De Javaanse voorspellingen PIKANT AVONTUUR HET LEKKERE HAPJE J3 6 Onder deze neemt de „Djojo-Bojohetgeen „Overwinning en Nederlaag" betekent, een voorna me plaats in. Deze profetieën werden in de 12e eeuw door Praboe Kertanagara, vorst van Daha (Kediri) te boek gesteld. Zoals bekend mag worden verondersteld is ook de Japanse invasie hierin voor speld met daarop volgend de periode van het weg trekken thans van de „witte apen", dierfiguren be kend in de Hanoman-cyclus van de Pandji-verha- len. De periode, die hierop volgt en dus nog zal moe ten plaats hebben is de uitbarsting van de Merapi en het bandjirren van de Kali Serang van het bloed der landskinderen met als gevolg het in tweeën splijten van het eiland Java. Verschillende uitleggers zijn het er over eens, dat dit laatste een burgerkrijg betekent en het uit eenvallen van het rijk. Weer anderen beweren, dat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat deze verschrikkelijke uitbarsting zal plaats vinden, omdat deze berg bij tussenpozen van 19 a 20 jaar gaat werken. Als men de geschie denis er op naslaat, dan krijgt men de volgende uitkomsten: 31 december 1822; 10 augustus 1837 15 jaren rustperiode. Daarna in 1919, vervolgens december 1931 en januari 1940 en pas weer gele den. Vooral 1919 was een rampjaar want toen barstte de Kloet eveneens uit. Voor wat betreft de uitwerking van zo'n uitbar sting moge die van de Krakatau in herinnering wor den gebracht en nog vroeger de uitbarsting op 8 oktober 1923 van de Galoengoeng, waarvan het ge donder tot op honderden kilometers in Batavia, Cheribon en Rangkasbitoeng werd gehoord. Men Zo nu en dan komt het voor, dat bij ons thuis niemand zin heeft in de „gewone pot" en dan komt er „dikke soep" op tafel met rotti-panggang en allerlei soorten broodjes. Dit is een door ons allen hogelijk gewaardeerde afwisseling. Op een keer was er een nieuwigheid bij: heel kleine brood jes, één flinke hap, maar te oordelen naar de prijs moest het wel het summum van lekkerheid zijn. Ik proefde er een en mijn vrouw vroeg heel be langstellend, hoe of ik het vond. Ik zei: „Niks an En toen schoot mij opeens het volgende voorval in de gedachten. Plaats van handeling: een jappenkamp aan de be nedenloop van een grote kali in Thailand. Tijd plm. vijf uur 's middags. Een werk-party komt terug in het kamp en na een laatste „tengko" bij de wacht is het inrukken. De troep lost zich op en moe, vuil, bezweet sjokken de voddig-geklede fi guren naar hun barakken; etensblikje en veldfles bungelen leeg, tegen mekaar klepperend aan de broekriem. Nu een heerlijk bad -dat hadden we tenminste nog! En dan eten dat hadden we minder Ik was één van die troep en ook ik dook het - na een hele dag felle zon weldadig aandoende schemerduister van de barak in. Bij m'n tampatje greep ik het blikje, dat als gajoeng dienst deed. Er lag iets ronds en geelbruins in. Ah, dacht ik, een koekje van de P.R.I. (de engelse benaming voor de kamp-kantine, waar ook allerlei baksels wer den gebrouwen en als snoepje-van-de-dag grif ver kocht). Zeker een traktatie van Henk. Dit was mijn slapie, kampkapper, dus die had de gelegen heid om voor ons beiden in de rij te gaan staan voor de kantine. Terwijl ik m'n badspullen bij elkaar graaide, ging het ding in mijn mond, drie maal kauwen op! Zoals de meeste PRI-baksels was ook dit zonder veel smaak; aan de harde kant. En nogal zout, dacht ik. Ik had er toch meer van verwacht en ik be sloot Henk te vertellen, dat hij ons