i De Bedehuizen der Chinezen 12 Hoe weinig westerlingen zijn er, die iets weten van het godsdienstig leven der Chinezen. Voor de meesten hunner was het een ondoorgrondelijk raadsel, zoals trouwens ook de gehele Chinese mentaliteit en levens opvatting dat was voor de westerling. Welk geloof belijdt de Chinees? Is hij Boeddhist? Welke plaats neemt de tempel in het godsdienstig leven der Chinezen? Want daar is geen plaats, hoe klein ook, waar niet een Toa Pek Kong, een „klenteng" is te vinden. Is dat een kerk? Een godshuis, waar dz Chinezen he:n komen om tot hun Goden te bidden? Is zo'n klenteng te vergelijken met onze kerk? De Chinezen kcasen echter niet naar hun tempel zoals de westerlingen zich naar de kerk begeven Daarvoor leent de klenteng zich echter niet. De Toa Pek Kong is een samenstel van gebouwen, meestal bestaande uit een hoofdgebouw met links en rechts paviljoens. In het hoofdgebouw bevindt zich op het centrale punt tegen de achterste muur het hoofdaltaar, waarop en waar omheen beelden van de voornaamste goden geplaatst zijn. Bij een bezoek aan de Toa Pek Kong in het vm. Batavia, gelegen in benedenstad, moeten wij een smal gangetje door, en aan het eind hiervan vin den wij een lange, lage, wit gekalkte muur, waar in zich een kleine poort bevindt, die de zij-ingang vormt. De hoofdingang aan het einde van de lange en brede tuin, welke zich voor het tempelcomplex uitstrekt, is gewoonlijk gesloten. Alleen op grote dank- of offer dagen wordt die geopend. In het gangetje, dat men de „straat der doodkis tenmakers'' zou kunnen noemen, vindt men vrij wel huis aan deur timmerlieden wonen, die het eerzame ambt uitoefenen van het maken der gro te, zware doodkisten, waarin de zonen en doch- teren van het vm. Rijk van het Midden, ter aarde worden besteld. Wij treden in de centrale ruimte binnen. Het is altijd rustig in de Toa Pek Kong. Op zachte slof fen schrijden de in fantastische gewaden gehulde priesters, de Hwee Shio's, die tegelijk tempelbe waarders zijn, rond en verrichten hun kleine al- dagsplichten Van de urnen stijgt langzaam de gewijde wierook omhoog, in de tijdloosheid van de gewijde stilte der Toa Pek Kong. Op het hoofdaltaar staat Dje Lay Hoed, de Boed dha. Links en rechts staan precies eendere beel den van hem, maar alleen de handen hebben een afwijkende houding. Op zijn borst draagt de Boeddha het teken der Swastika, het symbool van de wenteling der zon en het eeuwige leven. Het symboliseert het on sterfelijk zijn van de door het beeld voorgestelde gedachte: de onsterfelijkheid van Boeddha's leer. Gewoonlijk bevindt zich dan aan de voet van de Boeddha en iets meer naar voren een kleiner beeld, dat van Kwam Iem Posat, dat de godin in beeld brengt die uit de tratee-bloem geboren is. Djie Lay Hoed en Kwam Iem Posat zijn de twee enige goden, die in de hemel verblijf hou den, waar zij de helpers zijn van de niet in beeld gebrachte God, die hemel en aarde beheerst en leidt. Zij zijn het, die eenmaal de slechte mensen zullen straffen, en de goede zullen lonen. Typisch is, dat deze beide goden, bovendien de meesters zijn van de wapenhandel. Zij zorgen dat lieden, die goed van harte zijn, die uitmunten in Chinese en menselijke deugden, kortom die ,.hao" zijn, even eens meesters worden in de vechtkunst. Dikwijls ziet men tezamen met Kwam Iem Posat op het altaar, de ten strijde trekkende knaap Lotjhia, gezeten op een vuurrad. In elke Toa Pek Kong is het beeld te vinden van de vrouw met de twaalf armen, door de Chinezen ,,de Schoondochter" genoemd. Volgens de over levering heeft zij in werkelijkheid bestaan. Het was een jonge vrouw die door haar bijzondere talen ten en goede eigenschappen bijzonder ongelukkig was. Haar schoonheid was een doorn in het oog van haar schoonmoeder, die zich verdrongen waan de in de liefde van haar zoon. Nog erger was het feit, dat de jonge vrouw uitmuntte in de huise lijke deugden, want haar huis was altijd proper, zij wist de voortreffelijkste spijzen te bereiden, zij hanteerde de naald als geen ander, en scheen on vermoeid, want zij wachtte haar man altijd op in een goed humeur wanneer hij van zijn werk thuis kwam. Zovele goede voorbeelden kon de schoon moeder niet verdragen en zij liet niet na al het mogelijke te doen om een einde te maken aan de liefde van haar zoon voor zijn voortreffelijke vrouw. In haar jalouzie was de oude vrouw zo hardvochtig, dat zij haar schoondochter opzette lijk dag en nacht aan het werk zette in de hoop dat haar krachten te kort zouden schieten. Inder daad sloofde de jonge vrouw zich uit tot haar krachten zich begaven, doch zij weigerde dit te doen merken aan haar man, die zij niet tegen zijn moeder wilde opzetten. Kwam Iem Posat zag dit alles een tijd aan en toen hij overtuigd was welk een waarlijk schone ziel in deze mooie en talentvolle vrouw