Vervolg van pag. 8 NIEUW-GUINEA
de staatkundige band met ons land niet zal kun
nen en niet zal behoeven te aanvaarden; en te
gelijkertijd verklaren, dat aansluiting bij Indone
sië de enige redelijke keus is die de bevolking van
Nieuw-Guinea voor zichzelf en in eigen belang
kan maken.
Met deze verklaringen zou Nederland zijn belofte
van zelfbeschikking, de Papoea's gegeven, niet
schenden. Want dezen zouden nog de keus hebben
tussen zelfstandigheid en aansluiting bij Indone
sië. Waar het op aankomt is de Papoea's voor
dien in alle rede duidelijk te maken, dat zelfstan
digheid een even grote illusie is als aansluiting
bij het niet bestaande Melanesië. Waar het op
aankomt is hen ervan te overtuigen, dat het in
hun eigen belang is te kiezen voor aansluiting bij
het land waarop zij hoe dan ook aangewe
zen zullen zijn.
DEZE BESLUITEN kunnen genomen worden zon
der voorafgaand overleg met Indonesië. Zelfs hun
uitvoering is denkbaar zonder zulk overleg, waar
de regering blijkbaar nog zoveel weerzin tegen
heeft. Toch is die uitvoering heel moeilijk denk
baar zonder dat Nederland Indonesië althans de
gelegenheid geeft om in Nieuw- Guinea propagan
da te maken voor die keus. (Dat is trouwens een
recht dat Indonesië in ieder geval moet worden
verleend, ook in het meest ongewenste geval dat
Nederland wèl zou besluiten mee te dingen naar
Nieuw-Guinea's keus.)
Maar het zou natuurlijk dom zijn om Indonesië
buiten dit gehele proces te houden. Het zou al
leen daarom al dom zijn, omdat, wanneer Neder
land eenmaal beide principiële verklaringen zou
hebben afgelegd, het daarmee een klimaat in In
donesië zou scheppen dat gunstig is voor
onderhandelingen. En in onderhandelingen kunnen
op hun beurt modaliteiten bereikt worden om
trent het tijdstip van Nieuw-Guinea's keus en om
trent de status van Nieuw-Guinea binnen de In
donesische staat.
Het zou dus buitengewoon star van Nederland
zijn, indien het niet van het gunstige klimaat dat,
als gevolg van deze verklaringen, in Indonesië
verwacht zou kunnen worden, gebruik zou maken
om te pogen de uitoefening van het zelfbeschik
kingsrecht op een zo redelijk mogelijk ogenblik te
doen plaatsvinden en waarborgen voor een zo
groot mogelijke autonomie voor Nieuw-Guinea bin
nen Indonesisch staatsverband te verkrijgen.
HET IS DUIDELIJK dat, als Nëderland deze
koers, die zowel eervol als redelijk is, zou beslui
ten in te slaan, het afstand zal moeten doen van
alle ,,lekker"-motieven, die tot dusver mede zijn po
litiek jegens Indonesië hebben bepaald.
Want in hoeverre is het besluit van 1949 om
Nieuw-Guinea niet in te sluiten in de soeverei
niteitsoverdracht, mede bepaald geweest door de
behoefte Indonesië „lekker" niet het gehele grond
gebied van het voormalige Indië te geven?
En in hoeverre is de latere ontdekking van het
zelfbeschikkingsbeginsel met betrekking tot Nieuw-
Guinea gestimuleerd geweest door de overweging,
dat wij Indonesië daarmee „lekker" in een moei
lijk parket zouden brengen?
Het is moeilijk dit precies na te gaan. Maar dat
deze motieven al dan niet bewust, een rol hebben
gespeeld, is wel zeker. Nu het echter inderdaad
gaat om het belang en de toekomst van de
Nieuw-guinese bevolking een motief waar wij
altijd zo de mond van vol hebben mogen wij
deze menselijke, al te menselijke motieven niet
doen gelden.
In hetzelfde blad sprak een lezer nog deze eigen
opinie uit:
Nieuw-Guinea en onze eer
Met veel belangstelling las ik uw „Dezer dagen"
van 18 augustus jl. In de eerste plaats om de brief
van Tjalie Robinson, waar ik het volledig en van
harte mee eens ben. In de tweede plaats om uw
commentaar, dat naar mijn gevoelen bijna volle
dig juist is, maar op het laatste moment strandt
in de zinsnede „voor onze generatie zou het on
eervol zijn Nieuw-Guinea terug te geven om
dat het oneervol is over mensen te beschikken
wie men hoezeer ook ten onrechte de belofte
heeft gegeven dat zij over zich zelf zouden beschik
ken" Aan deze zo fatsoenlijke mening ligt ten
grondslag een miskenning van enkele feiten, Hier
over zou ik graag het volgende te berde willen
brengen naar aanleiding van mijn ervaringen in
Nieuw-Guinea, waar ik tussen 1950 en 1957 werk
zaam was en waar ik door mijn werk vrijwel
de gehele noordkust en enige delen van het bin
nenland heb leren kennen.
