TERUG UIT „DE WEST" (II) 13 Na de barre droogte van Curagao en Aruba, de tropen weelde van Suriname. i ue oarre aroogre van curagao en s\ruöa, de tropenweelae van öurmame. Foto- RVD Na de barre droogte van Curasao en Aruba, de groene tropenweelde van Suriname. De weg van het vliegveld ,,De Zanderij", waar Wim Renardel de Lavalette me kwam afhalen, leidde al door een stuk oerwoud; langs de berm lag een doodgere den vos (maar dan grijsbruin, met een geringde staart en tweemaal zo zwaar als onze Reynaert) omzoemd door aasvliegen; boven ons hoofd zweef den kleine zwarte gieren. „Wim", overdag directeur van het Kabinet van de Gouverneur, in zijn vrije tijd geestdriftig waterpolo- speler, bracht me naar het Guest House van de Bil- liton Maatschappij (die hier geen tin, maar baux iet delft). Zit- en slaapkamer met airconditioning, een eigen balkon vanwaar ik de brede bruine Suri- name-rivier aan mijn voeten zag voorbijstromen. Een grote, statige, op blote voeten traag door het huis schuifelende Creoolse („Zegt u maar Tine, me neer.") verzorgde mij er vorstelijk. Ze kookte een heerlijke rijsttafel en wilde me ook op de Suri naamse keuken vergasten, maar na een zware pin dakaas-soep had ik mijn bedenkingen, en schakel de ik maar weer op nassi met sambal goreng en saté om. Ze had zeven kinderen; haar jongste, een donker engeltje met grote zwarte ogen, was drie of vier jaar oud; vol gerechtvaardigde trots liet ze het mij kijken. Ze bleek belezen te zijn: toen ik haar als herinnering een boek wilde achterlaten, had ze het al. Door mijn voorgangers van vroegere „boe kenweken" was ze ook al aardig vertrouwd ge raakt met onze schrijversbent. „Het gaat regenen, meneer, neemt u liever een paraplu mee. Hier hebt u een afleggertje van Carmiggelt." Met deze litterair-historisch belangwekkende para plu (misschien iets voor Gerrit Borgers van het Haagse Letterkundige Museum?) bracht ik, langs de Waterkant van Paramaribo slenterend, zonder het te willen een hond aan het schrikken, die daar op mijn pas aangeschafte tropenbroek aan flarden scheurde en me een flinke knauw in de kuit gaf. Naar het ziekenhuis gewankeld, werd ik liefdevol behandeld door een Creools verpleegstertje (wat flatteert zon witte uniform bij een donkere huid!) die mijn wond uitwaste. Een jonge Hindustaanse dokter gaf me een anti-tetanus injectie. Dat was veiliger in dit land, meende hij. En hier hebt u dan meteen reeds een beeld van de volken-dooreenmenging in Suriname. De markt bij de rivier is, alleen etnografisch al, een unicum. Naast een stokoude Creoolse, die stil genietend aan een sigaar zuigt, een dikke lome Indiase met enkelrin- gen, een gouden rozet tegen de linker neusvleugel, het hindoe-merkteken op het voorhoofd. Een lil- liputterig Javaans vrouwtje, in baadje en sarong, een slèndang over de schouder. Haar mond splijt la chend uiteen als ik haar in het Maleis begroet. „Tabé, toewaan soeka beli boewah, toewaan?" Een Indiaan uit het binnenland: athletische naakte tors, brede Mongoolse jukbeenderen, sluik zwart po ny-haar, dwaalt met vrouw en kind over de markt rond, vol sombere argwaan om zich heen kijkend: men heeft hem verteld dat hij hier in de stad goed op z'n tellen moet passen; met de hand houdt hij zijn geld omklemd. In de winkels van de Maagden straat, de Klipstenenstraat, de Jodenbreestraat, de Domineestraat en hoe ze verder mogen heten, zitten behalve peinzende, zwijgzame Hindustanen ook vaak Chinezen met hun steeds gerede glimlach. Ook Libanezen lopen hier rond en afstammelingen van Portugezen. Een van