SALUUT Bewust genomen risico Uiteen brief.. Geachte Redactie, Deze foto van mij werd vorig jaar ge nomen direct na de Pasar Malam. Adoeh, wat heb ik toen veel gesnoept I Ik ben nu eindelijk weer afgeslankt, maarik kan het toch niet laten dit jaar wéér naar de Pasar Malam te gaan Mevr. V.E.T. te Y. 30 juni, 1 en 2 juli Haagse Dierentuin (Red.) 3 juni stond er een stuk over Tong Tong in V.N. Pas 6 juni hoorde ik het casueel over een kopje koffie op een terras: „Zeg Tjalie, je bent gebatjok in V.N.!" Ah, dacht ik, eindelijk aan dacht van de Grote Pers. En ik ging aan een kiosk een V.N. kopen. En las daarin dat ik was gebatjok. Er stond weliswaar Tong Tong, maar de attaque was gericht op Tjalie. Door een zeke re J. E. Wie is J. E.? Weet jij dat? Jij? Jij? Nee. Niemand wist het. Te deksel, alweer zo'n ano nymus! En wat een slecht stuk! Vol fouten en verdraaiingen! Waarom was die vent niet bij mij geweest om persoonlijk kennis te maken en te onderzoeken? Nochtans niet geaarzeld. Direct tot de tegen aanval overgegaan. Een loeiend stuk geschre ven! Afgegeven voor de zetterij. Dan komt de post. Ik hoor dat die J. E. Jan Eijkelboom is. Verdraaid! Dat is die kerel die regelmatig voor V.N. die razende en soms razend goede stukken schrijft. Een integer man! Dus eigenlijk een vriend! Des te erger! En dan duiken naast Jan Eijkelboom andere aanvallers op, ook vrien den!, één, twee, drie, nóg meer! Ze hebben de zelfde tactiek. Ze wisselen blikken van verstand houding. Is de aanval goed voorbereid? Zal ik verliezen? Nooit! Want ik heb zó vaak gevoch ten! In één oogopslag zie ik bij de tegenpartij de fouten en gebreken in verdediging, tactiek, snelheid, positie. Bliksemsnel ontwerp ik de te genaanval. En ik houw er op in. Rang! Flar! Bladak! En natuurlijk win ik. Daar liggen al mijn tegen standers. De overwinning is volmaakt. Ik sta daar als Simson. Met het ezelskinnebak. Niet in z'n hand, maar in z'n mond. Want het zijn vrienden die hij verslagen heeft. Dat is zonde. Dat is een zonde. En wéér sta ik alleen. Dan realiseer ik alwéér dat het knelpunt in het bestaan van Tong Tong mijn „alleenheid" is. Alleen dit blad financieel opbouwen. Alleen dit blad redigeren. M'n gedachten gaan terug naar die onnoemelijk vele keren dat ik bij vrien den aangeklopt heb om hulp. Dat ik méér aan- bood dan ik eigenlijk verantwoorden kon. Om dat ik wist dat ik bij die krankzinnige hoeveel heid werk op tien, twintig verschillende terrei nen tegelijk fouten moest maken, over m'n ze nuwen moest raken. Ergst van alles: blind wor den. Maar niemand had tijd, zin, interesse. Men verwijt mij zo vaak dat onder zoveel stuk ken T. R. staat. Hoe graag had ik gewild dat onder driekwart ervan R. N. of W. B. of J. E. stond.Maar het mag niet zo zijn. Hier is eigenlijk een somber teken aan de muur. Wie ziet het? Dit is geen zelfbeklag. Dit is geen excuus vragen. Dit is geen verwijt aan mijn aanvallers. Gewoon punten opnoemen: 1. Ik doe te veel werk alleen, 2. Dus maak ik fouten, 3. Ik heb géén herhaal géén verkeerde bedoelingen. Af en toe liep ik gewoonweg rond in een pa niekstemming. Eén machinist zonder aflossing op een razende locomotief. Zal ik de signalen zien? Doet mijn hand niet slaperig of moe de verkeerde greep? Maar zo is het nu eenmaal: dus wakker blijven, altijd maar sterker worden. Dan realiseer ik me