Stenen Bronnen (I)
12
Een en ander over particuliere begraafplaatsen
in Oud Semarang
Van het vele uiterst verdienstelijke werk wat wijlen
Bloys van Treslong Prins voor de geschiedenis van
Indië verricht heeft, zijn de vier delen „Genealo
gische en heraldische gedenkwaardigheden betref
fende Europeanen op Java," door de gang van
zaken in en na de oorlog, wel het meest waarde
vol gebleken. Hij is de eerste geweest, die het enor
me belang dezer gegevens voor latere generaties in
gezien heeft, deze vrijwel zonder hulp of financiële
steun heeft bijeengebracht en door de druk voor
een ieder toegankelijk gemaakt.
Bij ons onderzoek naar de familie Hamard de
la Brethonière misten we de laatste rustplaats van
de vrouw van Pierre Junior, die niet op hun fami
liekerkhof te Salatiga is bijgezet, doch die we aan
troffen op een ander particulier kerkhof, op het
vroegere land Peterongang in de kampong Wono-
dri Djomblang, tegenover de Passar te Semarang.
Bij het nazien dezer gegevens, vonden wij nog en
kele particuliere begraafplaatsen, waarvan de oud
ste wel is die in Kampong Seteran, waar naast 2
tombes van den chirurgijn-majoor der Würt-
tembergsche troepen, en latere Stadsgeneesheer
Johann Jacob Hoff (1762-1831) en diens vrouw
Clara Louisa Omfriedc (1764-1817), het familie
graf Remeeus/Nagel is.
Dit zijn de nakomelingen van een Hollandse
scheepskapitein, uit de le helft der 19e eeuw, die
bij zijn terugkeer naar Patria, twee dochters en een
zoon achterliet. Mijntje, gehuwd met Henri Theo
bald Nagel, geb. 1818, begr. op Batan 2-9-1879, en
Suze Remceus gehuwd met diens broer Frits Na
gel, en ten slotte Charles George Remeeus, geb. 6-
10-1830, begr. Batan 11-1-1877.
Uit hem sproot een uitgebreid nageslacht, (9
kinderen) waarvan wij noemen: W. F. Remeeus
te Klatèn, zélf weer vader van 16 kinderen, J. E. J.
Remeeus, geb. 1861, (leefde nog in 1934 te Oenga-
ran), Jan H. Remeeus, stalmeester van den Sultan
te Jogja, Carl A. Remeeus, ambtenaar aan de Kra
ton aid., Suze Carolina R. gehuwd met H. J. Kok,
Comm. N.l.S. te Oengaran, en Suze Wilhelmina
R. gehuwd met (haar neef) Frederik Anton Na
gel, transportondernemer te Oengaran, waaruit
o.a. Laurens Nagel, ambtenaar N.l.S. geb. 22-10-'83,
begr. Batan 10-9-1904.
Ten tweede hebben we Goenocng Mlaja of de
Johanncshcuvel, ten Z. van de weg naar Kendal.
Uit de verte gezien lijkt deze op een soort imitatie
van de Acropolis, een gewelfd stenen dak rustende
op 8 zuilen. Helaas schijnen in het begin der 30er
jaren all marmeren grafstenen uit de monumenten
gelicht te zijn. Max Busse'aar de Semarangse his
toricus, schrijft dat hij op de Johannesheuvel de
komst van de Uiver afgewacht heeft, en dat toen
nog meerdere grafstenen aanwezig waren, o.a.
van de families van Heerdt en Manuel. Maar toen
omstr. 1934 Bloys van Treslong Prins de Johannes
heuvel bezocht, waren alle graven en monumenten
puinhopen en ruïnes, en alle grafschriften ver
dwenen.
Busselaar deelde ons indertijd een en ander over
„de grote" Johannes mee.