geld aan wat beters had kunnen uitgeven, een eitje of zo. En fin, elke maagvulling was tenslotte belangrijk. Hoe juist had die ene krijgsgevangene dat weergegeven met de op de bodem van zijn kompiespannetje sierlijk gegraveerde woorden „Hoef niet lekker als maar veel". Toen ik, opgefrist van het bad, terugkwam, vond ik Henk mopperend tussen zijn bezittingen schar relen. Na de wederzijdse begroeting, zei hij: „Zeg, heb jij ook m'n zeepje gezien; het zat in dat man- diblikje van je." Ik keek hem verdwaasd aan. „Verdomme", zei ik toen. P.S. vertelde van deze aardbeving, dat zij over de gehele lengte van Java gedurende 5 minuten is gevoeld en tienduizenden slachtoffers heeft geëist. Maar keren wij terug naar de Djojo-Bojo, die na de deling van het eiland de wederkomst voor spelt van het „witte rund" met de gouden horens hoeven. Volgens de legende is dit witte rund de voorvader der Maleise en Javaanse vorstenge slachten. Het verscheen op de Boekit Segoentang (nabij Palembang) en de nazaten waren de stich ters van het machtige rijk Seri Widjaja, dat zich uitstrekte van Siam tot Timor. Deze laatste voorzegging duidt dus op de we derkomst van de Ratoe Adil de Rechtvaardige Vorst en niet op de terugkomst van de Hollanders. Het gezegde: „de karbouw keert naar zijn stal te rug" is geen voorspelling maar een Saloka d.i. een zinspreuk. Evenals „Tjebol anggajoeh langit" „De dwerg wil naar het uitspansel reiken". Van veel oudere datum zijn de Tjondro-Seng- kolo's, dit zijn chronogrammen in bloemrijke taal gesteld, die veeal natuurrampen, oorlogen en wisse ling van vorsten aanduiden. Bij deze profetieën spelen de jaartallen een grote rol, bij het bepalen van een sengkalan worden de cijfers van het betrokken jaartal achterste voren gebezigd, de betrekkelijke dag wordt echter ge noemd naar het Javaanse jaar van Adji (Jaka, dat 78 jaar met onze jaartelling verschilt. Hieronder volgen enige voorbeelden van Tjon- dro-Sengkolo's: 1677 A.D. - 22 Soera, Ngahad-Legi; jaar Djima- wal: Tjondro-Sengkolo: „Swaraning goenoeng obahing djagat" - „De stem van de berg ver andert het heelal". Hoe het kwam, weten de godenzonen Oki en Tjisai waarschijnlijk op dit ogenblik nog niet, doch een feit is het, dat beide krijgers in een toestand, welke men met het woord laveloos pleegt aan te duiden, op een kwade avond het huis van Mies van Stralen binnentolden. Waggelende op de enigszins kromme onderda nen en gesticulerende, als wilden zij de sterren van de hemel plukken, beduidden de vechtjassen aan de hevig verschrikte Mies dat zij bier, véél bier, wensten. Waar sinds de internering van haar man de jonge vrouw over geen alcoholvoorraden meer beschikte, trachtte zij de opgewonden Ja- panners aan het verstand te brengen, dat ijs- water het enig aanwezige vocht in haar huis was. Met meer armgezwaai en het uitstoten van ge-, luiden, welke eerder aan een verkouden koe dan aan een menselijk orgaan deden denken, verklaar den de Jappen dat zij dan wensten te slapen en dit met een lodderige blik op de verschrikte Mies liefst in gezelschap. Meteen koersten de dron ken proppen op het slaapvertrek der jonge vrouw af. De gastvrouw tegen wil en dank probeerde te vergeefs de ongure bezoekers uit haar intiemste verblijf te weren. In haar grote angst rende zij tenslotte naar de telefoon en belde het Japanse politie-commissariaat op. Intussen waren de soldaten, moe in hoofd en be nen, de slaapkamer binnengedrongen, waar zij Gebeurtenissen: 1. Uitbarsting van de Keloet, gepaard met een geweldige aardbeving met asregen en lahar- vorming. 