ONZE FICHEERDIENST Vragen en Antwoorden 13 Terwijl we dit artikel gereedmaken, heerst nog overal de vakantiestemming. We zullen ditmaal geen nieuwe reeks vragen geven, doch ons beper ken tot de oplossing van twee vragen, waarvoor veel belangstelling bestond, en die dus een uitvoe riger antwoord krijgen dan in de gewone rubriek mogelijk is. Wat de ficheerdienst betreft, ontwikkelen onze medewerksters ondanks de zomer een uiterst ver dienstelijke ijver. De huwelijken van Batavia zijn alle binnen, en Macassar is grotendeels gereed. De vierde jaargang van de Javase Courant, is ook alweer ingevoegd, en thans zijn we al weer bezig aan de vele grafschriften uit het beroemde en uiterst zeldzame Lapidarium Zeylanicum. In het begin van de 18e eeuw leefde Dr. Daniel Havar, een tijdgenoot van Valentijn, die op zijn reizen door Indië alle grafschriften, die hij ontmoette, vastlegde, en later in Rotterdam in druk uitgaf. Deze grafschriften komen niet voor bij Bloys van Treslong Prins, evenmin als een serie huwelijksin schrijvingen van huwelijken gesloten te Batavia en op Formosa van 1622-1660, die ongeveer een eeuw geleden gepubliceerd zijn in het tijdschrift de Na- vorscher uit registers, die Wijnaendts van Re- sandt niet bewerkt heeft. Voorts ontdekten we nog in een 18e eeuws tijdschrift: Maandelijkse Ne derlandse Mercurius in de jaren 1782 en 1784-1788 een: Lijst der Getrouwden te Batavia, die een hiaat aanvullen in de door Wijnaendts van Re- sandt bewerkte registers, die in 1904 ontbraken. Voorts denken we ook nog over een fichering der registers van de kleine uitgave van Valentijn in 3 dln. in 80. Het werk zelf zouden we ook goed kunnen gebruiken, maar dat zal voorlopig wel een vrome wens blijken. Ten slotte nog een ver zoek: Zijn er onder onze lezers of lezeressen, nog personen die een loket- of ladenkastje bezitten? Het behoeft geen hout te zijn ook metaal of zwaar carton kan helpen. Het gaat er slechts om de vele duizenden fiches, die binnenkomen, een behoor lijke plaats te verschaffen. Vraag 29. Kleian. Naar aanleiding dezer vraag kregen we op 23 juni een telefoontje van Mevrouw Kluijskens-Kleian te Scheveningen, wier gezondheid haar helaas niet meer veroorloofde de deur uit te komen, doch ons met alle genoegen een onderhoud wilde toestaan. Wij zijn hierdoor in staat, zowel wording als ont wikkeling en, helaas ook, heengaan van deze on volprezen bron voor de geschiedenis van Indische families voor onze lezers vast te leggen. Frederik August Kleian, geb. te Utrecht 29-10- 1843, was, ondanks de misschien wat uitheems aandoende familienaam, een rasechte totok (de naam zal dus oorspronkelijk wel Kleijan een dege lijke Hollandse boerennaam, geweest zijn). Om streeks de 70er jaren trok hij met twee zijner broers naar Java, één ervan kwam bij het binnen lands bestuur, de tweede Hendrik, geb. te Terneu- zen 30-5-1852, exploiteerde een steen- en pannen- bakkerij te Padalarang, terwijl Frederik August officier der infanterie bij het K.N.I.L. werd, en na een eervolle carrière als Majoor titulair ge pensioneerd. Hij vestigde zich te Weltevreden in Gang Kadiman 10, en zat al spoedig in allerlei comité s, waarvoor men in die dagen een gepen sioneerd officier graag charterde. Zo zette hij zich in voor een actie tot behoud van de Militaire School te Meester Cornelis en de daar sinds jaar en dag gevestigde opleiding. Voor dit doel verzamelde hij de namen en adressen der oud-leerlingen, en toen dit meer algemeen be kend werd, ontstond het plan een adresboek voor het toenmalige Batavia samen te stellen. Kleian was een enthousiast man, en ontwierp toen het plan. dit adresboek voor geheel Indië klaar te ma ken. zonder vooraf te beseffen, dat hij daarmede een sisyphus-arbeid op zich nam, waaronder hij en zijn familie vier decennia gebukt zouden gaan. Be gonnen werd met de nodige contacten te leggen, zowel met officiële instanties als met handel en cultures. Hierbij ontmoette hij veel onbegrip en officiële of officieuse tegenstand, doch nadat het werk eenmaal gedrukt was, kwam er geleidelijk meer inzicht. De eerste jaren waren bijzonder zwaar, niet slechts dat Kleian zelf