HORLOGES RONTIAC PRISMA MIDO Rini Carpentier Alting Verdroomd Seizoen Fonteijn Co. v/h te Djocja HISTORISCH 1 1 Vervolg van pag. 7; IK LOGEER BIJ TANTE PIE dit verloofd zijn van mijn godin verbond ik (Advertentie) glimlachend telkens wanneer ik haar tegenkwam. Misschien had ik ook al met onbewust behagen de warme streling van haar stem ondergaan, als ze eens een paar woorden tegen me sprak. Maar die avond, als was mij een blinddoek afgenomen, zag ik haar ineens in haar volle vrouwelijke schoon heid. Zij stond daar voornaam en ingetogen in haar witte, tot aan de voeten reikende japon; haar lief gelaat met de grote, glanzende ogen was opgehe ven in de overgave aan het liedje, en de tover van haar zang ontrukte haar verschijning als het ware aan deze aarde zo voelde ik het, terwijl ik bij dit luisterend aanschouwen nauwelijks durfde ade men. Het liedje een ,,hit uit die dagen was, zoals ik nu weet, een nogal sentimenteel geval. Maar wij waren niet critisch niemand was dat nog in het Indië van vóór 1914. De mysterieuze Engelse woorden alléén al suggereerden dat het liedje van ver kwam, uit een andere wereld dan de onze. En gezongen in de warme Indische avond door een zuivere, gevoelige vrouwenstem, ontroerde het. Ondfer de in de tuin zittende hotelgasten steeg een applausje op, dat mij deed wakkerschrikken. Wij kinderen klapten geestdriftig mee. Ik zie nog de verlegen, maar verheugde glimlach waarmee zij voor al deze hulde bedankte, en ook het van trots stralende gezicht van haar dikke kaalhoofdige va der. Louisa zong daarna enkele liederen in het Duits; ik herinner er mij nog een die zij op algemeen ver zoek herhalen moest: ,,Ich liebe dich so wie du mich", zo begon het. Dat konden zelfs wij kinderen verstaan. Haar publiek groeide. Voorbijgaande In donesiërs buiten op straat hurkten neer om van een afstand mee te luisteren en naar de mooie blanke nonna daar bij de piano te turen. Sedert die avond kon ik haar niet meer, met gewo ne ogen bezien: zij was voor mij een verheven, bijna goddelijk wezen geworden. Als ik dacht dat zij het niet merkte,' keek ik naar haar in ongelo vig ontzag. Ik bloosde en werd onhandig in haar nabijheid; kon mijn woorden niet vinden. (Wat me niet gauw overkwam). Als mijn engel op een avond weer eens zong, ging ik niet met mijn ka meraadjes helemaal vooraan staan, maar hield mij achteraf, ergens in de schaduw: ik wilde alleen en ongezien zijn. De hele schepping scheen voor mij dan vervuld van de liefelijke klank van haar stem, en mijn ziel loste zich op in de zoetheid daarvan. Tot Kitty op een keer mijn geluk kwam verstoren. „Waarom sta je zo ver weg?" vroeg zij. „Kom toch bij ons.' Toen ik alleen maar van neen schudde, liep zij boos weg en voegde zich weer bij de anderen, haar magere schoudertjes opha lend. Kitty was misschien tien jaar oud, dus nog een paar jaren jonger dan ik. Alles deed ze even roekeloos, met gevolg dat ze al wel twee keer van haar paard gevallen was, maar dat kon haar niet schelen: ze zat toch al vol schrammen en blauwe plekken. Ze had slordig, roodbruin haar en een spits gezichtje met felle groene ogen waarmee ze zelfs volwassenen onbevreesd of brutaal kon aan kijken ze was net een jongen. Wij jongens be schouwden haar dan ook bijna als een der onzen. Zelfs aan de ruwste spelletjes wilde ze meedoen, en haar taal was ook bepaald niet die van een wel opgevoede jongedame. Tot dusver waren zij en ik goede maatjes geweest; het toeval scheen het steeds zo te schikken dat zij in mijn buurt was. Maar nu ontstond er iets als een verkoeling tussen ons; ineens vond ik haar niet meer aan mijn zijde, bij het uitrijden s och tends. Als wij