De tijger in het volksgeloof "Themselves hut shadoivs of a shadowworld Tennyson In het verleden heeft niets zo sterk het volksleven en het volksgeloof beïnvloed, ja, zelfs beheerst, als het sinistere, wreed uitziende masker van de tijger, de Een zame, die als een schaduw zijn weg zoekt door de rimba, zélf het rijk der schaduwen, woonplaats der goede en kwade geesten en van de Pojang, de heerser over hen en de dieren. Wanneer de mannen de rimba ingingen om bosproducten te verzamelen, of om timmer hout te kappen, voor de bouw van hun hui zen, dan konden zij er meestal zeker van zijn op het bospad de prenten te vinden van de Gestreepte. En ook de vrouwen zagen geregeld die wel bekende en zo gevreesde sporen, wanneer zij hun landangvelden bewerkten. Niemand zou het dan wagen zijn ware naam ook maar zelfs te fluisteren, gedachtig aan het ons westerlin gen zo welbekende: „Als je over de duvel spreekt, trap je hem in de regel op de staart!" Allah behoede degene, die de Bonte Oude ont moette, want al was hij dan maar een wilddo- der, die de mensen niet zou lastig vallen, het betekende toch altijd ongeluk in de een of an dere vorm en dit werd dus beschouwd als een zeer slecht voorteken. Was hij echter een man- eater, dan betekende dat niet alleen een vrese lijke dood, maar ook de kans, dat de ziel van de afgestorvene nooit tot rust zou kunnen ko men Werd een mens dan ook door een tijger gedood en weggesleept, dan stelde men alles in het werk, om ook maar iets van de stoffe lijke resten terug te vinden, teneinde die ter aarde te kunnen bestellen ,met inachtneming van de riten, zowel door de Islam als door de „adat", de volkszede voorgeschreven. Want slaagde men daarin niet, dan liep men grote kans, dat de ziel niet alleen tot eeuwig zwer ven zou worden gedoemd, maar dat deze ook de nabestaanden en dorpelingen voortdurend zou lastig vallen en ongeluk brengen. Kortom de ellende zou dan niet meer te overzien zijn. Hoewel dit lijnrecht tegen het zuivere geloof van de Islam ingaat en een overblijfsel is uit het animistisch verleden, heeft deze denkwijze zich toch tot op heden weten te handhaven, omdat het verweven werd met die nieuw ge brachte leer, welke tegenover dergelijk bijge loof altijd tolerant is geweest. Zij geloven nog altijd, dat de hele natuur bezield is en dit houdt in, dat dieren en planten hun schade kunnen toebrengen, als wraak voor hun aange daan kwaad, waaronder de Maleier ook ver staat een oneerbiedig gedrag. Men zal daarom nimmer in het gebied waar de tijger heerst, zijn ware naam noemen, noch kwaad van hem spreken, teneinde zijn aandacht niet te trekken, of erger. Evenmin zal men zeggen „dat de co- cosbomen verleden jaar slecht hebben gedra gen", doch dit op bloemrijke wijze omschrij ven met „de gezondheid van de princessen liet verleden jaar te wensen over", want deed men dat niet, dan zouden uit rancune de bezield ge dachte cocosbomen, dit jaar nog veel slechter gaan dragen. De Maleier beschouwt „beleefd heid" als het beste wapen tegen deze ongezie ne en onbegrepen machten, wenst daardoor te voorkomen, dat hij hen bewust of onbewust op de tenen trapt en hoopt zo mogelijk zich te vrijwaren tegen ongewenste belangstelling. Hij ziet in deze, ons wel eens te ver gaande beleefdheid, niets verachtelijks noch iets krui perigs, want hij gaat uit van de stelregel, dat beleefdheid meer de spreker eert, dan degene tot wie dit gericht wordt. Zij zouden dus zeer veel begrip moeten hebben voor de woorden van de koning van Frankrijk, Hendrik IV: „Paris vaut bien une messe". Ondanks hun overgang, eeuwen geleden, tot de Islam beschouwen vele Maleise volken dus talrijke dieren als op gelijke voet te staan met de mens. Het doden van dergelijke dieren neemt voor hen dan ook heel andere aspecten aan dan bij ons, die niet alleen die dieren het recht ontzeg gen van een onsterfelijke ziel tebezitten, maar ook hun intelligentie belangrijk veel lager schatten. Wanneer dus een Maleise jager een dier doodt, is hij van mening, dat hij zich bloot stelt aan de wraak van diens ziel of van zijn soortgenoten, daar hij aanneemt, dat deze, net als bij de mensen, gemeenschappen vor men, die verplicht zijn om het aan een der le den aangedane kwaad te wreken. Uit principe voelt hij er dus niets voor om dergelijke ge vaarlijke dieren als tijgers en krokodillen te doden, niet alleen omdat deze in staat zijn een bloedige wraak te nemen, maar ook, omdat dit doden voor hem geen direct belang bete kent, verband houdende met de voedselvoor ziening. Zij zullen er dan ook zelden toe over gaan, om een tijger, die de mensen kwaad heeft gedaan, te doden, wanneer zij dit echter om bepaalde redenen doen moeten, dan zal dit moeten geschieden met inachtname van be paalde riten, welke moeten dienen om de geest van Het gedode dier te verzoenen. Bovendien speelt hierbij ook nog