OPEN BRIEF AAN W. A. BRAASEM RADIO BOLLAND 9 In Uw „Open brief aan Tjalie Robinson" spreekt U de hoop uit, dat deze discussie zal uitlokken. Welnu, het is mij misschien vergund aan de dis cussie deel te nemen. Om te beginnen wil ik voor mezelf én voor ande ren duidelijk vaststellen, dat Tjalie's Amerikaanse reisbrieven slechts de aanleiding en niet de reden zijn geweest voor Uw ontboezemingen in de vorm van een „open brief". U schrijft immers, dat U reeds geruime tijd van oordeel is, dat de toon en de teneur van Tjalie's artikelen zeker niet de meest gelukkige zijn om te bereiken wat hem voor de geest staat, maar dat U zich eerst na lezing van de Amerikaanse reisbrieven gedrongen heeft gevoeld om Uw (reeds langer levende) bezwaren kenbaar te maken. Dit nu verbaast me, en wel om twee redenen. 1. Blijkens Uw hierboven aangehaalde uitlating weet U heel precies wat Tjalie voor de geest staat. Wat dit dan ook mag zijn, uit Uw brief is mij in het geheel niet gebleken, dat U het daarmee on eens bent geweest. Uit het feit, dat U indertijd bestuurslid bent geworden van de Indische Kunst kring Tong-Tong, mag integendeel worden afge leid. dat U Tjalie's doeleinden onderschreef. Ik benadruk nu het woord „doeleinden", omdat ik ons lezerspubliek duidelijk wil maken, dat men over twee zaken met elkaar van mening kan ver schillen: de doeleinden enerzijds en de wijze, waar op die doeleinden moeten worden bereikt ander zijds. Wanneer U Tjalie's doeleinden onderschreven hebt, moet mij de opmerking van het hart, dat ik het betreur nimmer een artikel van Uw hand in Tong- Tong te hebben aangetroffen, waarin U op Uw wijze Tjalie's doeleinden die dus ook de Uwe waren uiteen zet. Zou U dit wél hebben gedaan, onze lezers zouden misschien beter dan nu hebben begre pen waarom het ons met een blad als Tong-Tong en met een vereniging als de Indische Kulturele Kring te doen is. Zoals het in feite is gegaan werd Tjalie's stem teveel alléén gehoord; daardoor leek het er vaak op, of Tong-Tong een éénmans-aange legenheid was waarvoor anderen, die zelf buiten de vermeende of reëele „risico-zöne bleven, slechts schouderklopjes over hadden. Zoals ik het zie heb ben maar al te velen zelfs het betrekkelijk kleine risico, dat er met vuil naar ze gegooid zou kun nen worden, niet aangedurfd. Het doet daarom wat onmoedig en hypocritisch aan wanneer juist de man wordt aangevallen, die voor het vuil niet bang is geweest ja, die dit vaak heeft moeten uitlokken, omdat het de enige manier leek om te weten te komen of het publiek binnen en buiten Tong-Tong nog niet in slaap is gesukkeld. Er is echter nog een andere reden waarom ik Uw persoonlijke bijdragen in ons blad heb gemist. Wanneer U werkelijk de doeleinden van Tong- Tong op een voor iedereen begrijpelijke wijze on der woorden had gebracht, zou het lezerspubliek een uitspraak hebben kunnen doen én over die doeleinden én over de wijze, waarop Tjalie en an deren deze proberen te verwerkelijken. De discus sie, waarop U nu hoopt, had dan twee jaar geleden kunnen beginnen. Zij zou naar mijn overtuiging niet zonder vrucht zijn gebleven. Edoch, terwijl U al die tijd naliet ons iets over de doeleinden te vertellen, bovendien hebt gij ge zwegen, waarop naar uwe mening die doelein den zouden moeten worden bereikt, komt U ons nu plompverloren zeggen dat U het reeds geruime tijd over laatstgenoemd punt met Tjalie oneens bent geweest. Erger nog, bijna op het eind van Uw „open brief" zegt U Tjalie opeens ook het ver trouwen in de door hem nagestreefde idealen op! 2. Wat precies in Tjalie's Amerikaanse reisbrieven heeft U ertoe doen besluiten hem in dubbele zin Uw vertrouwen op te zeggen? Sta mij toe dit eens aan de hand van een drietal van Uw eigen uit spraken na te gaan en daarbij een paar kantteke ningen te maken. a. „Het is natuurlijk je goede recht over Neder land te schrijven zoals je wilt (hier in Nederland althans, mag dat in Amerika ook, zonder van „on Amerikaanse activiteiten" te worden beticht?" - Een vergelijking, zoals U die nu tussen Amerika en Nederland maakt, behoeft niet vanzelfsprekend in het voordeel van Nederland uit te