de heterogeenste samen levingen ter wereld. Wat er in deze, politiek vaak onrustige, volkerenketel eenmaal gebrouwen zal worden? Paramaribo is een stuk levende geschiedenis stond het leven er stil, dan zou het een openlucht museum zijn. Aan het Oranjeplein met z'n statige bomen liggen typisch Nederlandse baksteen gebou wen uit de late renaissance. In de straten daarachter begint een negentiende-eeuwse wereld van houten huizen met balkons over de ganse breedte, gesierd met varens, orchideeën die schommelstoelen aan het oog onttrekken. In gedachten zag ik overal nog tante Pollys (Tom Sawyer) en Huckleberry Finns lopen. Het sterkst kwam dat gevoel over me toen ik op een zondagmorgen de Oude Stadskerk zag uitgaan: grijskoppige Creolen in plechtig zwart, hun ne eveneens stemmig geklede dames met de bijbel onder de arm, de jeugd, zedig kijkend maar op gefleurd met gedurfde hoedjes in alle kleuren van de regenboog (en daarónder dan steeds die donkere gezichten!) Door de zorgen van de onvolprezen „Wim" heb ik een paar prachtige tochten gemaakt. Eén keer naar het oude fort Nieuw-Amsterdam, dat eens Paramaribo tegen aanvallen uit zee moest bescher men; de grappige achttiende-eeuwse kanonnen tu ren nog altijd over het wijde water. District-com missaris (Resident, zouden wij in het oude Indië gezegd hebben) Douglas een joviale, krachtige, autoritaire figuur wachtte ons in zijn speedboat, waarmee we de als een baai zo brede monding van de Commewijne binnenscheerden. Ergens aan het eind van de wereld bezochten we een planter uit Sumatra, die tegen veler bedenkingen en raadslagen in, zijn beproefde methodes van „daarginds" ook hier dacht te gaan toepassen. Misschien een koppig, in elk geval een moedig man, want het gaat niet goed met de planters in Suriname. Zeker niet aan het eind van de lange droogte die juist aan mijn komst vooraf was gegaan: ik zag, waar ik maar keek, lange rijen half verdorde citrus- en kakao-bomen. We liepen ook een dorpsschooltje binnen met Creoolse en Hindustaanse jongens en meisjes. Op het bord las ik de vertrouwde zin: „Honderd jaar voor Christus trokken de Batavieren ons land bin nen". Het Wilhelmus werd ter ere van de district commissaris ten beste gegeven. Eerst ging het nog wat onzeker; daarna kregen de stemmen een vaster klank: ben ik van Dietschen bloedt. Een Prince van Oranien ben ik vry onverveerdt; den Koninck van Hispanien heb ik altijd geëert". Eén jongen met koolzwarte ogen zong daarna nog een Hindustaans lied op de melodie van „In een blauwgeruite kiel of een ander vaderlands wijsje, ik ben het vergeten. Het schijnt dat Anne de Vries (Bartje) in opdracht van de Regering de schoolboekjes iets meer aangepast heeft aan de plaatselijke omstandigheden. In mijn dorpsschool tje daar aan de Commewijne heb ik er nog niet veel van gemerkt. In het gouvernements-stomertje van District Com missaris Van Petten zijn we een eind de Boven- Saramacca opgevaren een boeiende tocht waar bij Mevrouw van Petten ons als een lieve gast vrouw met allerlei heerlijks aan dranken en ver snaperingen verwende. We zaten in ligstoelen op het dek en keken naar het oerwoud aan weers zijden: een steeds verschuivend decor van hoog ge boomte waarvan lianen neerhingen. In twee bosnegerdorpen, Santigron en Haarlem, was voor deze dag een vergadering belegd die door de District Commissaris geleid zou worden. Bij het aanlegsteigertje van Santigron, een wankel gevalletje van in het water gelegde klapperstam- men, wachtten ons een troep vrolijk spartelende zwarte tritonen en een paar bedeesd