AZELLE
RIJWIELEN
Vervolg van pag. 7: OUD-INDISCHE JOURNALISTIEK
Rini Carpentier Alting
Verdroomd Seizoen
vervolg van pag. 6
VERLOREN TIJDSFRAGMENT
LOPEN LICHTER
T.R.
Boekhandel P A A G M A N
10
„Een bijna helderziend heimwee moet de
schrijfster bezield hebben, toen zij in haar
boek tot in details dat droomduidelijke
beeld van Hollands leven in Indië deed
oprijzen. Een kostelijk-kostbaar herinnerings
boekje".
Het Parool
Bij elke boekhandel
LEOPOLD - DEN HAAG
de handen op de rug gebonden en het hoofd treu
rig gebogen, naar de galg schreed, waar een paar
grijnzende beulsknechten de strop voor hem gereed
hielden. Een andere keer lag hij op de knieën
in zelfaanbidding voor een spiegel. Of het waren
de dames van Batavia die in aanbidding voor
hèm lagen: oudere en jongere dames, weelderige
en minder weelderige; het voorwerp van hun ver
ering keek welwillend op hen neer, terwijl zijn
hand achteloos door zijn zwarte krullen dwaalde.
(Eerlijkheidshalve mag ik misschien wel verraden
dat de dames hem zijn leven lang welgezind zijn
geweest.)
Zulke pennekrabbels werden mij door mijn school
makkertjes met een vragend gezicht onder de bank
toegeschoven, en ik voelde wel dat ik reden had
trots op zulk een vader te zijn. Maar zijn roem zou
nog groter worden. Ik was toen al op het K.W.III
(gymnasium Willem III zeiden wij destijds nog,
hoewel er geen Latijn of Grieks meer werd onder
wezen). Ik zat pas in de eerste klas (dus nog géén
gouden koord om mijn zwarte-pet-met-kroontje),
en mijn leraar Engels, de heer V., had een inge
zonden stuk bij „Het Bataviaasch Handelsblad"
ingediend, dat tot zijn teleurstelling niet was opge-
proces van de autochtone bevolkingsgroepen
(800.000 in een gebied 20 maal zo groot als Ne-
deland, dus met '„banjak Lebensraum") zal wor
den versneld. Méér nog: dat met dit bestaan een
ideale schakel gesmeed kan worden tussen Ne
derland en Indonesië; meer dan dat: tussen „East
and West".
Maar ik ben ook practisch: ik zie een torenhoog
„Tida bisa dan tida boleh" bij Nederlanders,
Indonesiërs, Papoea's en zelfs Indo s. En zeg
bedaard: het schijnt niet te mogen. Het zal nooit
hóeven als de Indo bij andere volken de kans
krijgt een apart levenspatroon (cultureel en maat
schappelijk) te ontwikkelen. Maar zolang andere
volken de „toelèn-Indo" willen ontkennen, zal als
biologische reactie een vrijheidsverlangen latent
aanwezig blijven als een soort Zionisme, af en toe
opflikkerend als een fragment actie in de „vaart
der grote volken". Pangkalpinang was zo'n frag
ment in de Tijd der Indo's.
Please, val mij nu niet weer lastig met de op
hoge toon gestelde vraag: „Waar wil je nou weer
met ons naar toe, Tjalie!" Tjalie wil niets. Tong-
Tong registreert slechts bestaande verlangens bij
alle Indische groeperingen. En hij heeft een gron
dige hekel aan koloniserend bebazen. Als U zegt:
ik zweer bij Beethovenconcerten, A.O.W., Delta
plan en patates frites, dan is dat Uw goed recht,
en ongetwijfeld Uw lotsbepaling. Maar zo zijn
er ook goede rechten bij de monteur in Californië,
de gaucho in Brazilië, de handelaar in Soerabaja,
de pionier in Nw. Guinea (alle eens Indischgast)
Ook zij hebben eigen overtuigingen en eigen vreug
den. Waarom zouden wij die niet registreren?
Laat ons niet vergeten dat bij vele Indo's (ook al
zijn zij nog zo dom of zo bruin) een soort bloed in
de aderen stroomt als bij Houtman en Bontekoe,
als bij da Cunha en Albuquerque. Misschien zijn
het „dus ook dwazen", maar zij zijn onze adiks
en als wijze broers zullen wij af en toe ook naar
hen willen luisteren. Want ook al willen wij niet,
hun stem komt altijd weer terug. Dat blijkt uit
het fragment in de studie van Duynstee. Zegt U
minachtend: een verlóren fragment!? Het zij dan
zo, maar elke verloren traan (ook om een „ver
loren" Nw. Guinea) hoeft nog geen foute traan
te zijn.
nomen. Hij beklaagde zich daarover in de „Java-
Bode", die zijn klacht verontwaardigd ondersteun
de. Waarop mijn vader het artikel plaatste. Dit be
toogde onder meer „dat een taalleraar, die het
geluk heeft een buitenlandse vrouw tot echtgenote
te hebben" en dus, in tegenstelling tot zijn col
lega's, nog dagelijks in de gelegenheid was, zich
verder in die taal te bekwamen), aanspraken op een
hogere salariëring mocht maken. Mijn vader ont
kende dit en vroeg: „Aangenomen dat het een
geluk is, met een buitenlandse vrouw getrouwd te
zijn moet men voor geluk ook nog betaald
worden?"
In het artikel werd over „sym- en antipathieën"
gesproken.