vallen. In de eerste plaats heeft Nederland het communisme nooit als een direkte bedreiging ondervonden, nóch werd het verweer daartegen als een in hoofdzaak Nederlandse aangelegenheid en verantwoordelijk heid gevoeld. In de tweede plaats zijn in Amerika voortdurend mensen in de bres gesprongen waar onrecht aan anderen werd aangedaan. Een jongere broer van President Kennedy, de tegenwoordige Minister van Justitie Bob Kennedy, heeft indertijd deel uitgemaakt van de zogenaamde „commissie ter bestrijding van on-Amerikaanse activiteiten' waarvan Senator McCarthy voorzitter was. Bob Kennedy verliet de commissie echter reeds na zes maanden, omdat hij de manoeuvres van McCarthy's voornaamste adviseur, Roy Cohn, niet kon verdra gen. Dat McCarthy en Cohn hun praktijken niet hebben kunnen voortzetten was mede te danken aan de incidentele en gebundelde acties van hun landgenoten. Verder zijn mij hier in Nederland geen boeken bekend van het soort en het gehalte als „The ugly American" door William J. Lederer en Eugene Burdick en als „Listen Yankee. The revolution in Cuba" door de bekende socioloog Wright C. Mills. Beide boeken gaan lijnrecht in tegen gevestigde Amerikaanse opinies inzake hulp aan „minderontwikkelde gebieden" en inzake Amerikaanse buitenlandse politiek. Tussen twee haakjes, het heeft mij erg verbaasd dat laatstge noemd boek, dat aan elke Haagse kiosk te koop was (is), vóór, tijdens en na de recente invasie op Cuba in geen enkele Nederlandse persbeschouwing is genoemd. Ongewenst en inopportuun? Zie, dit is nu één van de zaken, waarom het mij (en waar schijnlijk ook Tjalie) gaat. Na de „volle maat" aan W. Braasem (TT. No. 20) nog eenmaal de volle maat aan Cleintuar. Men beseffe goed: het gaat niet om het hebben van een gelijk, maar om het doorzicht in een moeilijke zaak: mag de In dischman als Nederlands burger ook precies hetzelfde „critiek-recht" en „oppositie-recht" hebben, geheel naar zijn eigen aard, gestoeld op eigen ervaringen, gelanceerd met een eigen techniek? Moet dat noodwendig ver werpelijk zijn? Moet dat per sé altijd ver dacht zijn? Wij willen niemand dwingen om te kiezen Wij zouden wel iedereen willen dwingen om te dénken. Om een stevig en verantwoord eigen inzicht te ontwikkelen Er is één bezwaar van Wim Braasem. waar Cleintuar niet op ingegaan is, het bezwaar tegen de „teneurHierop komen wij apart In Nederland teert men op een traditie van vrij heid, terwijl die vrijheid zélf in veel opzichten ik zeg niet alle! eigenlijk niet meer bestaat. Men propageert hier vrijheid en democratie en beleidt deze met de mond, maar lééft ze niet. Wanneer de een of andere Nederlandse schrijver de vrijheid verdedigt of het gebrek aan vrijheid op de korrel neemt, doet hij dit doorgaans in de vorm van „fic tion" en, voorzover dit nog niet voldoende be scherming mocht bieden, verklaart hij vooraf, dat een mogelijke gelijkenis met bestaande personen en instellingen zuiver toevallig is. Niettegenstaande al deze voorzorgsmaatregelen wordt hij vaak „een moedig schrijver" genoemd. Het eerste Nederland se boek, waarin Nederlandse toestanden openlijk worden becritiseerd, moet ik nog ontdekken. In ieder geval heeft Tjalie gelijk wanneer hij op merkt, dat nog geen enkel Nederlands blad het onomwonden voor de Indo heeft durven opnemen. Niet dat Indo's altijd zulke excellente mensen zou den zijn, Tjalie weet heus wel beter, maar omdat zij andersgerichte aandacht nodig hebben om naar goed-democratische maatstaven als de volwaardi ge mensen te kunnen worden (h)erkend, die zij zijn. Het verst gaan die periodieken, die onze tekortko mingen en gebreken toeschrijven aan onze „his torie". Ze laten echter na te vermelden, dat ook anderen dan Indo's in die „historie" een belang rijke rol hebben gespeeld. Ondertussen en zolang die Indo's niet uit eigen kracht hun historisch- bepaalde barrières hebben overwonnen .blijft men hen met op z'n best neerbuigende vriendelijkheid behandelen. De rest is zwijgen b. „Ook geloof ik, dat je langzamerhand aardig op weg bent met de verhouding Totok-Indo (een onderscheid dat je immers zelf altijd zo nadrukke lijk stelt) een