stak, ont fermde hij zich over haar lot en besloot haar te helpen. En op een nacht geschiedde het goddelijke Won der. Toen de kijvende stem van haar schoonmoe der haar deed ontwaken en aanspoorde om aan het werk te gaan, ontwaarde zij met schrik een schrik, die echter even later veranderde in grote vreugde dat zij in het bezit gekomen was van 12 armen, waardoor het zwaarste werk in het vervolg een kleinigheid werd. De Chinezen komen met hun vreugden en noden tot Djie Lay Hoed. Zij komen bij hem om raad en ze komen bij hem om redding en genezing. Wordt er een onderneming op touw gezet, dan vragen zij eerst Boeddha's oordeel. Wij zien een Chinese moeder in het glanzend zwarte kleed, dat de Chinese vrouwen dragen met de wijde broek, naar binnen schuifelen. Een ziek kind wordt op de arm van een dienstmaagd gedragen. Boeddha's hulp zal nodig zijn om het kind te genezen. Op het altaar staat een bamboe-koker, gevuld met smalle bamboestokjes. Voordat deze koker ter hand genomen wordt, neemt de vrouw een klein bundeltje wierookstokjes en nadat deze zijn aangestoken steekt zij ze in de grote urn welke voor het altaar geplaatst is. Daarna neemt de moeder de bamboe-koker met „tchin's" ter hand en begint die toegewijde, heilige handeling welke de Chinezen aanduiden als „Djiam Sie". De ko ker wordt geschud in een vast, doch niet te snel of te langzaam tempo. Door deze schudbeweging glijden de stokjes langzaam omhoog, hoger en hoger, tot tenslotte een uit de koker valt. Boeddha heeft gesproken! Op het stokje komt een nummer voor, dat correspondeert met een der nummers, welke voorkomen in een der dikke boeken onder berusting van de priester. Als men dit nummer opslaat, staat er een orakelspreuk achter, welke hoop en heil brengt voor de gelovigen. Men moet de bloemrijke taal der Chinezen ver staan om enigszins te beseffen hoe alomvattend de antwoorden kunnen zijn. Bovendien zijn er boe ken voor medische adviezen en boeken voor gees telijke raad. In het onderhavige geval is het resul taat het volgende: „De bloem is tot een vrucht geworden. Uit de vrucht zal de boom groeien en wederom vruchten dragen. Alle goede werken vin den hun loon in zichzelve, zoals in de bloem de vrucht en de boom, en bloem, vrucht en boom tot in eeuwigheid zijn". Wijze woorden, die hoop geven en indien de hoop vergeefs mocht blijken, dan is er immers geen schonere troost denkbaar: alles wat goed is, vindt zijn beloning in zichzel ve Het hoofdaltaar biedt echter plaats aan meer go den. Men vindt er Sam Poo Kong, de drie go den wier namen luiden Kwan Kong, Lauw Pie, en Thio Hoei. In werkelijkheid zijn zij geen goden, zij zijn de legendarisch geworden helden uit „Sam Kok", een geschiedkundig boek over het ontstaan en de groei van het Chinese Keizerrijk. Kwan Kong is verreweg de belangrijkste der drie. Hij vormt het symbool van recht en rechtvaardig heid. In tal van Chinese woonhuizen treft men een altaar aan dat aan Kwan Kong is gewijd. Er is echter ook een Christelijke Europese fami lie. die een Kwan Kong altaar in haar huis heeft. Hoe dat altaar daar kwam is een aardige geschie denis, die waard is om te vertellen. Een jonge Nederlandse officier werd danig in het nauw gebracht tijdens een hevig gevecht ten tijde van Oost-Indische Compagnie. Hij hield dap per stand, maar moest tenslotte voor de over macht wijken. Hij vluchtte de eerste de beste open staande poort binnen. Toevallig was dit de in gang tot een Klenteng. Hij kroop weg onder een der offertafels en trachtte daar zo goed mogelijk zich te verbergen. De woedende horde, welke hem achtervolgde had hem de poort van de klenteng zien binnengaan en ontdekte hem weldra vlak bij Kwan Kong. Toen geschiedde het wonder, dat heeft gemaakt dat tot aan de Tweede Wereldoorlog de afstammelingen vn deze officier een Kwan Kong-altaar in huis hebben: Het beeld van Kwan Kong kwam plot seling in beweging en groeide, voor de verschrikte ogen der opstandige inheemsen, tot een ontzag wekkende reus in oorlogstenue. Zijn vuurrood ge laat was gevat in een lange zwarte baard. In de gestrekte hand hield hij een kolossaal zwaard, de kwanto. De oproerige menigte vluchtte dodelijk ontsteld weg en onmiddellijk hierna hernam Kwan Kong zijn gewone gestalte. Sindsdien vereerde deze officier, die Steinmetz heette, hartstochtelijk het beeld van Kwan Kong en zijn nakomelingen hielden dit „wonder" in eere door ten allen tijde een offertafel in huis te heb ben. Moge dit korte artikel ons ex-bewoners van het vm. Nederlands Indie een beeld geven, hoewel ver re van volledig, van het godsdienstige leven der Chinezen. Hoewel Boeddhisten, wijkt dus hun godsdienst in vele zaken af van het oorspronkelijke Boeddhisme, en heeft daardoor een eigen karakter gekregen. J.C.H. Chincesche Kerk Magelang

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 12