een ander geloof, waar op later uitgebreid zal worden teruggekomen, een belangrijke rol, nl. dat de zielen van af gestorven mensen heel dikwijls transmigreren naar tijgers. Wanneer men dus een tijger doodt, loopt men altijd kans de ziel van een nabestaande groot kwaad toe te brengen, met al de gevolgen daarvan voor de bedrijver en zelfs zijn dorps- en stamgenoten. Wanneer dus een tijger om noodzakelijke re denen gedood was geworden, bood men hem voedsel en drinken aan, waarbij hij met „groot vader" werd aangesproken en men hem voorts verzocht, om niet angstig of boos te worden. Zowel aan de tijger als aan de betrokken be schermgeest moest dan worden uitgelegd, waarom men genoodzaakt was geworden hem te doden. Als besluit werd dan in het bos ge offerd. In dit verband is als merkwaardig te beschouwen, dat volgens het volksgeloof, de tijger hoofd en handen (en ook voeten) niet zou opeten, omdat hij hierin de specifieke at tributen ziet, welke de mens onderscheiden van alle andere dieren en waar hij dus bang voor is. Dit geloof wijst er dus op, dat de tij ger zich bewust zou zijn van het feit, dat hij door een mens te doden een vergrijp tegen de adat beging. Wat men meende op te merken, werd echter onjuist geinterpreteerd, want net als kinderen -en ook zeer vele volwassen mensen-, begint de tijger altijd eerst het lekkerste op te eten. Doordat de volgende dag direct met man en macht en onder veel lawaai naar de stoffelijke resten wordt gezocht, krijgt hij in de regel geen kans om ook aan deze lichaamsdelen te beginnen. De bevolking ziet dus zijn prenten overal, ziet zijn handwerk, wanneer hij een koe heeft ge dood, hoort zo nu en dan zijn machtige stem, maar ziet hem slechts zelden en is daarop ook in het geheel niet gesteld, ook wanneer het maar een schadelijke wilddoder zou zijn. Diep in de binnenlanden, waar de bevolking nog steeds een frugaal leven leidt, dat slechts weinig andere ontspanning kent dan huwelijk, geboorte, oogstfeest en eens in het jaar het ein de van de vasten, domineert ook heden ten dage nog de Gestreepte het landschap en het leven in de dorpen en talangs. En als man- eater heeft hij het in zijn macht, dit leven volkomen te ontwrichten, alle werkzaamheden stil te leggen noodzakelijk voor het levenson derhoud "en dood en verderf te verspreiden onder de bewoners. Het is dan ook geen wonder, dat in de loop der eeuwen, naast tal van legenden en fabelen, zich een bepaalde cultus ontwikkelde met de Bonte Oude als middelpunt en dat men ge loofde, dat er van de beginne af altijd een bijzondere band had bestaan tussen de mens en de Oudste, het eerste levende wezen op aarde. Voor deze eenvoudige mensen betekent dit geen „bijgeloof", maar een waarheid, welke men schier dagelijks beleefde en men zal het dan ook niet wagen, ook heden ten dage niet, inbreuk te plegen op datgene wat overleverin gen en legenden de mens voorschrijven ten op zichte van zijn verhouding tot de tijger. Voorschriften en regelen geboren uit angst voor zijn wraak, wanneer men hem ongemoti veerd leed zou willen berokkenen of te kort zou schieten in eerbied voor hem, de Oudste, de Voorvader. Uit angst, dat hij door de Po jang, in de regel een legendarische vorst of legeraanvoerder, als werktuig zal worden ge kozen om vergelding te brengen voor begane vergrijpen tegen de beschermgeest der rimba, de zielen der afgestorvenen, de dieren of de adat. Hoewel dit alles dus feitelijk in strijd is met de zuivere leer van de Islam, blijft de bevol king ook nu nog geregeld offeren aan de loca le Pojang. Offert, wanneer men in de rimba moet verblijven om te zoeken naar bosproduc ten of goed timmerhout. Offert, wanneer men een deel van die rimba wenst om te hakken om er ladangs van te maken. Offert, wanneer men bewust of onbewust, een vergrijp heeft begaan tegen de ongeschreven adat, die de ver houdingen tussen de mensen onderling regelt en tussen hen en de zichtbare en onzichtbare bewoner van de rimba. Offert aan de Pojang, om zijn gunst en bescherming te verkrijgen bij de jacht. Offert uit vrees, dat anders de boze geesten vat op hem zullen krijgen, die de rimba betreden, waarbij dan de Gestreepte zal worden ingezet, om deze boze gevoelens vorm te geven. Al deze handelingen, verlangens, verwach tingen en vrees voor de toekomst in dit leven en in het hiernamaals, werden bewust of onbewust beheerst door de dreigende scha duw van de Eenzame. Zozeer, dat hem in de Islam ook een blijvende plaats werd toebe deeld. Want Allah geeft alleen aan de zeer begenadigden onder Zijn volgelingen de tijger tot beschermer en bij de graven van zeer heili ge mannen houden 's nachts tijgers de wacht Maar de Profeet benut ook de plaag van tijgers tot bestraffing van hen, die zijn geboden niet nakomen (wordt vervolgd) 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1962 | | pagina 9