In de eerste plaats ligt daar het feit, dat de
Nederlandse politiek ten aanzien van Nieuw-Gui
nea niet gebaseerd is geweest op een behoorlijk
onderzoek naar datgene wat strookte met het be
lang van zijn bevolking. Een onbevooroordeeld on
derzoek naar datgene wat het Papoease belang
zou dienen, heeft ontbroken. Het werd als van
zelfsprekend beschouwd, dat een beheer van wes
telijk Nieuw-Guinea door Indonesië niet in het
Papoease belang was. Zo gezien worden beloften
van toekomstige zelfbeschikking krachteloos, om
dat ze in wezen niet het belang van de Papoea ais
uitganspunt hebben, maar de rechtvaardigheid van
de Nederlandse politiek. Het is een belofte aan
Papoea's, die naar het voorgaande niet primair
het Paoease belang dient. Het is zelfbedrog.
In de tweede plaats wil ik opmerken, dat hier
te lande nog altijd de dwaling verkondigd en ge
loofd wordt, als zou „de Papoea" pro-Nederlands
zijn. Daarover het volgende; In wezen was en is
de kwestie-Nieuw-Guinea een van de netelige mi
noriteitenproblemen van Nederlands- Indië. Het
gaat om tussen de 7 - en 900.000 mensen, van wie
in naam de helft onder Nederlands bestuur staat.
Weer een helft daarvan, hooguit 250.000 bewoners
in contact met de kust, heeft min of meer weet van
het Nederlands-Indonesisch conflict inzake hun
land. Aan de noord- en westkust is het nu zo, dat
met name onder de jongeren een sterke pro-Indo
nesische stemming heerst. Indien het een minderheid
is, wordt deze belangrijk door het feit dat er geen
groep van betekenis tegenover staat met uitgewerk
te andere staatkundige ideeën, en dat de groep
der „neutralen", dat wil zeggen: degenen die het bij
voorbaat met de winnaar eens zijn, zeer groot is.
Hieruit volgt, dat de meeste Papoea's die enigszins
op de hoogte zijn van ons conflict, geen prijs stel
len op onze beloften aan hun adres.
Dit is dan de kern van mijn bezwaar tegen uw
mening, dat het oneervol zou zijn Nieuw-Guinea
terug te geven.
Het volgende moge ik duidelijkheidshalve nog toe
voegen. De Nieuw-Guinearaad geeft een beeld van
wat het Papoease volk denkt in deze kwestie.
Dit neemt niet weg, dat in de „Parna" reeds het
voorstel tot driehoeksoverleg tussen Nederland-In-
donesië-Nieuw-Guinea is geuit. Dat is in de eerste
plaats een voorstel in het belang van de Papoea's,
dat van Paoease zijde komt. Het biedt tevens de
mogelijkheid dat men van Papoease zijde laat we
ten wat men wil.
Indien al stemmen opgaan voor een Melanesische
federatie of zelfstandigheid, dan ligt daarvoor ons
nog de taak te wijzen op het feit, dat het Papoese
belang elders ligt, gezien o.a. historie, taal en
economie.
Dr. S. FRANKEN
Hilversum.
Uit het artikel van M. van Blankenstein in „Het
Parool" nemen wij de aanhef:
Les der Historie; Gebrek aan kennis
Het probleem van Nieuw-Guinea is in Nederland
in handen van dezelfde hulpeloosheid die het tot
stand gebracht heeft, om van al wat eens in In
donesië politiek, economisch en cultureel door Ne
derland was opgebouwd en wat eens in de we
reld veel bewondering en ook afgunst gewekt heeft,
voor Nederland niets, helemaal niets over te
laten. Behalve dan een leegte die er niet had
hoeven te zijn. Zo grondig werk heeft ongelukkige
dekolonisatie nergens elders verricht, zelfs niet in
de Congo. En wat men nu in Nederland „de poli
tiek" pleegt te noemen heeft dat bewerkt. Nu
staat men weer even hulpeloos met even klinkende
frasen en met de voorspiegeling van oplossingen,
die nooit oplossingen kunnen worden tegenover
de laatste koloniale kwestie waaraan wij, bij wijze
van vervolg-ramp, zijn blijven hangen. De oplossin
gen, die ons volk worden voorgehouden getuigen
van de beangstigende onkunde of dwaze illusies
van de bedenkers, wat de internationale werkelijk
heid betreft.
