I. DE SPRONG OVER DE OCEAAN II. RUIMTE EN AUTO'S 9 msBmmi vm TJAU6 Aruba, 15 januari 1961 Het valt niet mee deze reisbrieven te schrijven. De volslagen verandering van klimaat, van ruimte, van habitus, van levensbeschouwing rukt je van binnen helemaal uit mekaar. Je hebt eigenlijk niet de minste trek om te beschrijven wat je allemaal ziet, omdat je weet dat je in deze eerste waarne mingen ver te kort schiet. De eerste kennismaking met een nieuwe wereld is als de eerste kennisma king met een nieuw mens. Je weet: dat achter de uiterlijke verschijning waarden als: karakter, ver leden en toekomst zitten, die een eigen en voor jou onbekende „drive" hebben, een ander levensmotief. Je moet voorzichtig zijn. Je kan zo gemakkelijk verkeerde dingen denken en dan dwaze dingen zeggen. En als je beseft dat Tong-Tong in tien duizend Indische gezinnen gelezen wordt, waar bij ettelijke duizenden het verlangen sluimert om te emigreren, dan denk je: „Awas, Tjalie! Als je ze ergens mee helpt, help ze goed! Ook heb ik het natuurlijk razend druk. Het Tong- Tong-werk gaat door met dezelfde „neck-breaking speed'' als in Den Haag: interviews, lezingen, con ferenties, onderzoekingen. En dan de reis zelf: een reeks van „quick hops van de ene plaats naar de ander: in- en uitchequen in vlieghavens, douanes, stapels doodgewone reisformaliteiten, die veel van je kostbare tijd opeten. En dan toch telkens weer die nieuwe wereld om je heen, die je op slag ver overd heeft, waar je niet op uitgekeken raakt en dan moet je al weer verder! Je hebt dat natuurlijk al lang tevoren vaag over dacht en je hebt een beetje opgekeken tegen die enorme reis. Omdat je gewend bent geraakt aan de kleine afmetingen van het landje van de Noord zee. Maar pas als je bedenkt dat duizenden, tien duizenden, ja millioenen vóór je die reis óók ge maakt hebben, denk je: „Maar natuurlijk is in deze moderne tijd de Grote Ruimte onze nieuwe we reld. Waarom zou ik aarzelen? Hoeveel duizenden heel kleine Boengs, Nono van Depok, Tjoh van Modjokerto en Peng en Troelie van Ambarawa hebben deze sprong ook gewaagd. „It is nothing En werkelijk: er is weinig verschil tussen deze nachtvlucht van veertien uren van Amsterdam naar New York en de ouwe nachtexpress van Soerabaja naar Batavia. Het duurt ongeveer even lang en het lijkt ook uiterlijk veel op mekaar: een massa men sen in een treinwagon-achtige ruimte, de nacht aan de raampjes en het geraas aan je oren. Als je je ogen even dicht doet ergens tussen Schotland en New Foundland, dan kan je je in de eendaagse wanen ergens tussen Maos en Djokja met machi nist „Tjet" Breukers op de zware bergloc, kalm zijn shagje rollend bij negentig kilometer per uur. Je doet je ogen open en je vindt dezelfde Indo s terug, die toen ook in die trein zaten. Precies met dezelfde eenvoudige en lieve vrouw, met dezelfde zoete kinderen, met precies diezelfde rustige vast beslotenheid van toen. Daar heb je b.v. Vos (M. H.) uit Hilversum, met zijn Indonesische vrouwtje Maria en een paar kleine ukken van kin deren. Hij is op weg naar Boston, waar een ouwe sobat, Pfefferkorn, hem wel over de eerste moei lijkheden heen zal helpen. Hij is een rustige, po tige kerel, techniker. Hij weet zeker dat hij met zijn kwaliteiten overal nuttig zal zijn. En zijn huis is bij Maria in goede handen. „Verlangt U niet terug naar Toendjoengan en naar roedjak iris? vraag ik haar. We schieten allebei in de lach. Ja zeker, daar zullen we altijd met geluk aan terug denken, maar nu zijn we bezig ons nieuwe leven te maken. Zélf! „Leego, Tjalie!" Aan Vos zelf vraag ik: „Had je het niet goed in Hilversum?" „O jawel. Een goed betaalde job, geen kwade huisvesting. Zekerheid van de wieg tot het grafDus boleh bilang tevreden?" Hij kijkt me aan alsof hij zeggen wil: „Dat weet je zelf wel beter, Tjalie Ja, ik weet het ook wel