De reus van de nieuwe wereld IV De emigratie naar Brazilië geslaagd of niet? De legendarische Goenoeng Monjet vanuit zee gezien DE GOENOENG MONJET 12 De belangstelling van de Indische Nederlander voor Brazilië is geen na-oorlogs verschijnsel. Ge schiedkundigen kunnen misschien mijn vermoeden bevestigen, dat deze belangstelling verband houdt met de emancipatie van de Indo-groep en het daarmee toenemende besef als minderheidsgroep nooit geheel ,,aan zijn trekken" te komen. In vroege jaargangen van het I.E.V.-orgaan „Onze Stem" kan men in ieder geval reeds beschouwin gen lezen met betrekking tot Brazilië. Voor zover mij bekend zijn er voor de laatste oorlog echter geen pogingen gedaan door Indische Nederlan ders om zich als kolonisten of anderszins metter daad in Brazilië te vestigen. Na de Tweede We reldoorlog, in de roerige dagen van de Indone sische revolutie, is men zijn blik wederom (ook) gaan richten op dit land van enorme afmetingen, bewoond door een mestizo-bevolking. Op de Pangkalpinang-conferentie in oktober 1946 werd door een I.E.V.-voorman (Mr. Blaauw) als één der mogelijke landen, waar Indische Neder landers zich zouden willen vestigen, Brazilië ge noemd. Het is niet precies na te gaan in hoeverre de toen malige Nederlandse regering deze suggestie ernstig heeft genomen. Wél is mij een rapport bekend, ge schreven door Ir. A. Poldervaart, toentertijd (april 1952) voorzitter van de Stichting B.E.N.I. Dit „Rapport omtrent de cmigratiemogelijkheden voor de Indische Nederlander" is als Bijlage III toegevoegd aan het „Verslag van de Commissie ter Bestudering van het Indo-Europese Vraagstuk in Indonesië (30 juli 1952), een officiéél stuk dus. Onder meer over Zuid-Amerika sprekend zegt Poldervaart in zijn rapport echter, dat de landen buiten Venezuela hem niet bekend zijn; hij weet alleen, dat Brazilië vrij hoge eisen stelt aan emi granten. In de verslagen van de Nederlandse emigratieor ganen na 1952 kan men af en toe eens een opmer king lezen in de trant van: „ter gelegenheid van het bezoek van een Nederlandse handelsmissie aan (vul in: een land in Midden- of Zuid- Amerika) werd een globale verkenning uitgevoerd naar de vestigingsmogelijkheden voor Nederlandse landbouwers, veehouders en deskundigen in tro pische cultures." Soms wordt hieraan toege voegd: „De resultaten hiervan schijnen een nadere studie waard." Een andere keer wordt er meer specifiek gesproken over onderzoek naar „vesti gingsmogelijkheden voor Indische Nederlanders", maar van concrete emigratie-mogelijkheden hoort men niet. Alleen Brazilië maakt daarop een uit zondering. Tot ultimo 1952 was emigratie naar dat land prak tisch alleen mogelijk voor houders van een in Brazi lië afgegeven en notarieel gelegaliseerde werkge vers- of onderhoudsverklaring. Daarna konden on- gchuwden en gezinshoofden met ten hoogste één kind door bemiddeling van het Nederlands emi gratie-apparaat in Brazilië geplaatst worden onder het-z.g. „urban workers scheme". Deze regeling voorzag in de toelating van geschoolde arbeiders, halfgeschoolden die een cursus hadden gevolgd op écn der rijkswerkplaatsen hier in Nederland en die bovendien voldeden aan bepaalde eisen met betrekking tot de kennis van de Portugese taal. Het is vooral onder deze regeling, dat Indische Nederlanders naar Brazilië zijn geëmigreerd (zie ook het eerste artikel in deze serie in T.T. no. 16, 28 febr. 1961). Het is voor ons belangrijk te weten of de Indisch- Nederlandse emigranten in Brazilië zijn „geslaagd", dan wel zijn „mislukt". Iedere emigrant, die in het buitenland succes heeft, is een propagandist voor zijn groep en voor het land, dat hem laat vertrek ken. Hij vormt tevens een bruggehoofd voor toe komstige emigranten, Iedere mislukte emigratie daarentegen, betekent afbreuk aan de reputaties van groep en emigratieland. Mislukking kan emi- en immigratieland huiverig maken voor een voort zetting van de emigratie op dezelfde basis, ja zelfs voor iedere toekomstige emigratie van In dische Nederlanders. Het is daarom, dat wij moe ten weten (wéten, niet gissen of vermoeden!) wat er waar is van de tegenstrijdige berichten, die nu eens spreken van „geslaagde emigratie van Indi sche Nederlanders in Brazilië" en dan weer melding maken van „tragische mislukkingen". Aangezien beide soorten berichten uit officiële bronnen afkomstig zijn, wordt het hoogtijd dat wij worden ingelicht over de werkelijke omvang van succes of mislukking en in het laatste ge val over de oorzaken ervan. Aan vaagheden als „totaal ongeschikt voor emigratie" heeft niemand iets, evenmin als aan de klacht van de zijde der emigranten dat „de voorlichting is tekort gescho