elkaar tegenkwamen, keek ze mij van uit de hoogte aan, bijna spottend en minach tend, en maakte de een of andere stekelige op merking. Wat had ze toch? Ik besloot me er maar niet te veel van aan te trekken: tenslotte was zij toch maar een meisje, dat graag voor een jongen doorgingen meisjes hadden nu eenmaal kuren. Bovendien, ik verkeerde in een soort roes die me eenvoudig onkwetsbaar maakte. Waar ik ook was, altijd zong die stem in mijn oren. Ik leefde als in een trance. „Weet je dat ze verloofd is?" vroeg Kitty me op een keer, zo maar ineens. Ze hoefde er niet bij te zeggen van wie ze sprak ik had het onmiddellijk begrepen. Trouwens, wat ik ook hoorde, ik betrok het steeds op Louisa. Het nieuwtje zelf drong slechts vaag tot me door. Volwassenen waren ge trouwd of verloofd, dat was nu eenmaal zo, en aan niet dadelijk concrete voorstellingen. Ik had haar nooit met een man gezien nou ja, behalve dan met de reeds wat grijzende hotelgast, meneer Die- en-die, bij wiens piano-begeleiding zij soms een nieuw liedje instudeerde een soort vaderlijke vriend. Maar als het nieuws zelf mij al niet diep schokte, wèl deed dit de ontdekking dat Kitty mijn geheim dus doorgrond had. Ik trachtte me nog goed te houden. „Waar héb je het eigenlijk over?" vroeg ik. Kitty lachte vals. „Doe nu maar niet of je niet verliefd op haar bent!" Het woord was zo lachwekkend groot en tege lijkertijd beangstigend, dat ik niets meer wist te rug te zeggen. Het bloed steeg me naar het hoofd. Kitty zag het, draaide me met wrange voldoening de rug toe en liep weg. Daarna wist ik me eenvoudig geen houding meer te geven. Ik ontweek Louisa angstvallig; toen ze me op een keer in het voorbijgaan iets toeriep, liep ik door. „Nonna panggil, njo waarschuw de een hotelboy me, maar ik deed alsof ik ook dat niet gehoord had. Ik vreesde dat Kitty mijn geheim overal rondver teld had; ik verbeeldde me dat mijn makkertjes achter mijn rug om me lachten. Om hun te laten zien hoe weinig me dat deerde, deed ik opzettelijk ruw en onverschillig. Ik riskeerde mijn nek en de benen van mijn paard door in snelle draf een bergweg af te rijden en ik vond voor het eerst de moed om van de hoogste springplank in het zwem bad te duiken. Kitty zag dit meesmuilend aan; haar peinzend op me gerichtte ogen brandden in het bleke, magere, met zonnesproeten overdekte ge laat. Dit verblijf in Garoet begon mij ineens te benau wen; ik verlangde n.u naar het einde van de vakan tie. 's Avonds lag ik een tijd lang wakker op m'n bed, luisterend naar de kreten van de kalongs in de waringin op het voorerf; later mengde er zich soms hallucinerend helder Louisa's zang doorheen; dan bonsde mijn hart wild en ik dacht aan vreemde zaken, die mij tevoren nog nooit be zig hadden gehouden, zoals aan sterven. Op een keer stak Kitty ineens haar hoofd door het open venster, zo onverwachts dat ik met een kreet van schrik overeind vloog. „Ben jij al in bed? Kom eens mee?" vroeg ze, hoorbaar opgewon- den. Ik trilde van emotie. „Waarom? Wat is er dan? „Dat zul je wel zien." „Wat doe jij nog buiten? Jij moest toch ook gaan slapen „Nou ja, goed, maar pappie en mammie zijn uit. Kom gauw." Tegen een benauwend voorgevoel in, deed ik nu maar wat zij wilde: ik schoot een broekje aan en klauterde door het venster; zij hielp me bij het omlaagspringen in het duister; daarna nam ze me als een oudere zuster bij de hand en ging met snelle schreden voor me uit, door de achtertuin, waar op dat uur niemand meer was. Geruisloos lopend op onze blote voeten, naderden we langs de zijkant het paviljoen. In de feestelijk verlichte voorgalerij zaten een aantal gasten van het hotel, ook mijn ouders en die van Kitty. De piano was met groen' en bloemen versierd; verder stonden op tafeltjes nog bloemstukken, met kaartjes er aan. Op de sofa in het midden zat Louisa, mooier Advertentie) „Een bijna helderziend heimwee moet de schrijfster bezield hebben, toen zij in haar boek tot in details dat droomduidelijke beeld van Hollands leven in Indië deed oprijzen. Een kostelijk-kostbaar herinnerings boekje". Het Parool Bij elke boekhandel LEOPOLD - DEN HAAG Vlamingstraat 5 - Den Haag Telef. 