beter. Het is onze „ruimte die ons dwars zit. Daar zijn we in Indië aan ge wend geraakt en die zoeken we terug, hoe goed het ook „toeven is aan de warme haard Je wilt ze eigenlijk allemaal wel interviewen in het vliegtuig, ja zelfs de Finnen, die erin zitten (zoe ken zij ook een nieuw leven?), maar je moet toch slapen. Het is nacht. Morgen is het erg druk. Het vliegtuig is toch al verlaat wegens het slechte weer. We moeten een tussenlanding maken in Gander op New Foundland: sneeuw, een intense koude, vlieg- veldpersoneel met zware jacks en sneeuwmutsen. Over een paar uur New York. Toch maar weer proberen een beetje te pitten. Ik zit intussen (nu ik deze brief schrijf) alweer een heel eind verder: na Washington en Miami en Jamaica in Aruba. Adoeh, wat is het warm. Ik transpireer dag en nacht... maar ik ben gewoonweg dronken van mijn ouwe Indische klimaat. Ik hoop dat ik nochtans veel naar jullie schrijven kan. Maar wees niet verbaasd als ik maar een brief of drie in totaal schrijf. Want alle zitten aan schrijf tafels is in deze nieuwe wereld weggegooide tijd, mensen. Ik zal er in elk geval veel over vertellen als ik weer terug ben. Addio! Deze eerste brieven worden geschreven van uit Aruba, in een tropische hitte, die me dui zelig maakt. Ik moet gewoon opnieuw acclimatiseren als een Tc'tc,]Hoe is het mo- gelyk na maar zes jaren in Negeri koud! Aruba, 17 januari 1961 Op weg naar de Antillen ben ik maar heel even in de Verenigde Staten geweest, van de aankomst in Idlewild 11 januari 's morgens 9 uur tot 12 januari 's middags vier uur, toen ik in Miami alweer op de plane stapte naar Jamaica. New York heb ik niet eens gezien. Alleen een flink stuk van Washing ton en dan in een taxi-ritje een klein stuk van Miami. Maar ook al zou ik verder nooit meer iets van Amerika zien, deze korte en in de meest letterlijke zin van het woord „vluchtige" kennismaking met het land van Grote Mogelijkheden, heeft op slag een eind gemaakt aan een massa verkeerde voor stellingen die ik me uit boeken, gesprekken en films van dit land gemaakt heb. Nog altijd gaat er in derdaad in het vergaren van kennis omtrent welke zaak ook in de wereld niets boven de persoonlijke kennismaking. Ik geloof dat het hoofdkenmerk van Amerika na Azië en Europa voor mij zal blijven: de jeugdige, haast tomeloze „leefwoede" in alle richtingen. Azië en Europa zijn vergeleken bij Amerika „old and quarrelsome moe, voorzichtig, gelaten. Ame rika is werkelijk ,,a young giant". Leven in Azië en Europa de mensen in een voortdurende bezorgd heid voor eikaars rechten en in een eindeloze be rekening van eigen en andermans mogelijkheden, in Amerika gaat alles zijn gang met een ontwapenende onbezorgdheid, die daardoor een practisch onein dige ruimte heeft. Voeg daarbij dan de continen tale afmetingen van dit land en het verbijsterende scaia van mogelijkheden wordt onbegrensd. Ik dacht dat Champs Elysees en Prado grote stra ten waren, maar het zijn korte, ingemuurde en be nauwde weggetjes vergeleken bij de wijde open ter reinen rondom het Witte Huis, die ook gewoon „street heten! Na de Amstel en de Maas voor Rotterdam maakt de Seine in Parijs een royale indruk, maar kijk eens naar de practisch ongerepte wijdheid aan de oevers van de Potomac! Men heeft daar kans gezien zelfs in de grote steden de ruimte van de prairies te bewaren. Het lijkt als of in Bombay en Bagdad, in Parijs en Londen de stadsruimte angstvallig is opgedeeld; in Amerika meet men woonruimten niet bij het blok (huizen), maar bij de mijl. Op slag wordt dan ook de „auto- cultuur" van Amerika begrijpelijk. Om zich in deze enorme ruimten te verplaatsen, zijn grote snel le wagens een volkomen „natuurlijk" element. Wat voor de Europeaan een „slee is, is in Amerika „just a car". Sjofel geklede negers, kleine huis vrouwtjes en blagen van schooljongens „blazen