0 De eerste blanke op Java of: ,,De legende van de witte Zee-Aap de o* v- o ATI CE iNoicrfitraA nJ.HHJ.Too soah.linhïix.móö IA3J. A .LJtlO AN0S 4 Volgens de Javaanse Kronieken zou het een ver schrikkelijke storm zijn geweest die in een nacht, omstreeks 1560, boven de Indische Oceaan moet hebben gewoed. Njai Loro Kidoel, de Godin van de Indische Oce aan, zo wil het verhaal, had met een groot gevolg haar paleis verlaten, niemand wist waarheen. Tegen de avond, toen donkere wolken met dui- z.lingwekkende vaart uit alle windstreken kwamen aanstormen en zich samenpakten boven de hoofd stad, klonk er uit de lucht een dof gedreun als van tienduizenden paardehoeven en een gedempt gerinkel als van met bellen behangen paardetuigen. Het geluid kwam uit het Zuiden en klonk al dui delijker en duidelijker. De mensen werden bevangen door angst en schrik, liepen uit hun huizen en ke ken vol ontsteltenis naar de voor hen onzichtbare bron van huiveringwekkend geraas. De storm loeide en bliksemschichten doorkliefden het hemelgewelf schier zonder ophouden. Het leek wel of woedende, gierende duivels vurige pijlen afschoten tegen het zwarte zwerk. En bij dit hemellicht zag men een groot schip van vreemde tuigage worstelen tegen de woeste golven en de gierende storm. Doch het was een vruchteloze strijd en toen de storm zijn hoogste punt had be reikt zag men bij een bliksemschicht hoe het schip in de golven verzonk. Het zwarte, met witte vlek ken schuim getekende water sloot zich onherroe pelijk boven schip en bemanning, als de donkere aarde boven een graf. Niemand ter wereld zou ooit iets te weten komen omtrent de verdwijning van het schip, noch waar het vandaan kwam en waar het heenging. Ja toch, een enkele mens zou kunnen getuigen van deze laatste ongelijke strijd. Want als door een wonder werd een der beman ningsleden door de storm levend op het strand ge worpen. Het noodlot scheen de man gunstig te zijn, want hoewel gewond, zou hij met goede verzorging het er wel levend afbrengen. Doch welk vreselijk lot zou hem wachten! De volgende dag liep de strandbevolking te hoop om naar het .witte mon ster'' te kijken. Enige bewoners hadden de ongelukkige, die niet in staat was tot enige tegenstand, opgesloten in een kooi, welke zij ijlings hadden vervaardigd. Zij hielden hem voor een zee-monster, een „witte zee aap", die uit de duistere diepten in de lachende, nu weer zonnige mensenwereld was geworpen. Ongetwijfeld moest het een der dienaren van Njai Loro Kidoel zijn. die in ongenade gevallen, nu uit haar zeerijk gebannen was. Men begreep noch zijn taal, noch de gebaren, en nam aan dat het een dier was. In optocht bracht men het naar de vorst te Pasar Gede en schonk hem het vreemdsoortige wezen. Deze liet het wonderlijke wezen door middel van een ketting vastklinken aan een grote platte steen, die eens gediend had tot troonzetel van een der vorsten. Men gaf de ongelukkige vruchten en lek kernijen, waarmede men dacht een dergelijk dier in het leven te kunnen houden. Bij duizenden, ja tienduizenden, kwamen de men sen kijken naar dit vreemdsoortige dier, dat zich van een mens in niets onderscheidde dan in de witte kleur der huid, de harigheid van het lichaam de blauwe ogen, de blonde hoofdharen, de onge wone gelaats- en lichaamsstructuur. Men raakte diep onder de indruk van de echt men selijke stem, en droefheid in gebaren, waarmede „het dier" zijn allerellendigst lot verdroeg. Langzaam kwijnde „het dier" weg en op een dag vond men het dood aan zijn ketting. Voor zijn dood had het echter al zijn tijd besteed voor het inkerven met een scherpe kiezelsteen van een aan tal vreemde tekens, welke blijkbaar moesten ge tuigen van zijn bestaan en lijden. Zo luidt de legende verbonden aan de zg. Selo-Gi- lang, de zwart glanzende steen, welke eens de troonzetel van Panembahan Senopati zou zijn ge weest, welke steen te Pasar Gede ligt en van de „witte zee-aap die daaraan was vastgeketend. De „witte zee-aap", of eigenlijk in feite de eerste blanke, die door het onfortuinlijk lot dat zijn schip trof, levend op het zuiderstrand werd geworpen en gevonden door mensen, die nog nimmer een blanke hadden gezien, of er van gehoord. Wat is er waar van deze legende? De steen ligt daar op Pasar Gede, met nog duidelijk leesbare IAOI 5 pa 11/If) STUPEARiS IN SANI U TT r>p VID ..to 1 V O (O 53 O O (P HEMORIAM b n SIOI13.3JU ad o fc. ^<?J inscripties, die zeer wel de gemoedstoestand