opeens ook dat „alleen heid" eigenlijk een soort aangeboren toestand van me is. Karma heet zoiets ook wel. Van kleins af aan deed ik dingen alleen. Mijn sporten en genoegens waren van het „alleen-soort": ath- letiek, boksen, zwemmen, jagen, vissen, zwer ven. Mijn werkterreinen waren van het „alleen soort". Ik vond het soms helemaal niet leuk. Maar ik kon op een oncontroleerbare manier niet anders doen en zijn dan ik was, ben en zal zijn. In dit „Zijn" zit uiteraard ook mijn onder gang. Overal, altijd. Allright. Terima. Het alleen zijn ontwikkelt vaak inderdaad een soort van blindheid. Wie zijn genoegen, zijn be- staansrichting alleen maakt (met al de inspan ning van dien) merkt vaak niet dat hij de ge meenschap de rug toe draait. En in zijn alleen gevonden vreugden de genoegens en vreugden van anderen vergeet. Ik was b.v. zó gelukkig met de wijdheid en expansievooruitzichten in Amerika, dat ik vergat dat achter mij mensen leefden, mijn vrienden, mijn abonnees, die géén Amerika hebben. Die géén Indonesië hebben, die alleen maar Nederland hebben. Dat is hun enige en dus hoogste vreugde. En zij hebben zich natuurlijk verlaten en verraden gevoeld door mijn vreugde. En ikzelf heb niet voldoende beseft (althans niet duidelijk genoeg geformuleerd), dat mijn werk in Amerika zou zijn: het organiseren van de Nederlands-Indische groepen, met een Ne derland blad, met Nederlandse boeken, een voortbestaan van een Nederlandse cultuurbin ding. En dat dit héél natuurlijk kwam (en komt) omdat ik als Indo Nederlands bloed in mijn aderen heb, in Nederland geboren ben en Nederlands schrijver ben. Daar! Rang rang rang! Nederlands! Het is even „aangeboren" als mijn „alleenheid". Zelfs „het kankeren zit mij in het bloed". En mijn sympathieën dan voor Indonesië en voor b.v. Amerika of de West of de Pacific of Azië? Zijn die vreemd? Neen, helemaal niet. Sinds het „wakker worden" van Nederland in de rij der volkeren hebben er altijd Nederlan ders bestaan met sympathieën voor vreemde landen. Ook dat schijnt een aangeboren karak tertrek te zijn bij een bepaald percentage Neder landers. Alleen ik ben een tijdje blind geweest voor de blijvers. En ik moet zeggen: wat in de voorgaande twee alinea's staat is mij opeens ook duidelijk ge worden door een gesprek met Sydney van den Bergh, dat ik in de „crisis-uren" van mijn woede over mijn aanvallers had. Wij spraken op eens dezelfde taal. Hij gaf me als het ware een tikje op mijn schouder en zei: „Kijk eens, Tjalie, Nederland!" Dus heb ik thuiskomend alle reeds geschreven stukken uit de drukkerij teruggehaald en ver nietigd. En zeg hierbij tegen mijn aanvallers: just hit, boys! Het hoort er zo bij. En wat jullie goede bedoelingen betreft: Saluut! (en een ver re echo roept: poekoel teroes!). TJALIE ROBINSON V.N. Weekbl. Vrij Nederland Men vraagt mij of een „gevaar als van overbevol king" een doorslaggevend argument moet zijn voor het intelligentere deel van een volk om te emi greren. Natuurlijk niet. Een groot deel weet per sé dat het niet emigreren wil en zal. Maar zal tóch ook zijn best doen om andere uitwegen te zoeken uit het overbevolkingsprobleem. Omdat ook dat intelligent is. Alleen onverantwoordelijke mensen zitten ter zijde en zeggen: „Dit alles gaat me niet aan!" Voorts is het geen kwestie van intelligentie: ook heel eenvoudige mensen, die