er even onverschillig mee door de straten als ministers en millionairs. Een tram is een onzakelijk praehis- torisch begrip en bestaat er dus niet. Nu denkt men misschien: daarmee is al het knusse en een voudige weg. Maar dat is juist niet het geval dank zij de ruimte. Deze ruimte stelt ieder burger in Amerika in staat zijn eigen onafhankelijkheid en knusheid te handhaven in zijn eigen leefwereldje. Ik heb in Washington op de paar wandelingen maar die ik heb kunnen maken, duizenden vriendelijke huis jes gezien met een „front and back porch (een oud Indisch voor- en achtergalerijtje", zoals ze ook staan aan b.v. de dorpsweg van Sloten of in Oegst- geest. En het is volkomen natuurlijk. Zeker staat er dan ook altijd op straat voor het huis een kapal van een auto, maar als je de rustige, burgerlijke onverschilligheid ziet, waarmee de Ame rikaan in zijn auto stapt, zoals de Hollander op zijn fiets, dan merk je wel: al ons gescheld op die Amerikaanse „humbug is volkomen misplaatst. De Amerikaan met zijn land en zijn auto is in ver gelijking met de Hollander en zijn landje en zijn fiets: een Lady Amherst fazant in vergelijking met een mus. De fazant is nu eenmaal een veel grotere vogel met nu eenmaal bonte kleuren. Daar kan hij niets aan doen. En het is dwaas van de mus om tegen die fazant te blijven pruttelen: opsnijer! Ik wil hier mee volstrekt de mus niet minachten. Ik geloof ook niet dat de Amerikaan minachtend denkt over Hol land. Het is allemaal immers maar een kwestie van dimensies? Ik heb zelf vaak ook gedacht: mijn he mel wat een rotsmaak, die blinkende onsmakelijk gekleurde auto's van die Yanks! Maar dat kwam omdat ik ze voortdurend in Europa zag tussen de kleinere en „stemmig" of „fatsoenlijk" gekleurde Europese autotjes. Maar in Amerika is deze „prot serigheid" een aspect dat volkomen past in het be- staanspatroon. Vergeleken bij de Europese auto parken, die grauw en somber aandoen, is zo'n Amerikaanse „parking lot" een vrolijke tuin met pistache-groene, rose, hemelsblauwe, lila ach alle variaties van het kleurengamma bloemen. Van uit het vliegtuig gezien zijn die parkinglots bloemenparken in de stad. En wandel je er rond met een „loving eye for craftmanship" dan raak je niet uitgekeken. Als je Amerika goed wilt zien, dan moet je ver geten dat je Europeaan of Aziaat bent. Dan moet je nieuw mens worden in een Nieuwe Wereld. En alles wordt op slag begrijpelijk en beminnelijk. En protesteert U nu alstublieft niet: „En de negers dan?" „En de misdadigheid dan?" Ik moet dat nog allemaal onderzoeken. Ik weet in elk geval dat discriminatie en misdadigheid in Europa ook be staan. En dat ze in Amerika met zijn grotere di mensies ook groter moeten zijn. Maar ik geloof ook dat de grotere wijdheid in dat land mogelijk maakt dat men zich er los van kan maken. Om een voor beeld te noemen: voor de derde maal door Was hington rijdend (en taxiritjes duren daar altijd min stens een half uur!) kon ik niet nalaten mijn chauf feur te vragen: „I don't see any cops! Where do you leave em?" Want ik zag werkelijk nergens een politieagent, zelfs op de drukste verkeerspunten niet. „Oh, there is plenty of em, yessuh!" kreunde de (neger-) chauffeur (zij zeggen altijd „sir" na dat „yes" ook tegen vrouwen), maar ik zag ze wer kelijk niet. Maar misschien komt dat nog wel. Hier heb ik dan mijn eerste impressie gegeven van Amerika: eigenlijk een dialoog met mezelf om deze impressie verstandelijk te verwerken. Ik realiseer me dat ik ver te kort schiet. Dat ik noq veel uit gebreider moet beschouwen, maar het heeft geen zin. Amerika (vrij van bordjes „verboden te is werkelijk een land van Onbegrensde Mogelijkhe den. Voor onbegrensd uitwijden is geen tijd en geen plaats. Een volgende keer weer een beetje. Saluut! TJALIE ROBINSON

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 9