zou den kunnen weerspiegelen van zulk een rampza lige, aan die steen vastgeketend uit onbegrip voor wat hij was, een blanke. In het midden zien we „IMG", hetgeen zou kun nen betekenen „In gloriam Maximam" en een zig zaglijn, wat zou moeten duiden op een bliksem schicht, het symbool van God den Heere. Daarom heen in een vierkant geplaatst, lezen wij in het Latijn: Ad aeternam memoriam sortis infelicis (Ter eeuwige herdenking van een ongelukkig lot). In een cirkel hieromheen ook in het Latijn, ver der in het Italiaans, Frans en Nederlands (of Vlaams, Ita movetur mundus: Cosi va il mon- do; Ainsi va le monde; Zoo gaat de wereld (er staat dus viermaal hetzelfde). In een vierkant om deze cirkel, ook in het Latijn: Quid stupearis insani (Terecht verwondert gij u, dwazen); Videte ignari et ridete (Ziet onwetenden en lacht); Contemnite vos contemtu vere digni (Veracht gij, die inderdaad verachting waardig zijt); In fortuna consortes idigni valete (Vaart wel in uw geluk). t_ Rechts onder „Quid stupearis, enz." staat „Vid onder „Ridete" staat „Leg", onder „Vere digni" staat „Inv" en onder „Idigni staat „Cur Deze afkortingen beantwoorden vermoedelijk aan: Videte, Legite, Invenite en Currite, hetgeen be tekent: Loopt (nl. om de steen heen)! Ziet! Leest! Doorgrondt! Volgens geologen werd in 1839 vastgesteld, dat de steen niet van Java zelf afkomstig kon zijn, maar moet zijn meegebracht of aangevoerd uit een land van overzee, daar de betrekkelijke lijsteensoort niet op Java voorkomt. Dit feit op zich zelf maakt nog geen definitief ein de aan de legende. Is er geen jaartal in gegrift dat ons wegwijs zou kunnen maken? Inderdaad, er is een jaartal in de steen gegrifd, maar geen datum, doch het geheel is moeilijk te ontcijferen en kan alleen door combineren wor den verkregen. Het zou nl. 1669 of 1569 kunnen zijn, afhankelijk van het feit, of er na het honderd tal een tweede heeft gestaan of niet. Aldus: CICIC LXIX ofwel CICICC LXIX,dus 1569of 1669. 1669 schijnt uitgesloten te zijn, daar wij dan in de tweede en laatste helft zijn van de regering van Amangkurat I (16451679), en de Javanen toen reeds bekend waren met de Hollanders. 1569 brengt ons voor de dood van de eerste vorst van Mataram, Kjai Gede Mataram, die in 1575 werd opgevolgd door zijn zoon Mas Ngabehi Soeto Widjojo, meer bekend als Senopati (legerheer), die onder de titel van Senopati-ing-Alogo (bevelheb ber in de krijg) het bevel voerde over de legers van de Sultan van Padjang, die zijn vader had be leend met het landschap Mataram. Volgens de legende moet bij de Selo-Gilang voor al gedacht worden aan Senopati, hetgeen dus niet zou kloppen met het jaartal 1569, daar hij eerst in 1575 op de troon kwam en dus van de steen gebruik gemaakt kon hebben als troonzetel. De steen was er dus in 1569 nog niet, of ook zijn va der moet hem hebben gebruikt. Wij weten dit niet. Dr. Brandes meent 2, dat de steen in 1569 reeds moet zijn voorzien van het opschrift, en naar Ma taram en verder naar Pasar Gede van elders zou zijn overgebracht. Mogelijk zou Senopati hem ge vonden hebben, bijv. ergens aan de noordkust :in Soerabaja, Gresik, Pati of Djapara), of wel hem aantrof in Padjang, waarheen hij onder Sul tan Padjang zou gebracht moeten zijn, tijdens zijn ambt als veldheer van Padjang. Deze veronderstelling past meer met het feit, dat hoewel toen ten tijde de Hollanders nog niet zelf de zeeweg naar Indonesië hadden ontdekt, zij (of Vlamingen) in dienst bij de Portugezen op deze wijze toch reeds in Z.O. Azië kwamen, en schip breuk leden. Slechts van een Nederlander of Vla ming kon men genoeg eruditie verwachten om zowel Hollands, Latijn, Italiaans en Frans te schrijven. Merkwaardig is echter dat er Portugees werd gebruikt bij de inscripties. Het jaartal 1569 is dus in tegenspraak met het uit sluitend toeschrijven van het gebruik als troon zetel door Senopati. Neemt men aan, dat het jaar tal 1569 door de schipbreukeling werd ingegrift, dan zou dus op dat moment de vader van Seno pati reeds van die steen hebben gebruik gemaakt, en heeft de volksmond de naam Senopati daar aan verbonden. Wat ons echter het meest opvalt, is, dat niemand zich heeft afgevraagd, waarom als de legende waarheid bevatte -de onge lukkige noch de naam van het schip, noch zijn eigen naam heeft vermeld, wat men toch eigenlijk zou mogen verwachten. ~(Lees verder pag 14)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 4