RADIO BOLLAND ONS GROTE OUDE HUIS IN SOERABAIA HET GESLACHT SIJTHOFF 1 3 LUIE STOEL Vervolg van pag. 7 (Advertentie)] werkelijk niet nodig: Jantje behoorde tot de ras- dravers die geen ander paard vóór zich dulden alles moesten wij voorbij. Een enkele maal gebeur de het dat het andere paard (of de koetsier, die het mende) de schande van ingehaald te worden niet verdroeg: dan ontstond een spannende race, die door de tegen de bermen op vluchtende voet gangers lachend, maar toch ook niet zonder enige bezorgdheid werd gadegeslagen. Wonnen wij de wedstrijd niet snel genoeg, dan wist Kario daar wel raad op. De zweep mocht hij van zijn toewan niet gebruiken goed. Een discrete por met de grote teen tegen de bil van zijn Australiër zou stellig wonderen hebben verricht, maar dat waren tenslot te de methodes van een sado-koetsier hij kende er voornamere. Eén druk op de bel, en Jantje vloog er vandoor als een woestijn-djin. Deze bel bevond zich in de bodem van de bok, en ik, die Kario's subtiele werkwijze kende, wierp reeds zo eens een blik op zijn naakte bruine voet die boven de knop van de bel zweefde. Nu achtte Kario het psychologisch ogenblik gekomen: zijn voet ging omlaag enkling-klang! Wèg stoof Jantje, en wéér lieten wij een vernederde in een wolk stof achter. „Anak soendal!" mompelde de verliezende koetsier ons spijtig na. Een enkele maal vertrouwde Kario mij op mijn smeken de leidsels toe. Enigszins aarzelend, want hij droeg tenslotte een zware verantwoording. Bo vendien mende hij zélf zo graag. Marietje, achter in, vond het niet vertrouwd en dreigde te zullen uit stappen. Maar dat was niet zo eenvoudig. „Tschk! tschk!" moedigde ik Jantje aan, die de oren al spitste. En mijn voet kwam niet meer van de bel. Kling-klang! Kling-klang! „Broer, laat Kario weer mennen, of ik zal het thuis vertellen!" Lege woor den, waarnaar ik op zo'n ogenblik niet luisteren kon. Kling-klang! Ik hield van de lucht van Jantje's stal en keek er bij toe hoe Kario zijn geliefde dier borstelde en opwreef tot het van boven tot beneden glom; zelfs de hoeven moesten glanzen en kregen te dien einde een lik schoensmeer of vernis. Soms mocht ik op Jantje s rug zitten terwijl hij het gazon voor ons huis afgraasde. Kario zat er op de grond bij ge hurkt, in zijn handen het uiteinde van een lang touw dat hij het paard losjes om de hals geworpen had. Of Jantje zulk een bewaking nodig had, be twijfel ik waarom zou hij bij ons zijn wegge lopen? Maar Kario kon nu eenmaal moeilijk van zijn grote viervoetige vriend scheiden en speelde, dromerig voor zich heen turend, dus maar de rol van een in de grond gedreven paaltje waaraan het touw evengoed bevestigd had kunnen worden. De voorbijganger op straat, die stilstond om de prach tige hengst te bewonderen, mocht ook gerust zien aan wiens hoede deze was toevertrouwd Ellen was misschien even iets ouder, maar, als in Indië opgegroeid meisje, in elk geval rijper dan mijn lang kinderlijk gebleven zusje, en zo zag ik Marietje onder haar leiding dan ineens tot bakvis worden. De twee jongedames leefden in een wereld waarin ik nog maar een aap van tien geen toegang had. Ze richtten hun ontwakende vrouwe lijke belangstelling op de sedert kort uit Holland gearriveerde vrijgezel die het linker paviljoen, aan onze kant dus, bewoonde: een onhandige, zelfs wat harkerige jongeman, type van de eeuwige totok die het gemakkelijke ritme van het Indische leven nooit zou leren aannemen en er om vroeg, ge plaagd te worden. Dat gebeurde dan ook prompt: Ellen en Marietje begonnen hem meedogenloos voor de gek te bouden. En hij wist er zich niet tegen te verweren, onwennig als hij zich tóch al voelde in dit land waarvan hij zelfs de taal nog