PAN TOEN
Wat velen, zelfs Oud-Indiseligasten, niet weten
12
Vervolg van pag. 5 WE WONEN „OP" TANAH ABANG
Advertentie
JOHAN FABRICIUS
GORDEL VAN SMARAGD
Verhalen uit het oude Indië
272 bladzijden
Gebonden slechts f 4.90
Bij elke boekhandel
LEOPOLD - DEN HAAG
het rond met desastreuse gevolgen voor onze ge
steven witte linnen pakken. De meisjes, die voor
zulke aardigheden niet altijd de juiste waardering
hadden, staken soms hun vinger op om beklag
over ons in te dienen.
Onze hoofdonderwijzer was een kort aangebonden
man wiens hand nogal eens gemakkelijk uitschoot.
Hij huldigde de methode om twee jongens, die el
kaar waren aangevlogen, eerst uit elkaar te trekken
en hun daarna de kans te geven, het onder zijn
toezicht samen „eerlijk uit te vechtenIndien zij
daarvoor niet voelden, mocht ieder van hen de
ander een ferme opstopper geven, die door het
slachtoffer „als een man" geïncasseerd diende te
worden. Waarop de vrede hersteld werd geacht.
Iets in deze nuchtere regeling van een geschil tus
sen jongens onder de ogen van een volwassene
die zelfs de aanleiding er toe niet kende stond
mij tegen; ik voelde er een vernedering en een in
discretie in. Nog dieper schokte het mij toen onze
hoofdonderwijzer in drift, toegegeven een
lange slungelachtige, bijzonder donker getinte jon
gen met de bijnaam „Tombong" in het Maleis toe
beet om neer te hurken: „Djongkok!" De jongen
had genoeg trots om zich af te wenden en weg te
lopen; hij keerde ook niet terug toen hem dit met
scherpe stem bevolen werd. Hoe het verder afge
lopen is, weet ik niet meer. Het geheel leek me
geen gelukkig staaltje van opvoedkunde.
Na schooltijd werden er vrijwel dagelijks kwesties
uitgevochten zónder dat er een volwassene als on
gevraagde scheidsrechter bij aanwezig was. Dit ge
schiedde in „de Citadel", (een stil park aan de
overzijde van de Tjiliwong). Het conflict was
meestal in het speelkwartier ontstaan; bij het knik
keren vielen een paar boze woorden, of een jongen
vernam van z'n makkers dat een ander zich kwet
send over hem had uitgelaten. Tijdens de les volgde
dan een formele uitdaging via een onder de bank
doorgeschoven papiertje, en als om één uur de bel
rinkelde, trokken de twee partijen met hun secon
danten en een grote nasleep van belangstellenden
naar het bewuste park.
Ik besefte dat ook ik daarginds niet gemist kon
worden, en zogebeurde het dan nogal eens dat mijn
zuster (ik zal nu maar niet langer van mijn zusje
spreken) vergeefs naar mij rondkeek wanneer ze
me kwam afhalen in onze deeleman (die het eerst
langs haar school aan het Koningsplein-Oost reed)
en wel begreep dat ik óf moest schoolblijven óf
door mijn plichten naar de Citadel was geroepen.
„Goed, teroes sadja dan maar weer," zei ze tegen
de koetsier in het koeterwaals dat zij en haar
vriendinnen uit een soort snobisme cultiveerden
- zij leerde onze baboe Nederlands! en de
deeleman rolde zonder mij weg. Geld voor een
sado had ik niet; mijn eerste fiets (later het mid
delpunt van mijn bestaan) liet nog op zich wach
ten, en ik moest naar huis lopen; een half uur of
nog langer. Het gevaar van een zonnesteek tartend,
koos ik de kortste weg: dwars over het Konings
plein, waar geen vierkante meter schaduw was.
De waarheid is dat ik als jongen een weerzin tegen
vechten had; ik was er bang voor en zag het niet
eens graag. Maar zoiets tegenover jezelf toe te
geven, is wéér iets anders. En natuurlijk er valt
een eer te verdedigen, of je dat nu prettig vindt
of niet. Ik was groot voor mijn jaren en lenig en
kwam tot de verrassende ontdekking dat ik mijn
man wel stond, de paar keren dat ik een gevecht
niet meer had kunnen ontwijken.
