FILMROMANTIEK ENWERKELIJKHEID 8 Een hoogtepunt in Carli's Hollandse jaren. Als enige van de Haarlemse voetbalvereniging H.B.S. speelde hij mee in het nationale elftal. Deze foto werd genomen na een 60 overwinning tegen moet dat nog gezegd als U al die Adelaren ziet? Duitsland. Carli zit vooraan tweede van links. Behalve hij speelden nog zes Indische jongens mee: uiterst rechts Hartog, dan „Eetje" Sol, met de pet zo diep in de ogen is Jules van van der Linden. Dan waren daar nog: Emit Mundt, van wie helaas maar een half gezicht te zien is, M. Stoppelaar. met de armen over elkaar envervaarlijk kijkend, en links met „dat gekke hoedje" Hekkie Kramer. Rechts naast Carli, Hessink, op deze foto nog een „totok", maar hij vertrok later ook naar Indië. Gek, dat nu onze groep hier in Nederland veel sterker vertegenwoordigd is dan in Carli's tijd geen van de voetballende Indische jongens het tot het nationale elftal weet te brengen. Achter een paar van die zinnetjes schuilt vaak een heel verhaal. We waren dan ook bijzonder verheugd toen we deze Carli op het spoor kwamen. Hij bleek de eigenaar te zijn van het ongetwijfeld bij vele Hagenaars bekende restaurant „De In dische Keuken", Fultonstraat, hoek Beeklaan. „Ja, wat moet ik jullie nu eigenlijk allemaal ver tellen?" vraagt de heer Carli, wanneer we tenslotte bij hem thuis zitten, „ik ben de pionier van de Indische film, maar hoe dat nu allemaal precies gegaan is, weet ik echt niet meer, het is ook zo lang geleden!' Maar al pratende blijkt de Heer Carli nog ongelooflijk veel details te weten, ter wijl hij nu toch al 82 jaar is. Hij is nog verba zingwekkend kras voor zijn leeftijd; je zou hem nauwelijks 65 geven. Vijf jaar geleden begon hij een restaurant, want aan stilzitten denkt hij nog lang niet. Zo heeft hij hier ook weer één van zijn oude hobby's op gevat: het fokken van rashonden. „Ja, weet U, ik ben altijd gek geweest op hondjes. Wacht ik zal ze U even laten zien", en hij gaat naar boven om één van zijn hondjes te halen. Weldra horen wij een enorm gestommel op de trap en juist als we ons beginnen af te vragen of we misschien te hulp zullen schieten, gaat de deur met een zwaai open, maar de massa die dan komt binnen stuiven en hijgen kunnen we niet zo gauw niet in één blik omvatten. Als we wat van de schrik zijn bekomen, herkennen wij, wat de Heer Carli, werkelijk zonder gekheid, „één van zijn hondjes", pleegt te noemen, het blijkt een Sint Bernhard te zijn. Als Arinette, want zo heet ze, wat heen en weer heeft geparadeerd - wat een krankzinnige vertoning is zo'n reuzehond eigenlijk in een kleine Hollandse huiskamer! en wij haar moedig een paar keer op de dikke vacht hebben geklopt, brengt de Heer Carli haar weer naar boven met de woorden: „En nu zal ik U een andere laten zien." Enfin, U begrijpt, we zijn al lang niet meer verbaasd als de andere hond een New Foundlander blijkt te zijn, ook een soort dat nogal flink uit de kluiten is gewassen. „Adoeg, meneer Carli, hoeveel eten die beesten wel niet?" „Vijftig kilo rijst in de maand, 1,50 vlees per dag en verder alle restjes van mijn restaurant." Wat heeft dit nu in 's hemelsnaam allemaal met de Indische film te maken? Toch meer dan U denkt. Het typeert de Heer Carli: hij houdt van het ongewone, zonder het zelf ongewoon te vin den. Ook ziet hij niet tegen de moeilijkheden op, die zo'n hobby met zich kan meebrengen. Zonder die eigenschappen zou de heer Carli nooit een succesvolle filmpionier geworden zijn. Op 7-jarige leeftijd vertrok hij met zijn ouders naar Holland. Zijn vader was Majoor P. Carli, zijn grootvader de Italiaan Giovanni Carli, die getrouwd was met een Hongaarse. Tussen twee haakjes, alle Carli's uit Indië zijn familie van In een vorige TONG TONG merkte Tjalie naar aanleiding van de opvoering van de „Paria van Glodok" op, dat het toch wel droef was, dat Den Haag met de grootste Indische gemeenschap van Nederland niet eens een Indische Toneelclub rijk is. Inderdaad héél droef. En dan te bedenken, dat wij zelfs een Indische filmindustrie gehad hebben. In deel 6 van „Opvoeding en Cultuur" (uitgege- Filmpionier Ph. G. Carli met „Hondje" Arinette voor zijn huis in Den Haag. De New Foundlander kon er niet meer bij: „Het kost me al kracht genoeg om er één in bedwang te houden", verzuchtte de Heer Carli. ven in ik meen 1952) behandelt Armijn Pané „De productie van speelfilms in Indonesië. Daarin staat o.m.: „De eerste films werden in Bandung gemaakt door twee Europeanen, naar hun namen te oordelen respectievelijk van Duitse en Italiaan se afkomst, nl. G. Krugers en Ph. Carli om streeks 1927." Krugers ontleende het gegeven voor zijn films aan Indonesische legenden. Carli daarentegen behandelde in zijn films de conflic ten, voortkomend uit een gemengde samenleving. elkaar, want ze stammen allemaal van deze ene Giovanni af! Zij vestigen zich in Haarlem waar Carli ook school gaat. In die jaren wordt de voetbalvereniging H.B.S. opgericht waar Carli captain van wordt. Hij brengt het zelfs zover dat hij als enige van zijn vereni ging wordt uitverkoren in het nationale elftal een wedstrijd mee te spelen tegen Duitsland, die met 6-0 wordt gewonnen door Nederland. In die goede oude tijd telde het nationaal elftal be- Jan Kluit en Annie Krohn, de held en heldin van „Karina's zelfopoffering", de film die helaas de laatste moest zijn. die KINOWERK CARLI ver vaardigde. Wie van onze lezers kan ons iets over Annie Krohn vertellen? halve Carli nog zes andere Indische jongens, onder wie „Eetje" Sol en Emil Mundt. Dat was in 1900. In 1901, op 22-jarige leeftijd, keert Carli naar Indië terug en werkt dan als boekhouder van een suikerfabriek in de buurt van Semarang. Maar op den duur krijgen zijn interessen voor de fotografie de overhand en opent hij een zaak op Kramat (hoek Kwitang) in Batavia. Nog juist voor de eerste Wereldoorlog bestelt hij een com plete filmuitrusting in Duitsland. Zijn eerste bekendheid krijgt Carli met zijn film journaal. dat alom succes oogst. Vooral de

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1961 | | pagina 8