niet sprak (ik leerde als kind het Maleis spelenderwijs). Ze besloten iets lachwekkends aan hem te vinden wanneer hij tegen donker, thuisge komen van zijn werk, in een nog uit Holland mee gebrachte zijden kamerjas, waaronder zijn bleke enkels kwamen kijken, naar de badkamer slofte, slingerend met zijn te lange armen en benen, en recht voor zich heenkijkend als wist hij dat hij uit een verborgen hoek werd bespot. Het leek een prachtig idee om hem eens goed aan het schrikken te brengen: hij had zich al beklaagd over een tokèh achter zijn bed zoiets vond hij eng. Deze keer werd ik ingewijd met wat de twee nesten in hun schild voerden: mijn medewerking was nodig. Ik moest op een stoel klimmen terwijl de Hollandse meneer zich aan het sirammen was, en „boe!" roepen door het ronde gat dat zich boven de bad kamerdeur bevond. Dadelijk geestdriftig voor het plan, sjouwde ik al een stoel aan; Marietje en El len stonden half in de goedang weggescholen, de ogen groot van spanning. De meneer schrok zich inderdaad lam toen er onverwachts iemand het hoofd door het bewuste gat in de muur stak en „boe!" riep; ik herinner me een spookachtig witte gedaante die haastig naar een handdoek greep. Meteen sprong ik weer van mijn stoel af; ik vlucht te naar de goedang; we trokken de deur achter ons dicht en lachten ons daarbinnen ziek: zoiets grappigs hadden we nog nooit beleefd. Maar toen ons slachtoffer het niet „nam" en zich ging be klagen, leek alles ineens minder grappig. We kre gen er geducht van langs en moesten onze veront schuldigingen aanbieden. Ik voelde me opeens ook werkelijk schuldig tegenover hem, nu ik zag dat hij zelf rood van verlegenheid was; ik zou het onrecht, dat wij hem hadden aangedaan, graag weer heb ben goedgemaakt. Maar hij heeft daar niet op ge wacht; kort daarna zei hij de huur van het pavil joen op en verdween uit ons leven. In het rechter paviljoen woonde een jonge weduwe of gescheiden vrouw met haar dochtertje, een ten ger blond meisje, Nellie geheten, waarmee ik da gelijks optrok nadat Marietje mij had verzaakt ter- wille van haar hartsvriendin Ellen. Nellie zal iets jonger zijn geweest dan ik. Zij wilde maar steeds dat ik haar verhalen zou vertellen. „Het doet er niet toe wat," zei ze, terwijl ze bij me zat te luisteren, haar blik dromerig in de mijne. Ze raakte snel opgewonden en kneep me dan van spanning; op haar bleke wangen verschenen rode plekken. De geschiedenis met de Hollandse meneer en de badkamer aan de overkant moet op haar verbeelding hebben gewerkt, want ze wilde dat ik ook bij haar het hoofd door het gat boven de deur zou steken en „boe!" roepen. Dat leek haar heer lijk griezelig toe, maar dan mocht ze het tevoren niet weten. En ik moest er ook voor zorgen dat kokkie of baboe het niet uit de keuken konden zien. Durfde ik wel? Natuurlijk durfde ik, als het daarom ging! En zo sleepte ik na eerst voorzichtig te hebben rond gekeken dan weer een stoel aan toen ik ach ter de deur geplas van water hoorde, stak mijn hoofd door het gat in de muur zoals mij verzocht was te doen, en riep „boe!" Ik zag een spichtig, glinsterend nat meisje, dat eerst een gil slaakte van schrik, maar toen, de hand nog voor de mond, toch ook moest lachen terwijl ze tegen mij riep: „Ga weg! Ga weg!" En toen ik niet weg ging, nam ze haar gajoeng op en begon me met water te gooien. Voor die stortvloed moest ik wel vluchten, en terwijl ik de stoel weer wegsleepte, zag ik kokkie en baboe grijnzend om de keuken deur kijken. „Wah terlaloe, njo!" Ik legde de vinger op de lippen, en ze beloofden me stilzwij gend hun mond te zullen houden. Later kreeg Nel lie een standje van haar moeder omdat ze zo met water had geknoeid: het zat tot boven