratte naar
het hof in Lahore reisde. Want hoezeer men in Batavia dan al geneigd
mocht zijn dit soort zaken doorgaans op een koopje te doen, men had ditmaal
royaal in de buidel getast en het werd een gezantschap van waarlijk grootse
allure, dat niet minder dan veertig Europeanen met hun inlandse voetknechten
omvatte, twee keizerlijke knotsdragers, twaalf kanonnen, tien olifanten, Per
zische paarden en een ambassadetrein met kamelen en veertien ossewagens.
Ketelaar zelf, zich gedragende als een adellijk grand seigneur (hij was van
huis uit boekbindersknecht), trad op als de gevolmachtigd vertegenwoordiger
van een souvereine mogendheid.
De Groot-Mogol Sjah Alam Bahadur Sjah bood hij namens de Hoge Regering
in Batavia de volgende indrukwekkende lijst van geschenken aan: negen
Ceylonese olifanten, twaalf veldkanonnen, een secretaire van kaneelboom-
hout ingelegd met goud, acht hellebaarden met gouden punten, een gouden
Japanse schaal, een Japanse secretaire (unieke stukken, aangezien Neder
land in die tijd het enige land was dat via Deshima toegang had tot het voor
de buitenwereld hermetisch gesloten Japan), twee gouden vazen met rozewa-
ter, gouden borden, Hollandse brillen (die aan het hof zeer in de smaak
vielen), negenentwintig kostbare weefsels van verschillende aard enz. enz.,
daarbij dan nog niet meegerekend de geschenken voor de prinsen van den
bloede, de hoge hofdignitarissen en niet minder dan 120 lagere hovelingen,
Vervolg pag. 13)
Nederlanders uit het gevolg van Ketelaar inkopen doende in een Indische
bazaar (pasar) (Fragment van de Mogol-schildering).