Entree van Mies
HERINNERINGEN
een zekere ingetogenheid
9
't Is lente, en over de fel-gekleurde lappendeken
van de bollenvelden hangt de sterke geur van hya
cinthen. En ineens moet ik denken aan het melatti-
struikje, dat achter in de tuin stond, en waar
ik iedere dag de geurende bloemetjes van plukte,
om in de linnenkast tussen het goed te leggen,
't Is zomer, en in de rijpe korenvelden speelt de
wind, en maakt dartel golven in de gouden zee.
En ineens moet ik denken aan het grillig patroon
van sawah-dijkjes op een berghelling.
't Is herfst, de bomen laten spijtig hun goud-
rood-bruine blad vallen, met een traag geritsel.
En ineens moet ik denken aan het kale djati-bos,
waarin een kolonie opgewonden apen aan het krake
len is.
't Is winter en in de kachel brandt troostend een
gezellig vuur. En ineens moet ik denken aan het
vuur in kokki's anglo, aangewakkerd door haar
kipas.
Heimwee? Zeker! Soms.
Maar weegt de schat van kostbare herinneringen
niet ruimschoots op tegen de kleine steek van
heimwee, die ik een enkele keer door mijn hart voel
gaani
ELS
Vervolg van p 8
een wollen rok van handweefstof uit Spanje, ge
dragen met een zwart blousje en goudleren laarzen,
enkele metamorfose-japonnen (cape-rokken, dub-
belgeslagen bolero's) kenmerkte deze laatste show
van Mahieu zich toch door een zekere ingetogen
heid die ik van hem niet gewend ben.
Warme stoffen, stemmige kleuren, japonnen bijna
zo simpel als basic-dresses. Smaakvol, verant
woord, maar
Als ik de kans zie Robert even aan te schieten
(hij is voortdurend in de zaal of achter de cou
lissen bezig) snoert hij mijn onuitgesproken vraag
met een wedervraag: „Hoe vond je het?
Ik ken Robert al te lang om iets anders te moeten
zeggen dan ik meen: „Mooi, heel mooi, maar voor
jou doen te gewoon.
„We wonen in Nederland," zegt Robert, „en ik
moet verkopen. Ik heb concessies moeten doen.
ik heb het zo goed mogelijk, zo eerlijk mogelijk
proberen te doen. Je wordt er soms grijs van,"
zegt hij een beetje moe maar zonder spijt.
Inderdaad, hij is er helemaal grijs van geworden.
Maar ik moet zeggen, het staat hem wel. Ik zie
nog steeds Robert Mahieu.
LILIAN DUCELLE
Hoe ik eigenlijk op het idee kwam er een geit op na
volgens de volgende associaties baby oorlog
moest die geit er meteen wezen ook.
Ergens had ik een nicht, die een paar geiten had
en ik besloot bij haar eens m'n licht op te steken
hoe je de trotse eigenares van zo'n beest kon wor
den.
En, wat belangrijker was, hoeveel me dat zou
kosten, want erg rijk waren we bepaald niet in die
tijd.
„Ach meid", zei de nicht, „een geit is zo on
menselijk duur. Maar je mag er een van mij lenen.
Ik heb hier nog een jong beest. Als ze werpt bij
gelegenheid is het eerste jong voor jou, 't tweede
voor mij en zo door. Na de oorlog geef je me Mies
weer terug."
Ingelukkig fietste ik weer naar huis om met de
huisjongen onze oude getrouwe een geiten
hok in orde te maken. Hiertoe verbouwden we een
lege volière, die nog in de tuin stond naast de ga
rage, waar Oma haar domicilie gekozen had voor
zolang de oorlog zou duren. Eerst werd natuurlijk
aan Oma gevraagd of ze er bezwaar tegen had
een geit tot buurvrouw te krijgen. Oma vond het
best, dus dat was in orde.
Bedjo, de jongen, en ik timmerden een hele dag
ijverig aan „het huis van Mies" zoals de kinderen
die natuurlijk niet van de plek der bedrijvigheid wa
ren weg te slaan, het betitelden.
Het hok kreeg een mooie vloer, een halve meter
van de grond af, een plank met dwarslatjes was de
„statietrap" en aan de buitenkant werd een flinke
ruif getimmerd. En een gat waar Mies haar kop
door kon steken „een echt mooi traampje
vond de jongste spruit.
Tegen de middag was het hok klaar en kon Bedjo
Mies gaan halen. We hoorden hem van ver al aan
komen, want Mies vrolijkte de wandeling op met
een luid geblaat. De honden, vier in getal, van
kannissen die het kamp in waren en waar ik zo
lang op zou passen, werden er zenuwachtig van
en renden langs de heg heen en weer met korte
blafjes. Ik dacht dat het veiliger was ze maar in
de goedang op te sluiten, wat met enige moeite
gepaard ging, want met allerlei opwinding in het
vooruitzicht, lieten ze zich nu niet zo gemakkelijk
vangen.