practisch dag en nacht met dit werk bezig was, maar het bleek zelfs nodig om ter bestrijding der onkosten, die veel hoger bleken, dan oorspronkelijk geraamd was, de huizen die hij bezat, zwaar te verhypothekeren. Na het verzamelen van een lijst van alle onderne mingen moesten deze stuk voor stuk aangeschre ven. en vaak meermalen aangemaand worden, wat, hoewel de porti aanmerkelijk lager waren dan heden ten dage, toch enorme bedragen verslond. Zolang de kinderen nog thuis waren, werden zij ook bij dat werk ingeschakeld. Later, toen het Gouvernement het belang begon in te zien om over een complete adreslijst te kunnen beschikken, kwam er van haar zijde wat medewerking. In de eerste plaats kreeg Kleian vrij dom van port, vervolgens werden „mutatiestaten" ontworpen, die aan het Hoofd van de diverse ge westen werden toegezonden. Hierop stonden de gegevens van het laatst ver schenen deel, de Resident liet deze aan de onder hem gestelde ambtenaren doorzenden, die ze, na bijwerking, weer aan hem terug zonden. (Deze me dedeling ontvingen we van een oud ambtenaar B.B. die tussen 1909-13 als posthouder op Ambon en Timor dienst deed.) Voorts mocht het adresboek voortaan bij de Lands drukkerij op de pers komen, terwijl het bindwerk bij het gevangeniswezen uitbesteed werd, wat de kosten natuurlijk gunstig beinvloedde. Anderzijds deed de grote stijging der Europese be volking de omvang van het werk weer toenemen, terwijl de diverse bezuinigingsgolven vaak de gou vernementele gunsten bedreigden. Door het groter worden der kinderen moesten ook betaalde krach ten in dienst worden genomen, zodat het adres boek tot het einde van de oude heer een zorgen kind bleef. Na zijn overlijden op 15-10-1929, bijna 86 jaar oud, werd de exploitatie voortgezet door zijn zoon F. Kleian FAzn, die zijn vader bij het klimmen van diens jaren, steeds meer bijge staan had. Helaas brak kort daarop de crisis uit, wat voor de uitgave weer veel moeilijkhedenbracht. In die jaren mocht de firma echter veel steun en bijstand ondervinden van de NILLMIJ en ook van enkele andere grote instellingen, daar de steun van het Gouvernement uiteraard zeer gere duceerd werd. Juist toen de crisis over haar dieptepunt heen was, en er een betere toekomst te gloren scheen, overleed F. Kleian FAzn. op nog jeugdige leeftijd. Onder de nagelaten familieleden bleek niemand geschikt te zijn, de uitgave verder ter hand te ne men. De jaargang 1939 was slechts gedeeltelijk gereed, en er bleek niemand bereid te zijn, het werk in de bestaande vorm over te nemen. Daarop volgden onderhandelingen met het publiciteits- kantoor Paauwe, maar eer deze een volgende jaar gang hadden kunnen uitbrengen, brak de oorlog uit, de familie moest het oude familiehuis verlaten, en toen men na de kamptijd elkaar weer ont moette, bleek niemand in Weltevreden meer ce weten wat van de inhoud der paviljoens ge worden was. Trouwens slechts weinig der in 1938 verzamelde gegevens zou geklopt hebben met de toenmalige toestand, en heden ten dage zou het geen zin meer hebben de namen en adressen der nog in Indonesië vertoevende Nederlanders te ver zamelen. Meer zin zou een adresboek van Indische Nederlanders hebben, want wij weten uit ervaring dat velen hunner familieleden of oude sobats zoe ken. Gelukkig weet in vele gevallen onze rubriek hen te helpen, en als te zijner tijd ook de vrouwsna men uit enkele jaargangen van Kleian dank zij de goede zorgen van onze ficheerdienst op kaart zijn gebracht, zal dit nog in veel meer gevallen mo gelijk blijken. Wij willen eindigen met een woord van bijzondere hulde aan Majoor Kleian, aan wiens initiatief, grote werkkracht en opoffering het te danken is, dat we heden ten dage, ondanks het vele wat verloren ging, toch nog in staat zijn een beeld der Europese bevolking in de eerste vier decennia der 20e eeuw op te bouwen, een werk dat (niet alleen financieel) door zijn tijdgenoten nauwelijks gewaardeerd is! Vraag 34: Sabandhaar. Dit is weer zo'n ouderwetse succesvraag geweest waarop de antwoorden bij tientallen binnenstro men, alleen de lezers hielden Navorser voor dom mer, (sommigen kwamen daar rondweg vooruit) dan hij