aan de mu ren, en zelfs buiten de badkamer lag nog een grote plas. Nellie bracht me dit weer over, en we hadden er samen een onbedaarlijke pret om. Wij werden nu nog veel betere vriendjes dan tevoren en hadden geen geheimen meer voor elkaar; Nellie wilde dat we samen zouden baden, dat leek haar zo leuk toe, dan konden we elkaar net zoveel met water gooien als we maar wilden. Maar ik was toen net oud genoeg om vaag te vermoeden dat zoiets misschien niet goed gevonden zou worden. En intussen be- Stationsweg 143 - Tel. 60.17.03 - DEN HAAG Het adres voor gramofoonplaten Orginele Krontjong en Cowboy o.a. nieuwe LEFTY FRIZZELL WHY SHOULD I BE LONELY ^In samenwerking met 's-werelds meest bekende DISC JOCKEY'S DE NIEUWSTE wereld toppers Vervolg van pag. 11 Sophia Wilhelmina von Barnau. (Zij huwde 2e Cornelis Vriesendorp, 1830-1892). Kinderen: 1. Frederik Willem von Barnau Sijthoff (volgens G. Besl. van 11-3-1876) 1857-1917. Hij huwde 1888 Louise Catharina Adriana Utrechtina Begemann, geb. a.b. Ss. Utrecht 1869, overleden na 1938, dochter van Simon Hendrik Anton, off. van Gez. en Johanna Espérance Prins. Hieruit: 1. Frederik Willem von Barnau Sijthoff, 1888, Chemicus Suikerfabr., huwt 1913 Maria Magdalena Josephine Lapré, 1893, dochter van Johannes Albertus en Helenea Cecilia Bronkhorst. Abt. Volkscredietwezen. (Hier uit minstens 8 kinderen) 2. Paul Henri von Barnau Sijthoff, 1890. Insp. Ie kl. Volkscredietbank. Huwde 1914 Adel- heid Marie Eleonore Nering Bögel, Mage- tan 1892, dochter van Herman Hendrik en Adelheid Marie. Eleonore Balzas. (Hieruit minstens 6 kinderen). 3. Johanna Espérance von Barnau Sijthoff. 1891 huwt Semarang 1914 Karei Reuvers, 1883, zoon van Hendrik en Louise Ver- schuere. 4. Louise Catharina von Barnau Sijthoff, 1893 huwt Telok Betong 1922 Dr. Albert Reilingh, Arnhem 1887, Gouv. veearts, zoon van Albert en Alida Jacoba Minkema. 5. Wilhelmina Louise von Barnau Sijthoff, Tegal 1896, onderwijzeres. 6. Simon Hendrik Anton von Barnau Sijthoff, Tegal 1899. Adm. Volkscredietbank Poer- wodadi, huwde aldaar 1922 Johanna Chris tine Henriëtte Marcus, Paree 1900 doch ter van Dirk Petrus Christiaan en Anna Adriana Versigny. (Kinderen?) 2. Pauline von Barnau Sijthoff, (bij G.B. van 11-3-1876) geb. Rijswijk (Z.H.) 1859, huwde Batavia 12-10-1878 Mr. Taco Henny, Pekalon- gan 29-4-1853, overleden Genua zoon van Mr. Gerardus Directeur B.B. en Martine Roorda. Aangezien de in ons bezit zijnde gegevens niet verder reiken dan het midden der 20er jaren, houden we ons, als steeds, aanbevolen voor aan vullingen i.z. verdere mutaties. NAVORSER XX sloot mijn vader Soerabaia vaarwel te zeggen en naar Batavia te verhuizen. Jammer! Dacht ik later aan onze Soerabaiase tijd terug, dan zag ik Nellie weer, zoals ze daar, zonder iets aan, „ga weg! ga weg!" gilde en tegelijkertijd la chend met water naar me gooide. Ik dacht aan ons grote oude huis en hoe we stonden te luisteren of er wéér zo n griezelig geheimzinnige steen op ons dak zou vallen. En in de stilte van het avond lijk donker, vreemd bezwangerd door vermoedens omtrent ongeziene en ongeweten dingen, klonk be vrijdend aards het plok-plak-plok-plak-plok van Jantje's krachtig neerkomende hoeven. En boven al het triomfantelijke kling-klang! van die rijtuig- bel, waarin de snel vervlogen glorie van onze eer ste maanden op Java voor mij voor altijd zou blijven uitgedrukt. wordt vervolgd) Johan Fabricius roman van indolentie, tropenhitte en de on macht om de problemen van dit leven het hoofd te bieden. Nog eenmaal roept Fabricius het oude Indië op, het Java van zijn kindertijd. Geb. f 8,90. Bij elke boekhandel LEOPOLD - DEN HAAG

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 13