LEVENSGESCHIEDENIS
10
Ik ben de 26e augustus 1927 geboren te Pankal
Pinang (Bangka), mijn lager onderwijs heb ik in
mijn geboorteplaats genoten en verder ben ik op
de Strada Mulo geweest te Batavia. De oorlog
brak juist uit op een ongunstig moment, waardoor
ik mijn studie niet verder kon voortzetten. Gedu
rende de Japanse bezetting was ik steeds onder
gedoken te Bandoeng. Direct na de bevrijding heb
ik me opgegeven als verpleger-chauffeur bij het
Rode Kruis te Bandoeng. We zaten toen in de
bersiap-periode, wat een ellendige tijd was, die ik
meemaakte, want degenen, die in de onbeschermde
wijk woonden en Nederlands gezind waren, wer
den door de pemuda's zonder meer afgeslacht.
Mei 1947 heb ik mij als vrijwilliger opgegeven bij
het eerste parachutistencorps met als opleidings
centrum Hollandia (Ned. Nw. Guinea). Na mijn
diensttijd trad ik in dienst bij de N.N.G.P. (Ned.
Nw. Guinea Petroleum Maatschappij), als radio-
telegrafist. Twee maanden na mijn indiensttreding
werd ik overgeplaatst naar de Geologische Afde
ling en tewerkgesteld bij een Gravimetrisch onder
zoek als observer (waarnemer). Sorong was onze
standplaats en ons werkgebied was van de Vogel
kop tot aan de Australische grens. Het werk werd
gedeeltelijk te voet, per speedboot en vlerkprauw
afgewerkt; het gebied was moerassig, je zat soms
tot je middel in het moeras je waarnemingen te
verrichten. Zo verbleef ik ruim 4 maanden, soms
6 maanden in de wildernis.
In 1949 werd ik overgeplaatst naar het Sumatraans
oerwoud tussen 't Lampongse en Djambi, meren
deels zwaar moerasgebied. Als vrijgezel bleef ik
3 a 4 .maanden in het oerwoud, en ging dan met
opgespaarde vrije dagen naar Pladjoe (Palem-
bang). In 1950 werd ik overgeplaatst naar Balik-
papan-Tarakan-Binju en Sadjan in het domein van
dc Sultan van Bolongan. Als arbeiders hadden we
de Dajak punan (zwerversvolk) en ook nog Song
Mawan. In 1951 tijdens mijn jaarlijkse verlof trad
ik in het huwelijksbootje met een mej. Blaauw uit
Bandoeng. Direct na mijn honeymoon ging ik weer
het veld in voor 2 maanden. Als je getrouwd was,
mocht je eerder het bos uit, maar het was toch
niet prettig om steeds van huis te zijn. In 1952
ging ik voor de tweede keer naar Sumatra. Badju
Bonang was ons hoofdkantoor en zelf woonden
wij in Tempino (plm. 45 km van Djambi). Ik
werkte in het bos en mijn gezin zat in Tempino;
in 1953 werd ik weer overgeplaatst naar Pladju
en ik werkte in de omgeving van Muara Enim en
Baturadja.
Het was een prachtgebied voor de jacht; we zaten
in de middaguren ook niet stil; zodra we vrij had
den was onze sport: jagen!
In 1956 ging ik over naar een seismisch onder
zoek; de reden was, dat de Maatschappij geen
nieuwe concessiegebieden kreeg van de Indonesi
sche regering. Over heel Indonesië bleef er nog
maar alleen 2 parties over, in het Sumatraanse en
in Borneo.
In 1958 werd ik na mijn verlof overgeplaatst naar
de Transport afdeling. Het werk was erg interes
sant daar het Transportwezen verschillende afde
lingen telde. Zo werd ik in een paar maanden tijds
opgeleid tot Supervisor voor de boorterreinen.
De kans om wat te bereiken was in die periode
erg groot, daar de meeste Hollanders weggingen
en vervangen werden door Engelsen. Ons gezin
was in die tussentijd uitgebreid tot zes kinderen en
de oudste drie gingen in Pladjoe op school. In de
eerste paar maanden ging het wel, maar het werd
voor de kinderen hoe langer hoe moeilijker; de
oudste twee zijn nl. erg blank en op school werden
ze vaak uitgescholden voor blandaEnfin, na
dat alles erger werd heb ik de Nederlandse rege
ring om een visum gevraagd en in augustus 1955
kregen wij bericht dat alle papieren gereed waren.