LEVEN
He dag, gezellig zeg, kom binnen. Ja, kom nou,
even maar, gezellig toch? Je laat je overhalen en
komt gezellig binnen. Een kamer vol mensen en
een hartelijke begroeting volgt. En?, hoe gaat
het zeg, we hebben je allang niet gezien". Je
schroeft je op tot dezelfde uitbundigheid en de
grapjes en verhaaltjes gaan lachend en proestend
over en weer. Allemaal aardige mensen. De zeur
piet in je hart zeurt: „Wat doe je hier, kom
ga mee naar huis". Ik zeg: „Wat doe ik thuis?"
We eten en drinken en roken tegen de klippen
op. De tijd gaat gelukkig snel. Het hoort bij het
leven, de tijd te doden. Je krijgt een prop in je
keel. Het geheel is onwerkelijk vijandig. Maar
toch zeg je als je eindelijk weer opstapt: „Wan
neer komen jullie nou eens zeg. Doe het nou ge
zellig toch, enz", zie boven
LEZERES
Om sterk te zijn en een goede kans te maken als
overwinnaar uit het strijdperk te treden, behoefde
is slechts driftig te worden. Maar het lag misschien
nu eenmaal niet in mijn aard, mijn zelfbeheersing
snel te verliezen bovendien was ik al jong ge
neigd een zaak van meer dan één kant te bezien
(essentiële vereiste voor een romancier). Heeft men
echter eenmaal leren twijfelen aan het onweerleg
bare van het eigen gelijk, dan ontbreekt de eerste
voorwaarde voor een met succes gevoerd gevecht:
de rotsvaste overtuiging het recht aan z'n kant te
hebben. En verder herinner ik mij nog heel goed
hoe tijdens zo'n verhitte worstelpartij de fysieke
aanraking met mijn tegenstander mij een verwar
rende, pijnlijke gewaarwording schonk. Ik voelde
ineens hevig en op vreemde wijze zijn menselijk
heid dat hij niet anders was dan ik. Zó nabij
kwam hij mij, dat ik hem mijn vriend zou willen
noemen, en ik besefte nu dat ik tevoren eigenlijk
niets van hem geweten had.
Een gevecht duurde tot een van de twee kempha
nen met de schouders tegen de grond werd gedrukt
en zich niet meer kon oprichten; dan moest hij om
vergeving vragen (dat gebeurde altijd in het Ma
leis: „Minta ampoenwaarom niet in het Neder
lands, kan ik niet zeggen); na aan die eis te heb
ben voldaan, kreeg hij ter lering misschien nog een
mep, maar daarna werd hij losgelaten; beide
jongens stonden op en klopten zich het stof van
de kleren. En daarmee was de zaak beslecht; alles
spoedde zich terug naar de school, waar geduldig
nog enkele rijtuigjes stonden te wachten en een
kluwen zorgeloos op een hoop gesmeten fietsen
ontward werd; onderweg werd er critisch commen
taar op het gevecht geleverd; soms waren de regels
van fair play overschreden, vonden we. Verder
zaten we vol technische termen als „Nelsongreep"
en „dubbele Nelson"; wat ze betekenden, weet ik
nu niet meer; misschien wist ik het toen ook niet
precies, maar het stond flink om met zulke vak
taal te schermen.
Later, als ik alleen was, kroop dan steeds weer de
onbehagelijke gedachte in me omhoog dat zulk een
gevecht toch nooit eerlijk kon zijn. De sterkste
won het was daarmee ook zijn gelijk bewezen?
Eerder integendeel: de verslagene kreeg moreel ge
lijk, reeds omdat hij, hoewel hij de zwakste was en
dat instinctief geweten moest hebben, tóch de strijd
had aangedurfd. Dat maakte hem tot de ware
held en overwinnaar en schonk hem de geheime
Vaak hoort men vertellen, dat Sukarno de Neder
landers en alles, wat Nederlands is zo haat omdat
hij een onwettig kind zou zijn van een Neder
lander en een Indonesische vrouw. Men dicht de
eer van dit vaderschap afwisselend toe aan een
hoog Bestuursambtenaar en ook Teun Ottolan-
der, de bekende Java-planter-pionier komt ervoor
in aanmerking. (Althans in de onwetende volks
mond.)
Dat dergelijke verhalen op reine en kwaadaardige
fantasie berusten, blijkt uit wat mijn vriend en
oud-Collega, G. L. Tichelman, na zijn Bestuurs-
loopbaan verbonden aan het Koloniaal Instituut,
later Koninklijk Instituut voor de Tropen, te Am
sterdam, mij ter zake eens schreef naar aanleiding
van een door ons in de krant gelezen onthulling
en daarover gevoerde briefwisseling.