Daarom heeft de groep-Rijkens in de laatste tijd
aan laatdunkende aanvallen blootgestaan van ver
schillende kanten, in het bijzonder in de Eerste
Kamer en in ten dele door de regering geïnspi
reerde publikaties. Zo heeft het Eerste-Kamerlid
Algra honend gesproken van „zakenliedendie
zich vermaten zich te bemoeien met zaken, die in
onze democratie aan een esoterische groep van
regeerders die ze met onfeilbare zekerheid behan
delen. horen te worden overgelaten. Hebben zij en
anderen, die zo spreken, daartoe het recht? Waar
toe na-oorlogse staatsmanswijsheid in het interna
tionale veld ons gebracht heeft, weten we nu.
In haar laatste mededeling zegt de groep-Rijkens
gevormd te zijn uit personen „zowel uit zaken als
uit andere kringen, die een niet te verwaarlozen
ervaring vertegenwoordigen betreffende de verhou
dingen in Indonesië en in de wereld
Dit is geen aanmatiging. In hun midden bevinden
zich mannen, die een grote rol hebben gespeeld
bij de opbouw en de uitbouw van de economische
imperia, die een nieuwe trots vormen van ons
land. Daarvoor waren nodig verbeeldingskracht,
inzicht in de wereldverhoudingen, vooruitziende
blik, durf om te handelen en psychologisch, dus
diplomatiek begrip. Zij hebben er toe bijgedragen
dat het vacuüm, door onze regeringspolitiek van
het verlies van Indonesië gevreesd en juist daar
door geschapen, in een welvaart is verkeerd alsof
nooit een ander imperium verspeeld was.
Tenslotte uit de NRC van 26 aug. dit eigen be
richt van een DPA-correspondent uit Hongkong:
„Indonesië Politiek en Economisch
vooruit'
BONN, aug. Een zeer positieve indruk van de
politieke invloed van Indonesië en van de econo
mische toestand van dat land heeft Budewig, de
correspondent van het Duitse Persagentschap
(D.P.A.) te Hongkong, gegeven. Hij schrijft dat
de afgelopen anderhalf jaar Indonesië politiek en
economisch een sprong vooruit heeft gemaakt die
voor Zuidoostaziatische verhoudingen buitenge
woon is. Op het terrein van de buitenlandse po
litiek heeft het driemanschap Sukarno-Nasser-Tito
zo aan gewicht gewonnen, dat het in Azië en in
Afrika Nehroe, de vader van het neutralisme, bijna
naar de achtergrond heeft gedrongen. Tevens is
Sukarno een begeerd man in het Westen en in
het Oosten geworden. Hij was de eerste Aziatische
staatsman, die door president Kennedy is ont
vangen, zijn optreden en zijn ontvangst te Moskou
en te Peking juni jl. leken op triomftochten, aldus
Budewig.
Deze buitenlandse politieke kant van de vooruit
gang van Indonesië, die volgens Budewig alge
meen bekend moet zijn, wordt echter aangevuld
met politieke en economische successen in het
binnenland, die vrijwel onopgemerkt zijn gebleven.
Op het terrein van de binnenlandse politiek heb
ben Sukarno en Nasution definitief de overwin
ning behaald op de rebellie van de jonge kolonels.
Voor hun aanhangers is het aanbod tot amnestie
voor 5 oktober gedaan, te Djakarta is men er van
overtuigd dat voordien de laatste rebellen zich
zullen hebben overgegeven.
Begin van sanering
De andere grote moeilijkheid van Indonesië, de
onstabiele, ongeordende economische politiek,
toont eveneens een beging van sanering. In het
nieuwe economische plan van Indonesië is de
droom van premature bouw van staalfabrieken
en andere grote projecten voorlopig opgegeven. In
donesië wil in de eerste plaats de produktie van
die goederen bevorderen die tot nog toe de uit
gaven voor de invoer omhoog hebben gedreven:
uitbreiding van de rijstproduktie, eigen produktie
van papier, cement, kunstmest en textiel.
Tevens is Indonesië een campagne voor de uitvoer
begonnen, waarmee het hoopt kapitaal te krijgen
voor de verdere uitbreiding van zijn economie.
Reeds in 1960 heeft Indonesië meer uitgevoerd
dan in 1959, maar daar tegenover heeft het meer
ingevoerd, zodat het uitvoeroverschot lager was.
In zijn thans inderdaad sterke positie onderhan
delt Sukarno met Oost en West en met de neu
tralen over hulp, om kredieten en ondersteuning
voor zijn eis op Nieuw-Guinea. Te Peking heeft
hij de Chinese eis om Taiwan uitdrukkelijk on
dersteund en de theorie van de twee China's ver
worpen. Daarvoor heeft hij van Peking de volle
ondersteuning gekregen voor zijn buitenlandse po
litiek.
Lees verder pag. 10
9