De Maatschappij had eerst bezwaren dat ik weg
ging; ze hadden mij nog willen aanhouden voor 1
jaar, maar ik weigerde botweg. 11 November 1959
vertrokken wij met de Waterman naar Nederland
en arriveerden 4 december in Rotterdam. Wij
werden door de D.M.Z. opgevangen en kregen
huisvesting in het noorden van Nederland. Direct
na aankomst begon ik te solliciteren, o.a. bij de
B.P.M. en nog tientallen maatschappijen waaronder
enkele buitenlandse. Ik had het geluk, dat men
toevallig mensen vroeg voor de geophysie en daar
ik 12 jaren ervaring had, kon men mij best ge
bruiken. Zo trad ik na drie maanden in Nederland
te zijn geweest in dienst van Cie. Leopolds de
Geophysique en als werkterrein de God forsaken
Garden of Allah, namelijk de Sahara. Enfin, op
dat moment was ik tot alles in staat, mijn gezin
moest eten en in Holland had ik weinig kans. Dus
volhouden en laten zien dat wij Indo's niet onder
hoeven te doen voor Europeanen. De 14e maart
vertrok ik naar Parijs, en vandaar via Algiers
naar de Sahara.
Het gebied waar ik werkte was inderdaad een
grote zandbak; duizenden kilometers niets dan
zand. De eerste 12 maanden waren een hel; mijn
lippen waren kapot gescheurd en mijn voetzolen
zwart geblakerd. Wij werkten het gebied af met
helicopters. Onze crew bestond uit Engelsen, Span
jaarden, Italianen, Amerikanen en ik was de enige
Hollander. In het begin sprak ik Engels, maar op
den duur begon ik mijn Frans op te halen en mo
menteel spreek ik al aardig wat Frans. Ik ben de
''rouw, Branie, Ondernemend. Dat geldt in
oijzondere mate voor de zwervers onder de
Indo's. Wc hebben ze als abonnee in de
oerwouden van Brazilië, de opaalvelden van
Australië, de oliewoestijnen van de Sahara.
Oersterk, oerbetrouwbaar, altijd opgewekt,
nooit klagend om „securities altijd op zoek
naar nieuwe leefwerelden, in staat om grote
ontberingen te verdragen, opgeruimd levend
niet Dayaks en Indianen. Fransen en Ameri
kanen en Touaregs. Geen gelegenheidstou-
ristjes, met kunstfoto's en gauw-naar-huis-
als-h'ct-berat-wordt', kortom levend zoals
onze Blanda-voorouders in de pionierstijd
van Indiê. Eén van hen, H. Ch. Benjamins,
wisten wij te bewegen wat op te schrijven
over zijn korte en jonge, maar reeds zo wijde
leven. Zijn brief eindigt wat abrupt, want
hij staat alweer te springen om naar Ameri
ka te gaan. ZekerhedenIk maak ze zelf!
Selamat djalan, djagol
(In deze brief is geen letter veranderd).
enige die 6 talen spreekt, wo.. Nederlands, Indo
nesisch, Chinees en wat Japans.
De nachten waren hardstikke koud; we gebruikten
4 a 5 dekens en de middagen waren verschrikke
lijk; in de zomer gedurende de maanden juni - juli
- augustus kon het wel eens 54° worden, nou, dan
weet je niet meer wat je moet doen. De hitte
is droog.
In september 1960 kregen we opdracht naar de
Lybische grens te gaan waar we ruim vier maan
den werkten. In februari gingen wij per convooi
naar Algiers, ruim 2000 km door de woestijn. Mo
menteel werk ik in Frankrijk aan de Zwitserse
grens in de omgeving van Nancy.
BENJAMINS
c.
Bij de Touaregs met kamelen: geen avondpleziertje bij de TV, maar levende werkelijkheid. En altijd maar
weer: poekoel teroes!
1.
2.
3.
Klagen over militieplicht? Nonsens. Aanpakken
bij de parachutistenopleiding in Hollandia!
Liever een kantoorbaantje in Den HaagNon
sens. Leven bij de Poenan-dayaks is leuker.
Met een Dauphinetje naar Parijs? Spannender is
een explosieventransport in de Sumatraanse
oetan.