OVERSTE L. D. DE KROON
Veelzijdig kunstenaar/marine-man
ONZE FICHEERDIENST
EEN KOMMA REDDE ZIJN LEVEN
7
Het hoofd van de Marinevoorlichtingsdienst,
overste L. D. de Kroon, heeft drie spreuken als
leidraad, die ingelijst in zijn werkkamer hangen:
„Zonder begrip geen waardering", „Maak het aan
trekkelijk, dat doet het beter" en „Houden, over
houden, volhouden, behouden".
Iets aantrekkelijk maken is overste de Kroon wel
toevertrouwd. Naast zijn veelomvattend werk bij
de Koninklijke Marine ziet hij kans in zijn vrije
tijd fijnzinnige kerst- en nieuwjaarskaarten te ont
werpen; boeken, artikelen en brochures te illustre
ren. Zijn rake tekeningen zijn vooral in marine
kringen, maar ook daarbuiten, bekend. Ze geven
blijk van een grote artisticiteit en van gevoel voor
het detail. Voorts schrijft de heer de Kroon ver
halen in verschillende tijdschriften. Zijn „Flikker
lichten" in het Algemeen Marine Weekblad, die
zijn gebaseerd op één of meer bijbelteksten, wor
den grif gelezen. Het zijn vlot geschreven stukjes, die
nergens vervelend of zwaarwichtig worden. Naast
al deze aktiviteiten heeft de overste ook nog boe
ken vertaald, o.a. het „Logboek uit de hel" uit het
Duits in marinejargon. Uit het Engels vertaalde
hij „Slag aan de Rio de la Plata".
De heer de Kroon werd in 1906 te Magelang
geboren. Na de drie jaren „adelborst-tijd" werd
hij in 1928 benoemd tot luitenant-ter-zee. In 1935
verliet hij de Koninklijke Marine om op 1 januari
1936 te gaan werken op het Centraal Kantoor voor
de Statistiek te Batavia. Ruim een jaar later werd
hij aangesteld als ambtenaar bij een andere Gouver
nementsdienst in ons voormalig Ned. Indië, name
lijk de Opium- en Zoutregie, eveneens te Batavia.
Op 22 mei 1940 kwam de heer de Kroon terug bij
de Koninklijke Marine. Hij werd als reserve-offi
cier geplaatst op Hr.Ms. „Gouden Leeuw". Met
dit schip maakte hij onder andere een reis naar
Ambon, waar de „Gouden Leeuw" ongeveer zes
honderd mijnen heeft gelegd. Dit was geen een
voudige zaak, omdat de haven van Ambon 350 tot
500 meter diep is en men dus wel zeer lange an
kerkabels nodig had. Overste de Kroon vindt het
nü nóg een wonder dat men de aktiviteiten van het
schip niet ontdekte. Het gaf natuurlijk veel reden tot
voldoening dat later vijf Japanse schepen op de mij
nen liepen en vernietigd, danwel zwaar bescha
digd, werden. De „Gouden Leeuw" verrichtte haar
werk ook in de Riouw-Archipel en in de omge
ving van Tarakan en Balikpapan. Tijdens de slag
in de Java-zee legde zij het restant van de, in to
taal tweeduizend, mijnen in de Toebanbaai. Om
dat men geen kans meer zag weg te komen werd
het marine-schip op het laatste nippertje op de ree
van Soerabaia door de bemanning zélf tot zinken
gebracht, twee dagen vóór de Japanners binnen
vielen. De heer de Kroon werd gevangen gezet in
een kamp te Soerabaia. Reeds in oktober werd hij
per trein naar Batavia vervoerd; vandaar per schip
naar Singapore, vanuit deze plaats moest hij, met
vele anderen, lopen naar Changi. Op tien januari
1943 behoorde hij tot het contingent van twaalf
honderd krijgsgevangenen, merendeels Hollanders,
dat per drijvende doodkist s.s. „Nitimei Maru"
richting Birma ging. De omstandigheden aan boord
waren, zoals gewoonlijk bij de Jap, erbarmelijk.
Plaats om te liggen was er niet, de mensen waren
nog dichter op elkaar gepakt dan de bekende ha
ringen in de ton. Wasgelegenheid ontbrak natuur
lijk. De „Nitimei Maru" was met recht een drij
vende doodkist, want het werd in de Golf van Mar-
taban stevig gebombardeerd door drie Ameri
kaanse Liberators. Deze aanval was een volkomen
verrassing voor de Japanners, die wel voortdurend
met kijkers naar onderzeeboten speurden, maar
niet hadden verwacht dat de Amerikanen uit de
lucht zouden aanvallen. Zeshonderd Japanners en
vijfendertig krijgsgevangenen verloren bij dit bom
bardement het leven. De overlevenden werden, na
eerst een poosje in zee gedobberd te hebben, aan
boord gehesen van de „Mojei Maru" dat enkele
dagen later in Moulmein arriveerde.