rassendiscriminatie-in-omgekeerde-zin in het leven te roepen" Het gebruik van het woord „Totok" naast dat van het woord „Indo" behoeft nog in het geheel niet het bestaan van een tegenstelling in te sluiten, wél van een verschil. Om het laatste gaat het, omdat in een democratie die „gelijke kansen voor ieder een" in haar vaandel heeft geschreven, de dwang die aan ongelijke grootheden wordt opgelegd om zich op één en dezelfde wijze te gedragen, óók een vorm van discriminatie is. Verder noem ik het dis criminatie, wanneer men bevolkingsgroepen van verschillende samenstelling als Totoks en Indo's, gerepatriëerden en niet-gerepatriëerden, met dezelf de maatstaven op economisch, sociaal en cultureel gebied wil besturen en behandelen. Boeren behan delt men in Nederland immers ook anders dan industrie-arbeiders, bejaarden anders dan jeugdi gen, het platteland anders dan de steden, juist op dat iedere groep zoveel mogelijk krijge wat haa- toekomst? Alleen Indo's moeten plotseling zomaar- Nederlanders worden! Overigens heeft Tjalie bij mijn weten nooit zozeer het verschil tussen Totok en Indo benadrukt, als wel dat tussen hen, die de ruimte (en de risico's!) aandurfden en hen die deze schuwden. Terecht roemt hij dan ook figuren als de scheepsbouwer Verolme, evengoed als hij het defaitisme, het ge brek aan ondernemingslust en aan zelfontplooiing onder Indo's hekelt. Misschien vindt U, dat hij Nederlandse prestaties te weinig roemt en de te kortkomingen van Indo's te weinig hekelt? In dit laatste geval heeft U naar mijn mening, en objec tief gezien, waarschijnlijk gelijk. Ik geloof echter ook, dat U en Tjalie en ik en nog vele anderen onze taak in dit tijdsbestek verkeerd zouden ver staan, wanneer wij alleen maar als toeschouwer zouden registreren wat is (zelfs een modern histo ricus doet dat niet helemaal) en ons afzijdig zouden houden van dat, wat zou moeten zijn. Vergeet U alstublieft niet, dat Indo's, die toch zeker niet zonder talenten geschapen zijn, al vaak genoeg ja, uit den treure hebben moeten horen, dat zij „eigenlijk niets kunnen": zó vaak, dat zij het op de duur zélf zijn gaan geloven. En zij, die nog een sprankje vertrouwen in zichzelf hadden behouden, moesten dan nog dikwijls ondervinden dat hun kunnen niet op prijs werd gesteld. Gelooft U mij, niets is meer ontmoedigend dan schouderklopjes, vergezeld door opmerkingen in de trant van „je bent een braaf mens, maar of als: „ik weet dat je je best hebt gedaan, alleen het resultaat is niet wat wij bedoelden Wanneer zal men tijd hebben voor ónze bedoelingen, wanneer ontdekken dat het anders-zijn van de Indo geen gevaar is, maar een kans, een mogelijkheid tot verjonging en vernieuwing van volk en samenleving? To re-vitali sering van een maatschappij die, niettegenstaande alles wat de historicus Professor Geyl mag bewe ren, doortrokken is van crisisgevoelens, maar daar tegen weinig doet? Ikzelf verblijf nu reeds 15 jaar in Nederland en ik moet constateren, dat een zeer groot deel van onze bevolking zich gedraagt als een kankerpatiënt die door de dokter is opgegeven: zoveel mogelijk nog genieten, wie weet hoe gauw het is afgelopen Een ander deel leeft alsof met de welvaartsstaat het eeuwigdurende paradijs is aangebroken. En deze mentaliteit moet ons tot voorbeeld strekken? Met Tjalie zeq ik hierop- NEEN! En daarom begrijp ik iets beter dan U zijn telkens weerkerend verwijt aan de kachelzitters en de kren- tewegers (ik weet, dat hij hieronder ook vele Indo's rekent); daarom begrijp ik ook zijn opwekking om te kiezen voor de ruimte en het avontuur, hetgeen zeker niet letterlijk behoeft te worden genomen. Wat hem én mij dwars zit is de benepenheid van geest, die kenmerkend is voor de kleinburger, niet voor de groot-burgerlijke Nederlander (het onder- (Lees verder volgende pag fAdvertentie Stationsweg 143 - Tel. 11.50.86 - DEN HAAG Voor alle soorten Gramo- foonplaten. Wij verzorgen ook Uw GESCHENKZENDINGEN naar Amerika, Australië, etc. Maak Uw familie blij met Hollandse of krontjongplaten. Tevens hét adres voor RADIO en TELEVISIE

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 9