Deze Armenier, had een enorm fortuin bijeenge
kregen door het pachten van de transportdienst
van Semarang naar Kedoe, niet zozeer door het
vervoer van de gouvernementsprodukten als koffie
en zout, maar meer door 't clandestien overbrengen
van allerlei zaken voor particulieren. Wegens
de af te leggen grote afstanden, konden de paar
den slechts licht worden bepakt, weshalve Johan
nes een proef nam met kamelen, die hij het
uitkomen met verzorgers. Deze proef mislukte ech
ter, daar de kamelen holle hoeven kregen en kreu
pel werden.
Later werd Johannes pachter van de opiumhan-
del, hij woonde in het grote huis, waarin later de
Neutrale School aan het Wilhelminaplein te Boe-
loe gevestigd is. Als hij zorgen had, beklom hij de
vanuit zijn huis zichtbare heuvel, van welks top hij
de zee kon zien. Hij verwierf de eigendomsrechten,
en wenste dit plekje als laatste rustplaats voor hem
en zijn naaste familie te gebruiken, daar hij niet
op de Israëlitische begraafplaats op de Bergotta-
heuvel, waar ook een deel voor de Armeniërs was
afgezonderd, wilde rusten.
Of de F. D. Johannes gehuwd met C. E. Manuel,
waarover hieronder uitvoeriger, de man zelf of
een nakomeling van hem was, en of er onder de
lange lijsten Johannes'sen in Kleian's adresboek
nog afstammelingen van hem voorkomen, bleek
niet uit te maken.
Onder de naamdragers Johannes zijn ongetwijfeld
vele Armenen, die zich niet meer met de opium
pacht, maar meer met bioscoop-exploitatie occu
peren. In Soerabaja leefde in de 30er jaren een
familie van dien naam, die van zuiver Armeense
afstamming was, maar niet recht wist of zij nu
kleinkinderen of achterneven van de grote Johan
nes waren. Voorzover wij dit konden nagaan, was
de afstamming als volgt: Amirgan Johannes te
Ispahan, gehuwd met Martha Paulus. (Een der
voorsteden van Ispahan: Dschulsa is zuiver Ar
meens, en telt 10 orthodoxe kerken, een Kathe
draal, 2 kloosters en enkele seminaria). Een
zoon van Amirgan, op Java genoemd Johny Jo
hannes, geb. Dschulfa 15-12-1882 huwde Maria
Amelia Augusta Heinzelman, geb. Batavia 7-6-
1892, dochter van Bernard Alfons Heinrich en Ma
ria Mynhardina van Weerden Poelman uit Assen.
Uit dit huwelijk diverse kinderen.
Ten derde vindt men op de heuvels te Bangkong
in kampong Wonodri Djomblang, op het voorm.
land Petrongan, tegenover de passar, de begraaf
plaats der familie Manuel, die kort na de oorlog
nog redelijk intact was.
Hierover in ons volgend nummer meer
(wordt vervolgd)
Errata Addenda.
Als wij een opstelletje over een of ander persoon
of geslacht brengen, beelden we ons niet in, we
daarmee alles gezegd hebben wat over het bewus
te onderwerp te vertellen is. Integendeel, het is
juist onze bedoeling, onze lezers hunnerzijds met
aanvullingen en verbeteringen komen, alleen er
is zoveel stof, dat we maar zelden een uitgebreid
2e artikeltje kunnen geven, desondanks zou het
jammer zijn, al die binnenkomende gegevens
maar rustig in onze dossiers te laten verstoffen, ook
al met het gevaar, dat latere generaties teruggrij
pen op ons artikel en menen, dat Navorser wel
alles medegedeeld zal hebben, wat te ontdekken
was. Zo kregen we bijv. diverse brieven en inlich
tingen over de fam.
Hamar de la Brethonière
Het meest belangrijke is wel, dat Médard óók een
Hamar de la Br. was. Toen de koffiekoning
vroeg, de afstammelingen van Médard uit te slui
ten, geschiedde dit vermoedelijk op grond van
diens gemengde huwelijken en erkende kinderen.