kijkende jon ge vrouwen, die met de zaterdagse was in de weer waren. Gevolgd door de druipende kinderen, lie pen wij naar het hoog op de oever gelegen dorp; bij de ingang moesten we onder een poort van palmblad doorlopen, opdat er met ons geen kwade geesten mee naar binnen konden sluipen. Vlak achter die poort een offerpaal, omwonden met een vieze tont en aan de voet een bierfles; links een groep verveeld bijeenzittende vrouwen die in een bedompt uitziend huis met een afdak van palmblad de dagen hunner onreinheid moesten door brengen. Verderop een aantal verspreid staande hutten met naakte, in de modder spelende kinde ren en slechts met een rok beklede vrouwen, wier trieste borsten het eindeloos zogen verrieden dat hier nog in zwang is. Van huis-industrie viel niet veel te bespeuren; ergens was een vrouw be zig bonte lapjes aaneen te naaien tot een wel fleu rig uitziende doek, die we toen maar kochten voor een verhoudingsgewijs nogal hoge prijs. Ik keek zo eens naar binnen in een van die licht en luchtloze ruimten en zag een paar aluminium kookpannen: de pièces de résistance van het huis houden. Géén inheems aardewerk. Om onnaspeur lijke redenen had men hier en daar ook een email- Ie kamer-po aangeschaft, die, doorgeroest, bij wij ze van ornament op een stok voor de deur was neergezet In een houten loods vond de vergadering plaats. Een bosneger, eenmaal goed aan het woord, ont popt zich als een machtig orator voor wie geen tijd meer telt. Ook oude vrouwen, aanvankelijk dociel genoeg, bleken niet meer op hun mondje gevallen nadat ze eenmaal goed in vuur geraakt waren. Het ging in het Taki-Taki, een taal waar in ik minder bedreven ben dan u, maar de Dis trict Commissaris lichtte me nu en dan even in. De geit van een der oude dames was de groente tuin van de andere oude dame binnengedrongen en had daar niet veel goeds aangericht. Ja, en hoe zat het nu met die beloofde ouderdoms-onder- steuningen? Kijk dan, hoe hulpeloos ze al waren, al konden ze zich het jaar van hun geboorte niet meer herinneren. En het aanleggeld, dat de Ameri kaanse toeristen moesten betalen om hun dorp Santigron te mogen bezoeken en bewonderen in wiens zak kwam dat eigenlijk terecht? Nadat de gemoederen wat gesust waren, gingen we door naar Haarlem, een kwartiertje varen ho gerop. De dorps-kapitein, die ons daar aan de oever ontving, had om zijn forse buik als enig kledingstuk het Nederlands dundoek gewonden: aan zijn loyaliteit aan ons gezag behoefde niet getwijfeld te worden. Maar de zij het ook verre van gloednieuwe blauwe uniform-met-zilve- ren-bies van zijn meegekomen ambtsgenoot uit Santigron bleek hem dwars te zitten: tijdens de vergadering in zijn (met foto's van het Koninklijk gezin versierde) woning liet hij er zuchtend een woord over vallen. Het was hem overkomen dat hij, gehuld in onze driekleur, het departement te Paramaribo kwam binnenstappen en men hem een voudig niet herkend had in zijn waardigheid van Kapitein van Haarlem. Zoiets stemde hem ver drietig, en het misverstand zou toch zo gemakke lijk verholpen kunnen worden: men behoefde hem slechts een uniform te verstrekken, zoals aan en kele zijner gelukkiger collega's. Ik had enkele woorden verstaan (departement, Paramaribo, ka pitein, uniform) en hoorde de District Commis saris zeggen dat de kwestie van een uniform in behandeling was. „Heb nog wat geduld, kapitein". Een ter vergadering mee aanzittende, ergens hal verwege Paramaribo door ons opgepikte Creool- (Lees verder pag. 14)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 13