In deze plaats begon voor de krijgsgevangenen
de verschrikkelijke tocht door Birma aan de „do-
denspoorweg". In augustus 1943 werd de heer de
Kroon ernstig ziek. Hij kreeg dysenterie, malaria en
beri-beri. Hij woog toen nog slechts 41 kilo. Zijn
geloof en zeer groot godsvertrouwen hielpen hem
er bovenop. De overste begreep dat hij een bood
schap had uit te dragen, de boodschap van de liefde
van Christus. Hij werd evangelist in het kamp,
leidde avondwijdingen, sprak de mensen toe en be
moedigde hen op grond van Gods woord. Immers:
„Wie in Jezus gelooft heeft het eeuwige leven".
De heer de Kroon begreep ook dat het geestelijk
weerstandsvermogen de mensen het hoofd boven
water deed houden. Hij deed wat in zijn vermogen
lag om dit te stimuleren. Zo gaf hij in de verschil
lende kampen gymnastiekles en vormde met der
tig tot vijfendertig jongens een cabaretgroep. Deze
groep trad zevenenzestig maal in de rimboe op.
Overste de Kroon, twee jaren geleden, toen hij
nog „mijnheer" dat is luitenant ter zee eerste
klasse) was.
Na de oorlog ontving hij voor al deze aktiviteiten
de verzetsster Oost-Azië. Er zijn in totaal slechts
220 dragers en draagsters van deze ster.
Met humor vertelt de heer de Kroon van zijn be
levenissen in Birma. „Weet je waarom ze de bo
gen van de brug over de rivier de Kwai niet kapot
kregen?" vraagt hij.
„Die bogen hadden de Jappen gestolen van een
brug in Madioenze waren zo degelijk dat ze
niet kapot te krijgen waren!"
Na de oorlog bouwde de heer de Kroon in Ma
kassar en Soerabaia de afdeling „Sport, Ontwikke
ling en Ontspanning" van de Marine op. In de
jaren 1947 en 1948 sprak hij ook veel, drie tot vier
maal per week, voor de radio, in het strijdkrach
tenprogramma te Batavia. In 1948 ging hij als burger
ambtenaar naar Madoera om zijn vooroorlogse werk
bij de Zoutregie weer op te vatten. Hij werd ten
slotte onderhoofd van de Zoutwinning Kaliangat.
Oude liefde roest echter niet en zo trad hij, na
twintig jaar onafgebroken tropendienst terug in Ne
derland, als reserve-officier weer in dienst bij de
Koninklijke Marine. Als hoofd van de Marinevoor
lichtingsdienst is het zijn taak het publiek in de
meest uitgebreide zin des woords in te lichten over
wat er bij de Marine gebeurt of gebeuren zal. Deze
nieuwsvoorziening moet volkomen objectief zijn,
omdat „voorlichten" niet hetzelfde is als „propa
ganda maken". Bij dit laatste vertelt men alleen
wat men kwijt wil. Voorlichten is meer het ver
tellen hoe het zit, het verstrekken van foto's en
brochures, kontakt onderhouden met relaties en het
organiseren van tentoonstellingen, enz. Zo orga
niseerde de heer de Kroon in 1955 de grote Marine
tentoonstelling op de „E 55" te Rotterdam. Hij is
ook de geestelijke vader van de vlootschouw, die
jaarlijks door de Marine wordt gehouden. De Ko
ninklijke Marine heeft in hem een veelzijdig mede
werker, die niet alleen verstand heeft van marine
zaken en kunst maar óók (helaas hoe wéinig man
nen hebben dat) belangstelling voor verschillende
parfums. Dit om er zijn vrouw en dochters mee
te kunnen verrassen. Een voorbeeld dat stellig na
volging verdient!