Médard, was evenals zijn broer Adolphe in Europa
opgevoed, en een verdienstelijk violist. Hij woonde
in Ambarawa en was 3-11-1866 gehuwd met Marthe
Pania Uit dit huwelijk sproten 3 dochters
Lies, Marie en Hélène, en 3 zoons, Eduard, Léon
en Gaston. Op hogere leeftijd erkende hij van de
Inl. Vrouw Alimah, een dochter Marie Christine,
geb. 1865 te Assinan, die op 20-7-1896 te Solo
huwde met Jaques Charles Vitalis, geb. te Jogja.
in 1874, klerk S. S. Marie, haar halfzuster, huwde
met G. Deibei, opzichter bij het Boswezen te
Ngawi, waaruit 2 of 3 zoons.
Onze berichtgeefster eindigt erg optimistisch met:
„Nu is de hele familierelatie opgelost", maar o.i.
ontbreken er nog wel enkele stekjes, al kunnen we
hier en daar wat aanvullen:
le. Johanna Hélèna, Mevr. Wolff, overleed te
Salatiga 26-6-1834.
3e. Pierre huwde te Salatiga 22-6-1827 Marthe
Darue, overl. Sem. 11-2-1844. De vrouw van de
schout van Solo, was niet Amélie, maar Agatha
(volgens onze zegsvrouwe zou zij een dochter van
Médard zijn, en een broer gehad hebben Co of
Nicolaas, gehuwd met Mej. Armstorf.)
4e. Carolus huwde Salatiga 26-7-1839.
De Ca, was Christina, gehuwd 9-5-1832 met
Adolphe Frangois Couvreur.
Maria Anna, huwde Salatiga 9-2-1842.
Cécile, werd geb. Salatiga 15-4-1843.
Verm. de oudste dochter van Pierre was Charlotte
Louise, geb. Sem. 20-3-1829, die op 20-5-1844 te
Salatiga huwde met Herman Daniel Luyken.
Voorts vonden we de geboorte van Gérard, te
Salatiga op 12-4-1845 en van Louis, geb. aid. 26-
10-1846, die daar echter reeds 20-11-1847 over
leed, en ten slotte van Cécile Joséphine, die op
10-4-1847 te Solo het levenslicht aanschouwde.
Een dochter van de stamvader was verm. nog
Johanna Louise, die op 23-1-1831 te Salatiga huw
de met Eugène Edmond Caron.
Ten slotte vonden we nog Anette Emilie geb. Sa
latiga 6-3-1835, en Willem aldaar geb. 1-8-1841,
die in 1843 erkend werd.
Pierre junior had bij de Jav. vrouw Gompang 2
geadopteerde zoons, Henry, geb. te Assinan 14-7-
1837 en Arthur, geb. aid. 30-11-1840, die bij Gouv.
besl. van 8-2-1882 de naam de la Brethonière kre
gen.
Gezien deze talrijke gegevens, vertrouwen we. dat
een lid der familie deze nu eens in één stamboom
verwerkt, doch in elk geval zijn ze hier dan voor
lopig vastgelegd.
Tenslotte: wie was de naamdrager, die door de
Japanners in het publiek gefusilleerd werd, een
feit, waar onze hoofdredacteur getuige van was
NAVORSER
Llit ACTUEEL WERELDNIEUWS" van 1935 is deze foto met bijbehorend onderschrift:
VAN EEN BANDJIR. Een inspecteur van de S.f.S. maakte aanmerkingen over de te lange baan-
rapporten. „Gebruiken jullie toch niet altijd zooveel woorden", zoo protesteerde hij. „Omschrijf steeds
zoo kort mogelijk den toestand van de baan, zooals jullie die vindt, en laat alle omschrijvingen welke
niet direct met de zaak te maken hebben, achterwege. Ik verlang een kort, zakelijk rapport en geen
novelle". Een paar dagen later zette een flinke bandjir, de spoorbaan onder water. De S.f.S.-inspecteur
ontving van den betrokken ambtenaar het volgende rapport: „Dimanah doeloeh baan ada kali! Dengan
hormat. Soebito". („Waar vroeger de baan was is nu een rivier! Hoogachtend."