wel was. Hij vroeg namelijk niet: Waf betekent Sabandhaar, maar: Wat verstond men tijdens de V.O.C. precies onder deze functie? De betekenis van havenmeester was ons wel bekend, maar er zat, zoals we reeds terloops opmerkten, wel iets meer aan vast, en gelukkig kregen we van zeer deskundige zijde (oud-havenmeesters) precies de opgaven die we zochten. Eerst de moderne betekenis: tussen 1922 en 1949 verstond men onder sjahbandar zowel het plaat selijk douanehoofd als de havenmeester, welke functies trouwens op kleinere plaatsen meestal door één ambtenaar bekleed werden. In de aller kleinste kustplaatsjes behoorde de functie tot de vele bijbaantjes die door de d.d. B.B. ambtenaar werden vervuld, deze heren moesten nu eenmaal van alles verstand hebben! Het woord kwam veel voor in de zgn. praaibrieven of praairapporten voor inheemse vaartuigen, die door hun gezagvoer ders (djoeragan's) bij aankomst in een haven moes ten aangeboden worden en alle bijzonderheden over schip en lading dienden te bevatten. Later werd de havenmeester ook wel Kommandoer laoet ge noemd, welke term thans uit de gratie is, aangezien dit voor Indonesische oren, een te sterk koloniale bijsmaak had. In 1953 was de heer Mas Pardi, Kepalla Djawa- tan Pelajaran te Djakarta bezig met het samen stellen van een woordenlijst van nautische en aan verwante: termen, waarin hij Kommandoer laoet echter niet wenste op te nemen. Merkwaardigerwijze geven de diverse Indische En cyclopedieën de Javaanse en Maleise vorm: sa- bandar, niet, wél de Arabische Sjah bandar, sa mengesteld uit de 2 Perziche woorden Sjah =r vorst en bandar haven. De Makassaarse en Boeginese spelling is sabanara. En hier komen we nu aan onze vraag: In de div. oude reisjourna len uitgegeven door de Linschoten Vereniging, komt de functie voor als schagbandar, of schach- bandar. Deze functionaris besliste, of een schip ter plaatse negotie mocht bedrijven, terwijl hij ver schuldigde heffingen hiervoor vaststelde en inde, waarbij hij zijn privé-belangen gans niet uit het oog verloor. Wanneer nu de Compenie contact wenste op te nemen met het regeringshoofd, al was het slechts voor het aanbieden van geschen ken, dan diende dit door de Sjahbandar geregeld te worden. Dit was dus niet slechts een voor name. maar ook zeer lucratieve betrekking. Uiter aard heeft deze functie zich het langst gehand haafd bij de onafhankelijke vorsten. Zo blijkt uit W. Marsden's History of Sumatra, ed. 1811, dat deze functionaris in Atjeh door de Sultan be noemd werd in belang der handelsaangelegenheden en dan ook optrad als scheidsrechter bij handels geschillen. Alleen hij kon vergunning tot handel drijven verstrekken „which was done by lifting a goldenhafted Kriss over the head of the merchant who arrives, and without which, he dares not to land his goods". Maar, hoe dankbaar ook voor het vele goede hem gezonden, kan Navorser er helaas nog geen defi nitief antwoord uit distilleren, wat betreft de func tie onder de V.O.C. in de 18e eeuw, waar de aanvraagster naar vroeg. Ongetwijfeld zal de on volprezen Valentijn het er hier of daar wel over hebben, maar in het register op de 80 editie komt de term alweer niet voor. Vermoedelijk heeft de Compenie naar mate het gezag der inlandse vor sten verzwakte, de functie van shahbandhar aan zich getrokken, en de vergunning tot handeldrij ven in handen harer functionarissen gelegd. Maar resumerende: we weten nu iets meer over deze functie, vóór en in het begin der Compenie, we weten iets over de ietwat afgezakte waardigheid in de 19e en 20e eeuw, maar wat de functie in de bloeitijd der Compenie inhield, daarover hebben we slechts vermoedens! De enige zekerheid berust op een mededeling van een onzer lezers dat de titel door de V.O.C. over genomen is van de Javaanse Vorsten die de strand re renten van Sedajoe. Toeban, Lasam en Sema- c.eze titel toekenden. Heeft de heer Schardijn te Haarlem daarover nadere gegevens? Ten slotte nog een opgave van een lezeres uit een puzzle- encyclopaedie, die deze naam verklaart als de leider van een Apenkolonie! Si non vero. NAVORSER

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 13