„Naam van Sukarno's vader: Sosrodihardjo, een
echt Javaanse naam.
De moeder was een eenvoudige Balische vrouw,
niet behorend tot de Triwangsa (Balinese adel).
Sosrodihardjo was langer dan veertig jaar bij het
onderwijs in Nederlands Indië werkzaam, laatste
lijk als leraar aan de Kweekschool voor Inlandse
Onderwijzers. Hij was begiftigd met de Grote en
de Kleine Gouden Ster van Verdiensten. Dit wa
ren hoge onderscheidingen, die slechts aan volko
men loyale en uitstekend-aangeschreven Inlandse
Ambtenaren werden toegekend.
Hij bekostigde de opleiding van zijn veel-beloven-
de zoon geheel uit eigen middelen, zulks in tegen
spraak met het verhaal, dat Sukarno op Gouverne-
mentskosten zijn ingenieursopleiding genoten zou
hebben.
Deze inlichtingen verkreeg de Heer Tichelman uit
sympathie van ons allen.
Ik heb één keer met een Javaanse jongen gevoch
ten. Neen, niet echt gevochten, het was slechts
stoeien; ik wilde alleen maar eens zien of ik hem
..onder" zou kunnen krijgen: hij was ouder dan ik.
Weer overviel mij halverwege onze worsteling ech
ter ineens dat beschamende gevoel van een onge
oorloofde en vreemd ontroerende fysieke vertrou
welijkheid tussen ons. Nimmer tevoren had ik een
donker lichaam, behorend aan een mens van een
ander ras, in mijn greep gevoeld: het warme, le
vende lichaam van een mij onbekende, die er recht
op had in zijn menselijke waardigheid geëerbiedigd
te worden.
Wat mij geheel en al verlamde, was de ontdekking
dat hij zijn krachten niet werkelijk inspande. Hij
respecteerde mij wel en kon of wilde niet vergeten
dat ik een blanda was; dat hij het van mij dus
in geen geval mocht winnen.
Heb ik dat geweten vóór ik hem stoeiend aanviel?
Ik hoop het niet en meen eerlijk te kunnen ge
tuigen dat mijn ontdekking me verraste. „Soedah,
laten we maar uitscheiden," zei ik en liet hem los;
wij lachten beiden maar wat. Ik was toen nog niet
zo lang terug op Java en heb later pas leren be
seffen dat de jongen het mij nooit vergeven zou
hebben indien ik hem ten overstaan van zijn mak
kers met de schouders tegen de grond had gedrukt.
Wie zal zeggen hoe diep de wond in zijn trots zou
hebben ingevreten en welke wilde gedachten aan
wraak in hem zouden zijn blijven opwoeien, ver
borgen onder een vriendelijke glimlach?
Kinderspel kan gevaarlijk zijn, wanneer het latente
rassenhaat of sluimerende minderwaardigheidsge
voelens aan de oppervlakte brengt.
wordt vervolgd)
volkomen betrouwbare en bevoegde bron, n.l. van
een zijner medewerkers aan het K.I.T., verbon
den aan de Afdeling Onderwijszaken van deze in
stelling. Deze zegsman was indertijd Hoofd van
de Kweekschool, aan welke Sukarno's respectabele
vader verbonden was.
Het verhaal, dat Sukarno een Europese vader ge
had zou hebben, berust dus volkomen op fantasie.
Ik moge dit voorlichtend artikel besluiten met een
rechtzetting betreffende de herkomst van de naam
Indonesia.
Zomin als zoveel zaken, die de Indonesiërs van de
Europeanen hebben afgekeken, is de naam Indo
nesia van Indonesische komaf.
Deze naam werd het eerst gebezigd ter aandui
ding van de Indische Archipel door de Duitse
ethnograaf, Bastien in 1884.
Later, toen het Indonesische nationalisme ont
waakte en in Nederland door de daar studerende
Indonesische jongelui gestimuleerd werd, werd die
naam door de Indonesische Studentenvereniging
„Perhimpoenan Indonesia" te Leiden (Indone
sische Vereniging) in de praktijk toegepast.
L. A L. KORTMAN
Koetjing koeroes di atas papan.
Papanja kajoe djatie.
Saja koeroes boekan koerang makan.
Saja koeroes dari djantoeng ati.
E.D.B.