HANNY LIM
De reacties op onze oproep voor medewerkers
tot het ficheren van bronnen uit de collecties
van den heer W. H. Hoogland (zie Tong-Tong
van 30 januari, pag. 14) hebben onze verwach
tingen overtroffen, en wel in die mate, dat we
thans ook andere bronnen hopen aan te kunnen
pakken. Neem b.v. Kleian's Adresboek 1938, de
laatste opgave voor de Europese bevolking in
Nederlands-Indië. Ruw geschat, bevat dit een 50
a 60.000 vermeldingen, met daarnaast nog een
25 a 30.000 vrouwsnamen. Deze laatste zijn echter
alleen bruikbaar, indien men de namen der echt
genoten kent, maar u weet zelf wel, hoe het
gaat. „Ja, ze hadden 3 kinderen, één zoon, en 2
dochters: Noes en Toet. De ene is getrouwd met
ja hoe heette die jongen ook weer, hij zat
in de suiker, Bert zeiden we altijd, maar zijn „van"?
En probeer nu maar eens zo'n echtpaar op te
speuren! Waren deze gegevens echter ook op de
vrouwsnamen geficheerd, heel simpel: van Wijk,
H.(= gehuwd met) J. H. G. van der Aa, dan
is één blik op de naam van der Aa voldoende,
om het adres dezer dame in Indië in 1938, en
meestal wel in Nederland na 1945 ook terug te
vinden. Het is dóódsimpel werk, waarvoor alleen
accuratesse en een leesbaar handschrift vereist
wordt. Hiermede halen we alle gegevens uit de
Bevolkingsregisters niet terug, maar: we hebben
een hulpmiddel om hiermede gewapend door in
formatie bij onze lezers of officiële instanties ver
der te komen. 30.000 fiches lijken veel werk, maar
als men er nu elke dag eens 2 uur aan besteed,
kan ieder onzer toch in een maand of 8 er door
heen komen! Hoevelen onzer zitten zich niet stier
lijk te vervelen, en in plaats van te zitten kanke
ren, wordt wat goeds tot stand gebracht, waar we
allen de vruchten van kunnen plukken). We behoe
ven niet alle 32 dln. van Kleian af te schrijven,
dat zou héél veel dubbel werk zijn, maar zo om de
6 jaar, dus een deel of vijf totaal, dan vangen we
ze vrijwel allemaal voor het eerste kwart der 20e
eeuw!
Onze 2e vraag: „Stuurt eens wat ter inzage van
uw familie-aantekeningen en laat die door ons
vastleggen, voor ze verloren gaan," gaf niet zo
veel reacties, wat we best begrijpen. We hebben
met veel moeite en soms zelfs met gevaar, die stuk
ken door de Jappen en Bersiaptijd heen geloodst,
en zijn een tikje benauwd, die zo maar weer uit
handen te geven. Misschien weten we daar wat
op, als het niet al te lijvig is, er even een photo-
statische copie van laten maken, zoals u ook
doet met uw diploma's of getuigschriften, die u in
moet zenden. Van de familie Buchel van Steen
bergen kregen we reeds vele van soortgelijke ac-
ten, en nu dezer dagen werden we verrast met een
zending betreffende de families Stoll en Timmer
mans Thyssen, w.o. heel interessante zoals b.v.
een bijzondere uitgave van de Locomotief, ge
deeltelijk in goud gedrukt ter gelegenheid van een
gouden huwelijksfeest der familie Stoll 18401890.
Van al dit materiaal worden fiches gemaakt en
dossiers aangelegd, die velen uwer vroeg of laat
van dienst kunnen zijn.
3e. Ten slotte nóg een verzoek, wij kunnen niet
alles lezen of weten. Er verschijnen nogal veel
magazijn- of veiling-catalogi van antiquariaten,
die na lezing bij u in de prulle-mand verdwijnen.
Vindt u daar eens iets in, wat u denkt, dat ons
zal interesseren, bericht het ons even, of zendt
Navorser de catalogus toe, als het voor ons van
geen belang is, heeft hij óók nog een prullen
mand, maar beter 4 exemplaren van een catalogus,
dan één berichtje, dat ons ontgaat.
NAVORSER
Het zal ook wel langer dan een eeuw geleden in
Indië gebeurd zijn. Of het een Chinees, een Ara
bier of een Inlander geweest is, weet ik niet, maar
de man was veroordeeld om te worden gehangen.
Er was gratie gevraagd, doch op de morgen van
de vastgestelde dag van executie was door de Gou
verneur-Generaal daarop nog niet beschikt. De
man stond reeds op het schavot, toen een koerier
het volgende telegram van de Gouverneur-Gene
raal bracht: „Hang hem niet (komma) loslaten."
Toen mocht de man naar huis. Doch er was een
fout gemaakt, die niet meer kon worden hersteld.
De oorspronkelijke tekst van het telegram luidde:
„Hang hem (komma) niet loslaten."
VICTOR