zeker weten dat ze elders niet aarden kunnen, blijven hier. En verder weten alle emigranten, dat zij natüülijk een risico lopen. In feite kiest het grootste deel van de emigranten bewust dit risico. Omdat dit in hun eigen ogen niet zo groot is (groot zelfvertrou wen: ik kom overal terecht!), of juist omdat het groot is. Dit zijn in de ogen van „thuisblijvers" (zonder enige denigrerende bijklank!) „rare men sen". Maar ^ij bestaan. En de wereldgeschiedenis is rijkelijk gezegend met zulke „rare mensendie het mensdom enorm vooruit geholpen hebben! Waar gaat het dus om? Om breder, menselijker, eerlijker beschouwing van het emigratie-probleem. Om het inzicht dat zowel goede als slechte, sterke als zwakke mensen thuisblijven. Maar wij mogen niet meedoen aan het valse en domme spelletje om de goede thuisblijvers uit te spelen tegen de slechte emigranten. Vooral in Tong-Tong niet. Want Tong-Tong is geschreven voor en door Ne derlandse emigranten die eeuwen lang naar Indië trokken, en hunne afstammelingen. Het is dus consequent dat wij de emigrant in ons blad aan het woord laten en we némen het af en toe maar dat hij overdrijft en veroordeelt. Wij hebben het immers altijd ook gedaan? En de Indischman (en Nederland zélf) is daardoor het kindje van de re kening geworden? Daarom geven wij in dit blad een ruime plaats aan de trekker. Omdat het trekken een groot percentage van het Nederlandse volk in het bloed zit. En wij hopen iets te maken dat nooit tevoren in Neder land bestaan heeft: een blad temidden van de blijvers dat het Nederlandse woord is van de trek kers. Wij ook Indische Nederlanders hebben emi gratie altijd op een kleinburgerlijke wijze opzij ge schoven of nooit goed doordacht wat emigratie eigenlijk is. Emigratie is geen kwestie van magere of vette vleespotten. Het is een psychologie, een filosofie, een atavisme misschien, in elk geval een sociologische en ethnologische zaak van het hoog ste belang, die nieuwe culturen, ja zelfs nieuwe wereldmachten gemaakt heeft (emigranten maak ten Brazilië, Indonesië, Transvaal, Amerika!). Emigratie is dus niet een vervelende zaak, waar Tong-Tong te veel aandacht aan wijdt, maar een intelligente zaak van eerste orde, op welk gebied juist de Indischman nationaal werk van eerste orde kan verrichten. TJALIE ROBINSON PASAR MALAM PUZZLE „Laat het briefkaarten bij ons binnenstromen", schreven wij onder aan de opsporingsprijsvraag in ons vorig nummer en oh-la-la, we hebben ons wel wat op de hals gehaald. Bij iedere postbestelling zit weer een enorme stapel kaarten. Bij een eerste vluchtige blik hebben we gezien dat nog niet de helft het juiste aantal heeft gevonden. De oplossingen zijn vaak voor ons weer een puzzle. Kijk, dat iemand minder Pasar Malams vindt dan erin gestopt zijn, is begrijpelijk, want er zijn er heel wat nogal verdekt opgesteld. Maar dat som migen er méér vinden, tja dat geeft ons de nodige hoofdbrekens. Waar halen ze die vandaan, vraag je je af. De oplossingen variëren tussen de 21 en de 135. En het zijn er zó veel, dat we u in dit nummer helaas nog niet kunnen vertellen wie de gelukkige winnaars zijn. En we doen heel gemeen, we houden de spanning er nog even in en vertellen u ook het goede aantal nog niet. En dat is écht niet omdat we het zelf niet weten!

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 5