2. Slag bij Djenar (Bagelen). Majoor Kalèrek (Klerk) en Kapitein Hoetjé sneuvelen. 3. Djendral Emoep (GG van Imhoff) te Ba tavia overleden. 4. Oproep Sala (opperkoopman van Solo) Balthasar Totlomondo vertrekt naar Neder land terug en wordt opgevolgd door Jan Hin- drik Djohan Abraham. Sengkala's van recente data volgen hieronder. 1942 A.D. „Traté wijaq bedah boemi" - „De ont luikende lotus breekt de wereld open". Hier wordt de Nipponner voorgesteld als een lotus bloem, welk teken bij dit volk (Boeddhisten) heilig is en wiens embleem is de „Sakura- bloem 1945 A.D. „Kilat moeni dahing boemi" - „De blik sem dondert en verandert de wereldduidt op de atoombom, en ook: „Pring timboel nja- poe djagat" - „De ontspruitende bamboe veegt de hemel schoon". Deze sengkala duidt op President Soekarno, die toen de republiek uit riep. De overeenkomst van het beeld bamboe en de roepnaam „Boeng", die Soekarno zich heeft aangemeten is frappant. Er zijn er meerdere, maar laat dit voorlopig ge noeg zijn om U duidelijk te maken, dat de Kar bouwenfiguur nooit kan gebezigd zijn om hierme de de Hollanders uit te duiden. W. P. SCHARDIJN zich, gekleed en al, op het reine bed ter ruste legden. Vanaf het telefoontoestel zag Mies al wat in haar kamer voor viel en haar moed begon te her leven, toen zij haar gasten als een blok op haar sponde zag neervallen. Nadat de aansluiting met de Japanse politie tot stand was gekomen, kon zij dan ook rustig haar beklag doen. Lief en aardig, als wilde zij de man aan de andere kant van de draad verleiden, ver telde de jonge vrouw, na naam en adres te hebben gemeld, dat zij bezoek had gekregen van twee dronken soldaten en om maar dadelijk het ergste te doen geloven, voegde zij er aan toe: „Ze liggen nu op mijn bed, wat moet ik doen?" Schrik, verbazing en woede streden bij de vraag ster om de voorrang, toen een ietwat lijzige stem spottend antwoordde: „Ga er bij liggen." Paf van het prompte kon Mies in de eerste se conden, volgende op de onverwachte raad, niet antwoorden. Koortsachtig werkte haar brein om een antwoord op zoveel onbeschaamdheid te vin den. Toen, met een stem, nog liever dan tevoren doch met een ondertoon vol venijn, antwoordde Mies vlot en vaardig: „Dat zou ik graag doen, maar die knapen vertellen me zóveel geheimen van het leger, dat ik er bang van word." Een woest gebrul aan de andere kant van de lijn bewees, dat Mevrouw van Stralen de roos had geraakt. Geen tien minuten later hield een militaire auto voor haar woning stil. Een Japanse luitenant en enige soldaten stapten uit en snelden het huis bin nen. „Waar zijn de twee soldaten", luidde de driftige vraag van de officier. Zwijgend wees Mies naar de slaapkamer. Enige ogenblikken later werden, onder hevig ge rucht van felle klappen, de dronken propjes naar buiten gesleurd. Na op het voorerf een rammeling te hebben ge incasseerd, welke slechts weinig beenderen in het lichaam der ontnuchterde fuifnummers intact zul len hebben gelaten, werden de soldaten, totaal murw gebeukt, als bundels vodden in de wach tende auto gesmeten. Even later heerste om en in het huis van me vrouw van Stralen de stilte van de avond, slechts zo nu en dan even onderbroken door een klateren de lachbui, waarmede de onvrijwillige gastvrouw der godenzonen lucht gaf aan haar appreciatie van het pikante avontuur. M. B. GELINK

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 6