Mies was een witte geit met bruine vlekken. Ze
had een snuit of ze aanhoudend grinnikte en zag
er zodoende erg opgewekt uit. Ze klom met vro
lijke sprongetjes het trapje op, haar hok in en be
gon meteen te eten van de bladeren en het gras,
die Bedjo al gesneden had voor hij haar ging ha
len. Ze voelde zich kennelijk meteen thuis. De hon
den werden weer losgelaten en waren allemaal uit
gelaten, want ze renden onmiddellijk cirkeltjes om
het geitehok. Mies stak haar kop door haar
„traampje" en blaatte uitdagend, wat de honden
nog doller maakte. Maar na een kwartiertje was de
aardigheid er af en daalde de rust over hof en
huis.
Niet voor lang, merkte ik al gauw. Plotseling
brak er een hels lawaai los van blaffende honden,
gillende kinderen en geroep van bedienden. In
minder dan geen tijd was ik buiten, stond daar
verstijfd van schrik. Mies holde door de tuin,
daarachter de vier honden, daarachter Bedjo en de
kebon, terwijl kokkie luide aanwijzingen riep en
daarachter de gillende kinderen. Ik vloog op mijn
beurt de tuin in, doodsbang dat de honden Mies
in haar achterpoten zouden bijten. Mies dook
met een forse sprong tussen m'n benen en raakte
onmiddellijk verward in de fladderende rokken
van m'n house-coat. Alleen het korte witte staartje
was nog zichtbaar en ging met een haast niet te
volgen snelheid heen en weer. De honden spron-
te houden, weet ik niet meer precies. Vermoedelijk
geen melk. Toen ik dan op dit idee gekomen was,
gen verwoed blaffend tegen me op en met zwaaien
de armen en benen trachtte ik ze me van het lijf
te houden.
Gelukkig waren ze weer vlug gevangen door Bedjo
en de kebon en werden voor straf weer in de goe
dang opgesloten. Mies werd uit mijn rokken los-
gewikkeld, huppelde naar de goedang, gilde „bèèè
door de kier van de deur, erg triomfantelijk klonk
dat wèl, wat de honden met een hysterisch geblaf
beantwoordden, wandelde opgewekt weer haar
trapje op en at een blaadje.
„Hoe komt die geit los?" wilde ik verontwaar
digd weten, toen de gemoederen ietwat bedaard
waren. Niemand hoefde meer antwoord te geven,
want helemaal niet afgeschrikt door de wilde jacht
van zopas, wrong Mies zich door haar raam langs
de ruif naar buiten! Ik was werkelijk meer dan
verbaasd en als ik het niet zelf had gezien, had ik
nooit geloofd dat ze tot die gymnastische toeren
in staat was. Omdat het al laat was en we ook
geen splinter hout meer over hadden, werd Mies
met de hondeketting in haar hok vastgemaakt.
Bedjo zou van huis een latje meenemen om de
opening waar Mies haar kop doorheen moest
steken, wat kleiner te maken.
„Nou ik weet wat ik begonnen ben", zuchtte ik te
gen Oma, die het jolijt vanuit haar garage lachend
had aangezien.
Die nacht schrok ik plotseling wakker. Vaag
drong het tot me door, dat ik in de verte hoorde
roepen en pas na een paar minuten begreep ik met
m'n 'suffe hoofd, dat dat Oma wezen moest die me
riep! Waarom bonsde ze niet tegen het venster?
Wat zou er in hemelsnaam gebeurd zijn? vroeg ik
me, nog half bewusteloos van de slaap af. „Ram-
pokkers?" Meteen was ik klaar wakker, m'n
bed uit en buiten. Wat ik toen zag!
In het heldere maanlicht het leek wel dag
stond Oma naast het geitehok, half gebukt met
Mies in haar armen. Haar haren slierden langs
haar gezicht en Mies probeerde ze te verschalken
met vlugge rukjes van haar tong, iets wat Oma
onparlementaire gezegdes ontlokte. Het was zo'n
zot gezicht, dat ik dubbel sloeg van het lachen.
„Wat doe je Moeke?", vroeg ik snikkend tussen
twee buien in.
„Schei uit met dat idiote gelach", riep Oma boos.
„Help me liever, die geit is loodzwaar". Toen ik,
zij het met enige moeite de hondeketting losgekre
gen had en Oma weer wat was gekalmeerd
Mies liep rustig te grazen in de maanverlichte
tuin kwam het verhaal. Oma was wakker ge
worden door benauwde geluiden. Ze was gaan kij
ken en daar hing Mies aan de ketting buiten
haar hok. De ketting was zo kort, dat ze niet
met haar pootjes op de grond kon komen en was
hard op weg de verstikkingsdood te sterven. Oma
kon door de zwaarte van Mies de ketting niet los
krijgen en het enige wat ze kon doen was de geit
zover optillen, dat ze geen gevaar meer liep.En
mij te roepen. „Een half uur heb ik gegild en dan
sta je nóg te lachen" eindigde ze verontwaardigd,
want het hele verhaal door schoot ik telkens weer
in een onbedaarlijke lachbui.
Met Mies hebben we de zotste avonturen beleefd
en ze heeft ons zó vaak de slappe lach bezorgd,
dat ik met dankbaarheid aan haar terug denk.
IKS