ten". Waarom is een gezin (of persoon) ongeschikt voor emigratie gebleken? Was deze ongeschiktheid niet reeds tevoren vast te stellen? Geldt de onge schiktheid voor iedere emigratie naar Brazilië, of alleen maar voor de emigratie in de vorm en op de wijze zoals ze in feite en tot nu toe heeft plaats gevonden? Om de laatste vraag ook eens anders te stellen: is het misschien mogelijk en denkbaar, dat een emigratie van Indische Nederlanders naar Bra zilië, die op een geheel andere wijze wordt aange pakt dan tot nu toe geschiedt, méér succes zal hebben? En wat de voorlichting betreft, waarin is deze Padang, de lieflijke hoofdplaats van het gewest S.W.K. kan niet alleen bogen op smakelijke ge rechten, die ongetwijfeld de tong van Lucullus zou den hebben gestreeld, maar is ook in het trotse bezit van de unieke Apenberg. Aan de Moeara (mondihg van de Batang Harau) rijst aan de linkeroever steil uit zee de ruim 100 me ter hoge Goenoeng Monjet, een uitloper van het Padanggebergte. Van de andere oever laat men zich het 40 meter brede water overzetten naar de voet van de berg en klimt dan langs een pad naar bo ven. In het bos waarmee de berg begroeid is woont een kolonie langstaartige apen. Ze zijn vrij tam en worden door de bezoekers onthaald op pisangs, katjang en brood. Ik herinner me de apenkoning als een grote grijze knaap. In mijn jeugd leefde in een grot op de berg een kluizenaar. Een paar mekkerende geiten vrolijkten zijn eenzaam bestaan enigszins op. Kinderloze vrouwen komen naar deze grot om te bidden. In haar tot Toehan Allah gerichte smeekbeden ma ken ze uiteraard het vurige verlangen kenbaar naar het moederschap. Bij elk bezoek krassen ze een onvoldoende geweest? Ook: wat kan de reden zijn, dat het publiek over de emigratie van Indische Nederlanders naar Brazilië zo weinig geschreven of gesproken infor matie krijgt, terwijl er vele studies, rapporten en tijdschrift-artikelen verschenen zijn over de Neder landse boeren-kolonisaties in Brazilië? Vindt men de publikatie van gegevens over de Indisch-Ne- derlandse emigratie niet interessant genoeg? Of al leen maar niet opportuun op dit moment? Maar wie zijn die „men"? De Nederlandse over heid, de emigratie-instanties, of ook wij zelf: In dische Nederlanders, gerepatriëerden? Ik meen ook déze vraag te moeten stellen, omdat ik het gevoel heb dat wij vaak door onze eigen mensen in de steek worden gelaten. Wat doen bijvoorbeeld al die gerepatriëerden, die op allerlei (soms zeer hoge) posten in het Nederlandse emigratie-apparaat zitten (de directeur van één der emigratie-centrales is een Indische Nederlander!)? Het lijkt mij, dat zij met hun zwijgzaamheid hun mede-gerepatrieer- den én de zaak van de Nederlandse emigratie-in-het algemeen geen goede dienst bewijzen. Dit klemt des te meer in dit land, waar van iedere groep wordt verwacht, dat zij haar belangen in de eerste plaats zélf behartigt. Zolang de berichten, die spreken van „mislukking", niet op een zakelijke manier, en gestaafd door voldoende gegevens, wor den bevestigd of tegengesproken, zolang kan nie mand iets verstandigs over deze kwesties zeggen. Ondertussen kan er echter wél schade worden ge daan aan de reputatie én aan het zelfvertrouwen van de Indo-groep als geheel, omdat de goede dingen niet bewezen, de kwade dingen niet tegen gesproken kunnen worden. In een volgend artikel hoop ik op deze kwestie van succes of mislukking van de Indisch-Neder- landse emigratie naar Brazilië terug te komen. G. L. CLE1NTUAR streepje in de grotwand. Wordt het gebed ver hoord dan komen ze de streepjes wegmaken. Op een andere plek wordt vaak een „slametan" gehouden. Het geldt als een gunstig teken wan neer de „radja monjet" bij het offermaal verschijnt en zich aan de voorgezette lekkernijen tegoed doet. Het komt namelijk wel eens voor, dat de apenko ning om de een of andere onverklaarbare reden verstek laat gaan. Van de top heeft men een prachtig uitzicht op de Indische Oceaan en de koraaleilandjes Pidang en Pandan waarop een witte vuurtoren staat. Naar de landzijde ziet men op het lange strand tal van Klingaleze vissers met de poekat (sleepnet) bezig. Vlak bij het strand ligt de oergezellige „Laoet" soos. Daarachter strekt zich de kotta uit, koket verscholen onder de groene kruinen van ontelbare klapperbomen. Heel in de verte de blauwe lijn van de Boekit Barisan. Een schitterend panorama. Aan de voet van de berg heb ik vaak geamuseerd naar „hengelende" apen staan kijken. Ze hebben hun lange staart in het water gestoken en als een vis erin bijt werpen ze het diertje met een sierlijke zwaai op het droge. A J C H

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 12