11.66.77, Jaar 1928. Havenplaats Banjoewangi; dochterhaven van moederhaven Soerabaja. Beiden z.g. Be- drijfshaven. Te Banjoewangi fungeert de beroeps havenmeester als havenbeheerder. S'baja heeft een havendirecteur. Als beroepshavenmeester ressor teert hij onder het Dep. van Marine; als haven beheerder onder B.O.W. Voor alles op het haventerrein of over het water oppervlak gebouwd, dient huur te worden betaald aan B.O.W. Ook de departementen verrekenen onderling deze huur en verhuur. Nu geviel het, dat bij de bouw van het al zeer verouderde ha venkantoor te Banjoewangi in het bouwplan geen gemaakt van het toilet van de douaneman. Dat w.c. was opgenomen. Gebruik werd daroom ging jaren goed. Tot er een havenmeester kwam, die erg op een eigen toilet gesteld was. En deswege op het kopeinde van een klein smal steigertje een heilig huisje liet neerzetten. Tijdens de eersvolgende inspectie van de directeur Moederhaven Soerabaja aan de dochterhaven Banjoewangi, viel hem de aanwezigheid van dat kleine maar nuttige bouwsel direkt op. En of de havenbeheerder het Dep. van Marine de kosten van het wateroppervlakhuur wel in rekening bracht? Waarop deze antwoordde dat zulks niet nodig was. Vermits wanneer hij van dat huisje gebruik maakte, hij zulks deed uitsluitend en al leen in zijn kwaliteit van havenbeheerder en niet van havenmeester. Tableau! gekleed dan ik haar ooit gezien had: in een zij naast haar, de arm vertrouwelijk om haar heen den japon die haar hals en schouders vrij liet. En geslagen, zat de meneer die haar steeds op de piano had begeleid. ïk begrijp nu dat hij misschien een veertiger is ge weest en alleen in onze kinderogen een oude heer. Enkele dagen nadien hoorde ik een dame tegen mijn moeder zeggen dat Louisa toch eigenlijk zo geboft had met deze bemiddelde en betrekkelijk nog jeugdige weduwnaar, na jaren lang verdriet te hebben gehad over haar eerste, verbroken ver loving. Hoe vreemd en ontstellend scheen de wereld der volwassenen. „Zie je nu wel? Geloof je me nu? vroeg Kitty, nog buiten adem van het snelle lopen. Ik wendde mij zonder een woord af en keerde terug. Zij draafde achter me aan en pakte me bij de arm, maar ik rukte me vrij, en toen zij nog niet wilde loslaten, sloeg ik haar van me af, bij na huilend van drift. „Maar wat kan het nu schelen ik geef wèl om je," hijgde ze. „En ik ik haat je,"' zei ik in machteloze woede en holde weg, naar mijn kamer. Nu eindelijk gaf ze het op: ze bleef staan en zei niets meer. Dat ik Kitty tenminste in haar gezicht had gezegd wat ik van haar dacht, schonk mij een korte, bittere voldoening; ik klampte er mij aan vast ter wijl ik die avond vergeefs de slaap trachtte te vinden. Kort daarna keerden we gelukkig naar Batavia terug, en het grote avontuur van de nieuwe school (ik kwam toen op het „gymnasium Willem III") hielp er mij bij, het grote verdriet te ver geten dat ik in deze vakantie had leren kennen. Niet alleen de school was nieuw alles wat ik leerde, scheen een nieuwe betekenis te krijgen. Het is nu eenmaal zo, dat men voor elke ervaring met eigen pijn betalen moet. wordt vervolgd)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 11