„Mat- en stokrozen," commenteerde mijn vader,
zonder één gedachte aan de belangen van zijn zoon
te wijden. Tot slot stelde het ingezonden stuk voor,
het toelatingsexamen tot het K.W.III te ver
zwaren: o.a. diende de samengestelde zin als exa
menopgave te worden ingevoerd. „Best," schreef
mijn vader, „onze jeugd kan z'n moedertaal niet
vroeg genoeg leren beheersen. Maar men mag dan
toch wèl aannemen dat de heren leraren zélf ten
volle met de geheimen van de samengestelde zin
vertrouwd zijn. Helaas is dat bij de heer V. niet het
geval, zoals ik thans met droefenis in het hart
voor u ga aantonen
G. Gonggrijp, de latere dichter van „Koning Agoka"
en professor in de economie, als jong bestuurs-
ambtenaar'te paard.
Toen ik de volgende morgen tegen achten het
grote voorerf van mijn school betrad, werd ik door
enkele „vierde"- en „vijfde-klassers" (machtige he
ren waren dat) zwijgend naderbij gewenkt. „Ben jij
Fabricius?" vroegen ze, terwijl ik met verschul
digde eerbied voor hen stond. Ik knikte ïflrzelend,
niet wetend wat mij te wachten stond. Het viel
mee: ik kreeg een genadig klopje op de schouder.
„Nou, zeg dan maar aan je vader dat-ie dat netjes
heeft gedaan."
Bij de heer V. was de geestdrift die morgen heel
wat gematigder. Ook hij wenkte mij bij zich.
(De klas leefde intens mee.) „Luister eens, Fabri
cius, het lijkt mij beter dat je voortaan geen les
meer van mij krijgt, maar van meneer v. W." (dat
was de andere leraar Engels) „Begrijp je waarom
ik tot dat besluit gekomen ben?" „Neen, me
neer „Dan zal ik je dat uitleggen. Als ik
weer eens in de noodzaak zou verkeren je te moe
ten bestraffen en je weet zelf wel dat dat
helaas nogal eens voorkomt..." („Ja, meneer.")
dan wens ik niet dat er gezegd kan worden:
dat doet meneer V. alleen maar omdat het Fa
bricius is. Heb je me nu goed begrepen? Goed,
ga dan maar naar de directeur en vertel hem
wat ik je heb gezegd."
Het besluit van de heer V., hoe zeer ook verdedig
baar in moreel opzicht, bleek onpractisch, ja, zelfs
geheel ondoorvoerbaar, omdat zulk een omschake
ling van Engelse lessen niet met het lesrooster te
verenigen was. Maar hij had er mee aangetoond
dat ik ook in de toekomst nog een faire behande
ling van hem kon verwachten ondanks het odium
dat thans aan mijn naam kleefde. Mijn vader
waardeerde zijn houding, toen ik hem van het een
en ander op de hoogte bracht. „Ga naar meneer
toe en bedank hem uit mijn naam." Op school
de volgende morgen luchtté ik mijn bezwaard
hart tegenover mijn klasgenoten. „Nou moet ik
hem verdikkeme nog ervoor bedanken ook, dat-ie
me geen les meer wil geven!" „Dat méén je niet?"
De klas wachtte in spanning af wat er wel zou
volgen op mijn dankbetuiging aan de heer V. Hij
keek mij argwanend en vervaarlijk aan; liet zijn
blik daarna zo eens langs al de trouwhartig naar
hem opgeheven jongensgezichten dwalen, ,,'t Is
goed, je kunt weer gaan zitten," zei hij tenslotte.
Wat ik toen maar deed.
Mijn vader had de eerzucht, aan zijn „Batavi
aasch Handelsblad" een ochtend-editie toe te voe
gen het zou de eerste ochtendkrant in Neder-
lands-Indië worden. Zijn (nog kleine) redactie
staf was geestdriftig voor het plan. Maar het geluk
keerde zich tegen hem. Zijn eerste redacteur,
Zaalberg, die van „Het Bataviaasch Nieuwsblad"
(bijgenaamd „Het Lorretje") naar hem was over
gegaan, vierde Nieuwjaar door een zogenaamde
„moorslag" in een kist te laten ontploffen; hij
kreeg een spijker in het oog en moest in het
ziekenhuis worden opgenomen. Een jongere redac
teur absenteerde zich wegens een familie-drama.
Het gevolg was dat mijn vader vrijwel alleen voor
de bovenmenselijke taak stond, naast een avond
krant ook nog een ochtendblad persklaar te
maken. De ochtend-editie werd niet in de Be
nedenstad gedrukt en geredigeerd, maar boven de
boekhandel Kolff en Co. „op" Rijswijk, waar mijn
vader avond aan avond heentoog, om pas in het
holst van de nacht weer thuis te komen. Mijn moe
der had het goede idee hem een enkele maal
door mij inplaats van door Kasan of kebon, een
thermosfles met hete koffie te laten brengen: op
die manier merkte ik tenminste dat ik nog een va
der had. Ik trof hem aan temidden van stapels
proefcopij en telegrammen, verbeten werkend bij de
hitte van het electrisch licht en omzwermd door
muskieten. Ik heb toen veel respect voor mijn
vader gekregen.
Hij heeft de ongelijke strijd volgehouden tot onze
huisdokter, Leggelo, op een dag tegen hem zei:
„Jan, wat wil je? Naar Holland terug, om in de
kou je gezondheid weer te vinden? Of hier blijven
en binnen een paar maanden onder de graszoden
op het kerkhof Tanah Abang liggen?
Mijn vader koos na enig nadenken het eerste.
(wordt vervolgd)
Advertentie
„Uit mijn tijd" door J. Fabricius f 7.90
„Nw. Guinea als een Schakel tussen Neder
land en Indonesië" door Prof. Mr. F. J. F. M.
Duynstee f 6 50
Gironummer 185783
Fred. Hendrikl. 217b, Den Haag - Tel. 543700
H. Ravesteljnpl. 42, Rijswijk - Tel. 984050
v. Schuljlenburchstr. 58, Delft - Tel. 22438